| |
| |
| |
toneel
| |
| |
| |
Varkensvlees
Eenakter
Jules Welling
Rolverdeling:
Robert, een man van middelbare leeftijd. Ingrid, zijn vrouw, iets jonger. (zij hebben geen kinderen.)
(toneel: huiskamer, vrij luxe gemeubileerd. Uitzicht op tuin en schuur)
(Robert loopt naar het televisietoestel en schakelt dit uit. De slottune van een film is nog juist even hoorbaar.)
ROBERT:
Aardige film, niet waar?
INGRID:
Hmm, heb wel eens betere gezien.
ROBERT:
Wat wil je? Er zijn duizenden films over dat onderwerp. Daar zit er heus wel eentje tussen, die beter is dan die wij net gezien hebben.
INGRID:
Wat wil je drinken?
ROBERT:
Geef mij maar een sherry. Neem er zelf ook een. Dat is gezellig.
INGRID:
Wel ja, het is nu toch al laat.
ROBERT:
Lekker slaapmutsje
(Ingrid schenkt in, zet de glazen op de tafel. Robert kijkt aandachtig naar haar, terwijl zij bezig is.)
Je bent een lekker wijfje, Gridje.
INGRID:
Ja, hè. Ik weet heus wel, dat je naar mij kijkt. Je zou mij eigenlijk best wel een klapje op mijn kontje willen geven. (lachend) Ik ken mijn pappenheimers, wel.
(Robert trekt Ingrid naar zich toe op de bank.)
ROBERT:
Mijn lekkere truffeltje met dat lekkere kontje. (haalt haar aan.)
Weet je, ik zou dit glaasje sherry best eens in je blouse willen gooien. Moet verschrikkelijk mooi zijn. Dat gouwe vocht in straaltjes over je hals. Deden de Romeinen ook bij die Bacchanalen.
| |
| |
Mooie tijd was dat. (grinnikt.) Aan iedere vinger een vrouw. Mooie tijd.
INGRID:
Dat spreekt jou wel aan, hè, die decadentie. Mij trouwens ook wel.
ROBERT:
(Gooit het glaasje in haar blouse). Hier, we zullen het ook eens proberen.
INGRID:
(rilt) Waahh, (grinnikt) gekkerd.
ROBERT:
(smakelijk) nu ruik je helemaal om in te bijten. Om woest van te worden.
INGRID:
Je mag wel in mijn nekje bijten, hoor. (verleidelijk) Zo'n tang ben ik nu ook weer niet. (schuift haar hals voor Roberts mond) Hier, bijt maar, bijt maar. Lekkere wildebras van me.
(Robert bijt haar zachtjes in haar nek.)
ROBERT:
Zal ik doorbijten, schatje. Ben ik meteen van je af, kan ik een mooi jong vrouwtje gaan zoeken. Zo eentje met mooi lang, blond haar, met zo'n lange nek. Of zo'n poppetje met witte kniekousen en een schotse rok. Zo'n hockeymeisje, dat nog helemaal van niets weet.
INGRID:
(simuleert boos te zijn) Dat moet je nou verdomme niet zeggen, lieverd. (kwasi smekend) Ben ik dan niet genoeg? Ik heb toch zo'n lekker kontje? Weet je dat nu al niet meer.
ROBERT:
Natuurlijk weet ik dat. Ik heb er jaren tegenaan moeten kijken. (gekscherend) Maar een man wil ook wel eens wat anders. Na een paar jaar huwelijk ben je wel uitgekeken op je vrouw. Dan ken je dat lekkere kontje als je binnenzak om het zo maar eens te zeggen.
INGRID:
(simulerend teleurgesteld te zijn, op kinderlijke toon.) Maar ik ben met die sherry in mijn nek toch om in te bijten. Ik ben trouwens nog gek genoeg ook om je er in te laten bijten. Zo'n vrouwtje vind je niet.
ROBERT:
Zou je het erg vinden, als ik er eentje ging zoeken.
INGRID:
(meespelend) Natuurlijk niet. Je moet doen wat je niet laten kunt. Ten slotte mag ik jouw geluk niet in de weg staan. Mijn zegen heb je.
(Robert maakt zich los uit haar omhelzing en gaat naar de deur, sluit deze achter zich.)
(Ingrid staat op en schenkt de glazen nog eens vol.
| |
| |
Vervolgens zet zij zacht een klassieke plaat op, neemt een damesblad uit de lectuurmand en gaat op de bank zitten lezen. Enige ogenblikken later komt Robert binnen, aarzelend.)
ROBERT:
(schuchter) Juffrouw, mag ik naast u gaan zitten?
INGRID:
(meespelend) Wat wilt u, meneer.
ROBERT:
Dat zeg ik u juist: naast u zitten.
INGRID:
(ze doet alsof ze nadenkt.) Nou ja, daar kan niets kwaads in zitten.
INGRID:
Wilt u niets drinken? Consumpties zijn hier verplicht, geloof ik.
ROBERT:
Jazeker, een sherry. (pakt het glaasje van de tafel en heft het.). Proost dan maar, zal ik maar zeggen, juffrouw...
INGRID:
(schuchter) Zegt u maar Marlies...
INGRID:
Hetzelfde, meneer...
ROBERT:
(vertrouwelijk) Zeg maar Robert, hoor. Ik vind het altijd prettig als jonge mensen mij met mijn voornaam aanspreken. Dat geeft je een gevoel alsof je erbij hoort, hè. Daar hebben wij, ouderen, behoefte aan. Het gaat allemaal zo snel, hè, die ontwikkelingen?
INGRID:
Nou, dat valt erg mee, hoor. Hoewel... (denkt even na.) Sommige leraren op school hebben er wel een beetje moeite mee. Dat zijn van die hele conservatieve lui, weet je wel, eh.. Robert. Die snappen er niets van.
ROBERT:
Die willen alles zeker bij het oude houden.
INGRID:
Precies, maar ondertussen...
ROBERT:
(Nieuwsgierig) Maar wat ondertussen?
INGRID:
(aarzelend) Ondertussen proberen ze wel... eh... Ach, u kent dat wel. Ze vragen of je na de les even bij ze wilt komen en dan... eh..
INGRID:
(bijna verlegen, met een rood hoofd.) Nou eh, dan proberen ze zo'n beetje aan te pappen, hè. Eigenlijk zijn het viezerikken.
ROBERT:
(begrijpend) Ja, ja.
INGRID:
En als je dan weigert, maken ze er in de
| |
| |
volgende les vervelende toespelingen op. Ze maken gewoon misbruik van hun macht.
ROBERT:
(begrijpend) Ja, ja.
INGRID:
Ze zijn toch getrouwd. Laten ze aan hun eigen vrouwen frunniken. Maar nee hoor, ze zijn gek op meisjes van mijn leeftijd. Dan voelen ze zichzelf ook jong, denken ze. Maar het blijven ouwe...
INGRID:
Nou ja, laat ook maar.
ROBERT:
Wil je iets van mij drinken?
ROBERT:
Ik bied het je aan. Ik betaal.
INGRID:
(giechelend.) Nou vooruit dan maar...
(Robert schenkt in.)
Nou, proost dan maar, Robert.
(de glazen raken elkaar. Daarna drinken ze.)
INGRID:
Ik moet niet te veel drinken, want ik word nogal gauw... eh...
ROBERT:
Maar Marliesje toch. Ach, wat ook. Ja, je moet leren drinken. Er zijn mensen, die het nooit leren. (legt zijn hand op Ingrids arm, vertrouwelijk:) Ik wil het je wel leren, hoor. Het is niet zo moeilijk als je denkt.
INGRID:
Maar ik moet zo naar huis. Ik moet mijn huiswerk nog maken. Ik heb trouwens morgen een proefwerk.
ROBERT:
Proefwerken heb je zo vaak. De kans, dat iemand je leert drinken, krijg je zo vaak niet.
INGRID:
(nadenkend.) Ja... eh... maar...
INGRID:
Misschien wel, ja ...
ROBERT:
(legt zijn arm over Ingrids schouder en haalt haar een beetje naar zich toe.) Ach, ik leer het je wel even. Het is echt zo moeilijk niet.
INGRID:
(een beetje geschrokken kijkend naar de hand, die op haar schouder rust.) Maar... Mijn huiswerk...
ROBERT:
Dat kan wachten. Echt. Zeggen ze op school niet altijd, dat ze in de eerste plaats een
| |
| |
goed mens van je willen maken en in de tweede plaats pas een bolleboos? Nou, dan. Om een beetje een goed mens te worden, moet je ook leren drinken. Dat hoort er gewoon bij. (lachend) Proost, hè.
INGRID:
(schuchter) Ja, proost.
ROBERT:
Kijk, achter je schoolboeken word je echt niet gelukkig. Je moet het leven leren proeven. Je moet het leven een kans geven. Ik zal je nog eens inschenken. (Schenkt in.) Daar gaan we dan weer.
INGRID:
(Als Marlies simulerend langzaam dronken te worden.) Ja, daar gaan we dan weer. Ik word er een beetje licht van in mijn hoofd. Ik vind het wel leuk. Je krijgt er een goede bui van.
ROBERT:
(trots) Zie je nu wel. Je moet niet zo achterdochtig zijn. Kijk, je moet natuurlijk niet iedere dag aan de borrel gaan. Dat niet. Maar af en toe eentje kan geen kwaad. Goed voor de bloedsomloop, zeg ik altijd maar. Geeft het leven een beetje kleur.
INGRID:
(aangeschoten) Kleur, ja. Lekkere kleuren. Rood vooral. Rood ja, kleur van de liefde. Liefde ja, moet geweldig wezen. Veel over gelezen. Liefde. Gaan alle meisjesboeken over. Proost ja. Lees ik 's avonds in bed altijd. (dronken giechelend) Lees altijd over jongens, die het tuinhekje met het voorwiel van hun fiets voor hun meisje opendoen, haha. Hebben nooit een auto, haha.
ROBERT:
Jaja, ook de liefde geeft het leven kleur. Is net zoiets als drinken. Alleen een beetje anders, haha.
ROBERT:
Nou ik heb geen fiets, hoor, kan dus ook het tuinhekje niet met het voorwiel van mijn fiets voor je open doen, haha.
INGRID:
(doordrinkend) Haha.
ROBERT:
(ruikt zijn kans) Wel eens een kusje gehad?
INGRID:
Kusje? Nee... nooit, hoewel.. Van mijn ouders wel eens... ja... haha...
INGRID:
(door het dolle heen.) Ah wel ja, joh. Kan er toch geen kindje van krijgen, haha...
| |
| |
ROBERT:
(pakt haar goed vast en drukt zijn lippen op die van haar. Zij kussen elkaar langdurig. Robert is hartstochtelijk. Zijn handen schuiven over Ingrids lichaam. Langzaam naar beneden.)
ROBERT:
Jaja, liefde is net als drank. Moet je leren kennen.
INGRID:
(schrikt) Mijn huiswerk.
ROBERT:
Maak je geen zorgen, schatje. Ik help je straks wel met je huiswerk. Op mijn kamer. Lekker gezellig.
INGRID:
(kinderlijk, blij uit de omarming los te komen) Bent u goed in wiskunde?
ROBERT:
Afgestudeerd aan de TH. Wat kun je je nog meer wensen. Ach, dat huiswerk kan geen probleem zijn.
INGRID:
Ja, maar... Het moet wel af zijn.
ROBERT:
Dat doen we toch. Dat heb ik toch gezegd.
ROBERT:
Wat maar? Ben je bang, dat ik mijn belofte niet zal houden?
ROBERT:
Zullen we het dan maar meteen doen?
INGRID:
(opgelucht) Ja graag.
ROBERT:
Goed, ga je dan mee naar mijn kamer?
INGRID:
(halfdronken, maar enthousiast) Ja, graag. (nuchter, weer als Ingrid) Geweldig, Robert. In één woord: geweldig. Schitterend gespeeld. Ja, eerlijk ik kan mij voorstellen, dat je zo zo'n hockeymeisje versiert. Ik was met je meegegaan als ik er eentje was. Echt hoor, ik had me laten versieren. Je bent me er ook eentje, zeg, (lachend) het tuinhekje met het voorwiel van je fiets open doen. Vondst hè? Kwam er zo maar uit. Heb die romannetjes nooit gelezen. Het ging gewoon, floep.
ROBERT:
(enthousiast) Jij hebt het ook schitterend gespeeld. Lekker timide in het begin en op het einde om wild te worden. Je bent een geweldige hockeymeid. Word ik zo geil als boter van.
INGRID:
Heb ik nog niet eens gebruik gemaakt van mijn lekkere kontje. Was je helemaal niet meer te houden geweest.
| |
| |
ROBERT:
Ook die scene over die leraren. Realistisch, hoor, (schertsend) echt realistisch, hoor. De recensenten zouden schrijven, dat je een realistische middelbare scholiere op de planken zette, haha... Zo eentje, die van toeten noch blazen wist, maar ondertussen... Neque tute neque blase zeiden we op het gym, ja, ja.
INGRID:
Hockeymeisjes zaten altijd op de MMS, kenden geen latijn, behalve natuurlijk potjeslatijn, haha.
ROBERT:
Zeg, wil je nu echt nog een glaasje sherry. We staan al weer droog en dat kan niet goed voor ons zijn. Leren we het leven nooit goed kennen.
INGRID:
Ah, wel ja, joh. Zei ik trouwens net ook. Zo goed zat die rol erin. Ongelooflijk. Speel je zo weg, op mijn huid geschreven.
ROBERT:
Logisch, je hebt zelf de tekst gemaakt.
INGRID:
Oh gut ja, dat is waar ook.
ROBERT:
Hoe staat het nu met je huiswerk?
INGRID:
(fel) Nee, jongetje, nu is het mijn beurt. Nu zal ik het zaakje eens in scene zetten. Jij hebt je kans gehad.
ROBERT:
Zeg maar gerust: benut.
INGRID:
Okay, benut. Mij een zorg. Maar nu is het mijn beurt. Ten slotte wil ik ook wel eens wat. Iets anders dan zo'n miezerig mannetje met wie je de godganselijke avond naar de buis moet kijken. Een vrouw van mijn kaliber wil ook wel eens wat. Ten slotte kan ik iedere man versieren, die ik wil. Geen punt.
ROBERT:
Nu maak je het een beetje te bont.
INGRID:
(grootsprekend) Nee, Robertje, nee. Van de bakker tot de slager, van de bankdirecteur tot de minister. Geen punt, jongen. Ze vallen op mij. Leer mij wat, alle mannen zijn hetzelfde. Willen allemaal wel eens een lekker hapje. Wat dat betreft zijn het net honden.
ROBERT:
Honden mogen de slagerij niet binnen.
INGRID:
Wou je zeggen, dat ik de slager niet kon versieren?
ROBERT:
Ja, zeker. Dat wou ik nou precies zeggen.
| |
| |
INGRID:
Nou, ik moet toch naar de slager. Ik zal hem meteen voor je versieren. (verlaat de kamer. Robert loopt naar de tafel, die in het midden van de kamer staat. Hij neemt de krant en begint te lezen. Stilte. Na enige ogenblikken komt Ingrid binnen.)
INGRID:
(alsof ze de winkel binnenkomt) Goeiemorgen, slager.
ROBERT:
(onmiddellijk de rol van slager aannemend) Môgge, mevrouwtje. Is me het weertje wel weer. Jaja, die jongens van De Bilt maken er een mooie troep van.
INGRID:
Ach, slager. Die jongens beloven van alles, maar doen. Ho maar.
ROBERT:
Ja, maar, daarin staan ze niet alleen. Precies politici, mevrouwtje. Zolang het in de kraam van pas komt is wit wit, maar als morgen de kaarten iets anders liggen, is wit plotseling zwart. Oplichters, chanteurs.
INGRID:
Wat u zegt, slagertje. Goed, waar ik voor kwam. Ik moet wat vlees voor vanavond hebben. Komen wat kennissen op bezoek. Ik wil er een beetje een feestje van maken. Weet je wel, zo met toastjes met hartige hapjes. Zalm en zo.
ROBERT:
(hij staat achter de tafel of hij achter een toonbank staat.) Dan ben je toch echt aan het verkeerde adres, mevrouwtje. Ik ben geen visboer. Vlees, mevrouwtje. Vlees is mijn handel.
INGRID:
Kalmpjes, kalmpjes. Natuurlijk komt er ook vlees aan te pas. Tartaar en zo. Dat is toch vlees, waar?
ROBERT:
Zekers, mevrouwtje. Tartaar moeten wij onder vlees rekenen. Filet wil ook nog wel eens smaken op toastjes. Gaat d'r altijd in. Als ze dat eten, krijg je ze met geen stok het huis meer uit. Wordt gegarandeerd nachtwerk, mevrouwtje.
INGRID:
Kijk, dat moet ik nou ook weer niet hebben. Ik heb mijn nachtrust hard nodig. Maar geef mij eerst maar eens wat tartaar.
ROBERT:
Half pondje, mevrouwtje.
INGRID:
Komt niet op een grammetje aan, maar het moet ook weer geen kilo worden.
ROBERT:
Ach, mevrouwtje, ik mats je wel een
| |
| |
beetje. Loopt toch op het eind van de week. Moet onderhand van de handel af.
INGRID:
Zeg, slagertje, luister eens. Je zal het nooit geloven, maar wij hebben een prijs gewonnen in de loterij van het buurthuis. Houd je niet voor mogelijk, een prijs in de loterij.
ROBERT:
Zo, mevrouwtje. Zo zie je maar weer. Het geluk is net een kip. Legt zijn eieren waar het hem uitkomt. Zit geen systeempje achter.
INGRID:
Maar nou komt het mooiste van de grap. Weet je wat die prijs is?
ROBERT:
(nieuwsgierig) Nee, natuurlijk niet. Hoe kan ik dat nou weten?
INGRID:
Moet je luisteren: een half varken, haha... Een half varken... (lacht.)
ROBERT:
Mooie handel, mevrouwtje, mooie handel. Waarom kom je dan nog hier? Je hebt toch vlees genoeg thuis, zo te horen?
INGRID:
Weet ik veel hoe ik in zo'n beest moet snijden. Word al misselijk als ik dat bloed zie. Nee, dat is niets voor mij. Dat is werk voor een vakman.
ROBERT:
(begrijpend) Jaja, ik snap het al. Je wilt natuurlijk bij mij een lekker prijsje voor dat dier maken...?
INGRID:
(sussend) Vriendenprijsje. Ik hoef er geen tonnen aan te verdienen.
ROBERT:
Waarom schuif je dat beest niet over het spit. Vuurtje d'ronder. Je geeft toch vanavond een feestje. Kunnen ze allemaal meeëten. Dat is toch niet zo gek?
INGRID:
En waar zou ik dat moeten doen?
ROBERT:
In de tuin natuurlijk. Kan verrekt gezellig wezen.
INGRID:
Met dit weer zeker. Net geef je die jongens van De Bilt een kat, en nu wil je, dat ik in de regen een varken aan het spit rijg.
ROBERT:
Verdorie ja, dat was ik helemaal vergeten.
INGRID:
Dus jouw plannetje is eigenlijk niet zo'n best plannetje. Luister nu eens naar mijn plannetje. Wij matsen dat samen even. Jij komt vanavond even langs, kijkt dat beest eens goed in zijn ribbekast, snijdt er desnoods eens lekker in en dan maken we een zacht prijsje. Hebben we toch allebei
| |
| |
een graantje meegepikt, waar of niet?
ROBERT:
(wijds gebarend) Ach, mevrouwtje, ik heb er wel oren naar, maar de vrouw, hè. Die zal het nooit goed vinden, dat ik vanavond even naar dat beest kom kijken. Denkt er meteen weer allerlei viezigheid achter.
INGRID:
Jij bent toch zeker de baas in huis. Je laat je door je vrouw toch niet de les lezen, kom nou. Zo'n vent als jij. Geloof ik niks van... (verleidelijk) Het gaat toch om handel. Je kunt er toch een lekkere cent verdienen. Daar zal ze toch wel gevoelig voor zijn. En als je dan weg gaat smeer je wat bloed uit dat beest op je schort en er is geen vuiltje aan de lucht.
ROBERT:
Is het een mooi beest?
INGRID:
Hoe weet ik dat nou. Ik heb daar geen kijk op.
ROBERT:
Hoe ziet-ie eruit?
INGRID:
Nou, je kijkt dat best zo tussen ribben. Rood hè, met een plastic zakje met ingewanden d'rin. Die pootjes hangen er zo'n beetje loshangend bij. Lijken wel kwastjes. Het beest heeft van die roze flapoortjes. Het ziet er wel schoon uit, dacht ik zo. Hoewel het natuurlijk wel helemaal rood is.
ROBERT:
Dat is niks bijzonders, mevrouwtje. Waar gesneden wordt, is bloed. En kijk eens hier, bloed hoeft echt niet vies te wezen...
INGRID:
Nou, kom je naar het beest kijken, of kom je niet?
INGRID:
Zo'n buitenkansje krijg je nooit meer. Kan je meteen een borreltje meepikken op het feest. Zijn heel aardige mensen, die komen. Kan je wat meerotzooien. Menselijk vlees. Je bent toch niet vies van een mooi grietje, of wel?
ROBERT:
‘Tuurlijk niet, mevouwtje, maar de vrouw, hè? Als die het merkt...
INGRID:
Merkt niets. Zorg ik wel voor. Zit wel gebakken
ROBERT:
(aarzelend) Ach, het kan ook geen kwaad. Ik heb toch ook recht op mijn droogje en mijn natje. Wat jou?
INGRID:
Goed. Als je dan om een uur of half negen
| |
| |
komt. Zorg ik, dat het beest er goed bij ligt..
ROBERT:
(in zijn eigen rol.) Jaja, één-één, ik geef het toe. De slager is al niets beter dan het hockeymeisje.
INGRID:
Dat taaltje van je, zo praat onze slager ook Precies. Geen verschil.
ROBERT:
Maar je bent wel vergeten je half pondje tartaar mee te nemen.
INGRID:
(schiet in de lach) Ja, ja, slagertje-versieren. Hoe kom je er op? Leuke spelletjes. Ik vind je eigenlijk veel leuker als je een andere rol speelt. Als slager ben je veel beter dan normaal. Je maakt er wat van. Dat kan ik anders niet van je zeggen. Achter de toonbank ben je een heel andere vent dan hier onderuit gezakt voor de buis. Het scheelt een slok op een borrel, proost, hè?
ROBERT:
Dat moet je nou verdomme niet zeggen. Als ik hier thuis kom van mijn werk, ben ik moe. Dan heb ik geen behoefte aan allerlei gekke spelletjes, die jij zo nodig moet. Wat doe jij hier in huis? (gemeend fel.) Je zit de helft van de tijd op je krent om damesbladen te lezen. Wat doe je? Niets. Je haalt 's morgens de stofzuiger een keertje over het tapijt en klaar is kees. Jaja, mooi leventje. Je weet verdomme niet eens wat werken is.
INGRID:
(ook fel.) Nou moet je ophouden. Weet jij wat er hier allemaal te doen is. Je springt 's morgens je bed uit en je verwacht, dat alles gereed staat. Meneer zijn boterhammetjes, zijn krantje, een kopje thee. En wat doe je? Je zegt geen woord. Je eet lezend je boterhammetjes op, slurpt je thee als een varken naar binnen en smeert hem. Weet je, dat er zelfs dagen voorkomen, dat je me niet eens een kusje geeft, als je naar je werk gaat? Meneer ziet zijn eigen vrouw nog niet eens staan. Fraai, hoor, en met zo'n man leef ik nu.
ROBERT:
(temperend) Och, och, och mevrouwtje heeft het zo slecht nog niet. (weer fel uithalend) Mag je niet altijd mee naar de schouwburg? Ben ik ooit vreemd gegaan? Krijgt mevrouwtje niet een aardige zakcent voor haarzelf?
INGRID:
(het loopt nu op een echte ruzie uit) Mooie zoethoudertjes, mooie zoethoudertjes. Meer niet.
| |
| |
Als meneer thuis komt, ploft-ie in zijn stoel, pakt de krant en doet het eerste uur geen mond open. Aan tafel praat je altijd over je werk. Je zegt godverdomme nooit, dat ik lekker voor je gekookt heb. En je moest eens weten, jongetje. Probeer het zelf maar eens. Een paar uur in de keuken boven een dampend fornuis. Er is niet eens een behoorlijke ventilatie. Ook al vraag ik je iedere dag. Het interesseert je gewoon niet. Als het maar in je eigen belang is. Maar als het om mij gaat, ho maar. Ik kan verrekken in de keuken. De gootsteen lekt al drie weken, maar meneer zal zich er niet druk om maken.
ROBERT:
(geërgerd) Bel dan godverdomme zelf een loodgieter. Je bent toch geen kind meer.
INGRID:
Val me niet in de rede. Ik was aan het woord. (kwasi kalm) Ik zou er prijs op stellen, als ik even mijn zegje zou mogen doen. Goed, meneer is thuis, heeft lekker gegeten en wat doet-ie? Hij ploft in zijn stoel en doet zijn dutje. Om acht de kast aan, journaal, weerbericht, reclame, de hele rattaplan, dan een filmpje, dan nog een journaal, nog een weerbericht. Tot het bittere einde, zonder ook maar dankjewel te zeggen als ik koffie voor je zet. Je bent verwend, Robert, je bent een verwend nest. Een kind, dat niet meer dank je wel kan zeggen. Goed, de buis is uit en wat gebeurt er dan? Meneer struikelt zat van de sherry de trap op, flikkert zijn kleren in een hoek en snurkt. Hoor je me, Rob, en snurkt (schreeuwend) En snúrkt. Ik besta niet eens voor je. Zelfs in bed niet. Je sláápt verdomme in bed. Je sláápt in bed! In plaats van mij eens lekker te pakken, slaapt meneer. En dan pik je nog bijna het hele bed in ook. Wat kan het meneer schelen, dat ik naast een naar sherry stinkende, snurkende zak lig, die alle dekens inpikt en mij in zijn slaap zowat het bed uitwerkt. Wat kan het je godverdomme schelen? Niets, Robert, niets! Je bent een godverdommese egoïst.
ROBERT:
(probeert te sussen) Kalm nu maar. Ik pak je heus wel eens. Trouwens, de helft van de tijd wil je niet gepakt worden. Je bent zo koud als ijs.
INGRID:
(Schreeuwend) Kan je wel? Kan je wel?
| |
| |
Grote jongen, hoor, grote jongen. Trouwens, daar gaat het mij helemaal niet om.
ROBERT:
(Fel) Waarom dan wel?
INGRID:
Ik wil, dat er aandacht aan mij besteed wordt. Ik wil, dat ik kan voelen, dat ik bemind word.
ROBERT:
(denigrerend) En jij wilt mij een egoïst noemen. Je lijkt wel een pastoor, die centen nodig heeft. Even de eigen parochie leegkloppen. Mooi, hoor.
INGRID:
(probeert kalm te worden) Luister nou eens, Rob. Ik ben toch met je getrouwd. Ik heb toch recht op je aandacht, of niet soms? Ik geef jou toch ook de aandacht, die je toekomt?
ROBERT:
(met stemverheffing) Ook dat nog? Alsof het niet genoeg was? Ze geeft me de aandacht, die mij toekomt. Nou, daar versta ik iets heel anders onder.
ROBERT:
Een vrouw, die niet altijd een lang gezicht heeft als ik eens een avondje naar de schaakclub ga, een vrouw, die me niet altijd aanzet om meer poen te gaan vragen. We hebben het heus zo slecht nog niet. Moet je hiernaast kijken. Die lui hebben nauwelijks een stoel om op te zitten. Maar ik moet zo nodig meer verdienen. Dat wel. Zal ik jou eens wat vertellen, Grid, jij bent verwend. Jij laat je alles aanleunen. Je vindt alles doodgewoon. Of het nu een bontjas, een nieuwe jurk of wat dan ook is. Je vindt het doodgewoon.
INGRID:
(vreet zich inwendig op, maar probeert de zaak te kalmeren). Robert, Robert, houd in godsnaam op. Wat gebeurt er met ons? Wat is er in godsnaam aan de hand?
ROBERT:
(half schertsend) Ach, ik vertel gewoon eens een keer wat ik al een half jaar voor me heb moeten houden. Het moest er een keertje van komen, hè. Zo'n binnenvetter ben ik nu ook weer niet. Op een gegeven ogenblik komt dat er natuurlijk allemaal uit. Zelfs een riool wordt bij tijd en wijle doorgespoeld.
INGRID:
(zalvend) Rob, laten we ermee ophouden. Ik word er gek van. Hoe kan het zover met ons
| |
| |
ROBERT:
(fel) Dat is nu juist iets wat je je nu moet afvragen. Nu het net te laat is.
INGRID:
Rob, stop it! (bijna huilend) Ik... Ik kan er niet meer tegen...
ROBERT:
(lachend) Je vond die spelletjes toch zo leuk, niet? Een slager wil ook wel eens zijn gal spuwen, mevrouwtje. (schertsend) Niet alle vlees is goed vlees, als je begrijpt wat ik bedoel.
ROBERT:
(probeert oprecht te zijn.) Ach, schatje, het is allemaal maar een spelletje. Ik meen er echt niets van. Ik houd echt van je. (gaat naast haar op de bank zitten en slaat zijn arm om haar schouder.) Dacht je nu heus, dat het echt was. Welnee, gewoon weer een spelletje, net als het hockeymeisje en de slager. Niks bijzonders.
INGRID:
(snikkend, maar verrast) Meen je dat? Meen je dat echt?
ROBERT:
(haar gerust stellend) Echt, schatje. Echt, ik meen het. Wat heeft het voor zin je bang te maken. Ik houd toch van je.
INGRID:
Maar waarom zeg je dan zulke rotdingen tegen mij, schatje?
ROBERT:
Dat hoort nu eenmaal bij het spelletje.
INGRID:
(iets opgelucht) Ik wist niet, dat je het spelletje al zo goed beheerste.
ROBERT:
Oefening baart kunst.
INGRID:
Meende je er echt niets van, Rob?
ROBERT:
Welnee, schat. Ik schertste maar wat raak. Hoewel...
ROBERT:
Zie je. Nu had ik je weer te pakken.
INGRID:
(haar angst weglachend) Haha...
ROBERT:
Meende jij iets van wat je zei?
INGRID:
In het algemeen niet.
ROBERT:
Wat bedoel je daarmee?
ROBERT:
Met ‘in het algemeen’.
INGRID:
Nou, ik houd natuurlijk van je. Daar niet van. Maar ik mag toch wel enige kritiek op je hebben. Dat moet toch kunnen in een goed huwelijk? Of niet? Ik moet toch kunnen zeggen
| |
| |
ROBERT:
(pijnlijk getroffen) Hm, misschien...
INGRID:
Ik vind, dat dat moet kunnen.
ROBERT:
Wat vind je dan precies fout aan mij?
INGRID:
Precies wat ik gezegd heb. Van die gootsteen en zo. Dat je aan het ontbijt doet alsof ik er niet ben. Dat vind ik rot. Ik negeer jou toch ook niet.
ROBERT:
Ach, schatje, dat moet je allemaal met een korreltje zout nemen. Als ik niets tegen je zeg, betekent dat nog niet, dat ik je negeer. Ik heb gewoon wat moeite met opstaan. Ik kom wat langzaam op gang. Dat is alles. Er zit echt niets achter. Maak je geen zorgen.
INGRID:
Nee, dan is het goed.
ROBERT:
Mooi zo. Nog een glaasje dan?
INGRID:
(opgewekt) Wel ja. Het is nu toch laat. Ik zal de tuindeuren even openzetten. Het is hier om te stikken. (Robert schenkt sherry in. Ingrid opent de tuindeuren. Robert komt haar haar glas brengen, terwijl zij in de deuropening staat.)
ROBERT:
Alsjeblieft, schatje, proost!
INGRID:
Proost, schat. (Zij klinken.)
ROBERT:
Hoe is het nu met je?
INGRID:
Het gaat wel weer, schat. Ik was zo bang, dat je het allemaal echt meende. (Gaat tegen Robert aanleunen.) Mijn god, wat was ik bang. (opeens over flitsend.) Denk je dat er mensen zijn, die echt zo ruzie maken?
ROBERT:
(verrast opkijkend) Ik denk van wel, ja. Je hoort er wel eens van. Als ze uit elkaar gaan, bedoel ik.
INGRID:
Vreselijk lijkt me dat.
ROBERT:
Is ook geen pretje. Ten slotte begin je er met goeie bedoelingen aan.
ROBERT:
Houd je van me, Grid?
INGRID:
Ja, Rob. Ik houd van je.
ROBERT:
Wat vond je nu precies van me tijdens die... ruzie zal ik maar zeggen?
INGRID:
(peinzend) Het is misschien wel een beetje gek, maar ik had het idee, dat we op een bepaalde manier heel dicht bij elkaar waren. Begrijp me
| |
| |
goed. Ik bedoel niet, dat ik weer eh... ruzie wil. Nee, maar, er was iets... iets...
ROBERT:
(haar hoofd rust nog steeds op zijn borst. Zijn handen frotten door haar haar) Gek, hè. Dat had ik ook. Onder het mom van een spelletje, zeg je precies wat je wilt zeggen. Je neemt geen blad meer voor je mond. Recht door zee. Ik weet niet wat het is, maar iets is er.
INGRID:
(hem aankijkend) Ja. Het was iets als een grote schoonmaak. (stilte) Wat een avond, hè?
ROBERT:
En de slager zei nog wel, dat het rotweer was, haha. Die jongens van De Bilt... Haha (lacht) .
INGRID:
(lacht mee) Net politici. Haha...
ROBERT:
(serieus) Ik zal zorgen, dat de goot gemaakt wordt, schatje. Echt, ik meen het.
INGRID:
(lief) Je bent lief, schat. (stilte) Zullen we naar binnen gaan en nog een sherry nemen?
ROBERT:
Goed, schat. (Robert sluit de deuren. Met zijn arm over lngrids schouders lopen ze terug naar de bank.) Ik zal het wel even inschenken.
INGRID:
(lachend) Je moet natuurlijk nog wel een glaasje bewaren voor de slager, want die komt zo meteen naar het beest kijken. Haha...
ROBERT:
(klinkend) Proost ja.
INGRID:
Als we zo door gaan zijn we straks inderdaad zo teut als een hockeymeisje.
ROBERT:
(lachend) Zal ik mijn glaasje nog eens in je blouse omkiepen?
INGRID:
Nee, Rob. Niet nog een keer. Het is mooi geweest. Lekker is maar een vinger lang.
ROBERT:
Ik zou best een toastje met tartaar lusten.
INGRID:
Zal het vrouwtje meneer dan eens verwennen...
ROBERT:
(verrast) Hè, ja.
(Ingrid verdwijnt uit de kamer. Robert loopt met zijn glas in de hand wat rond. Bij de tuindeuren blijft hij stil staan.)
ROBERT:
(schreeuwend, zodat Ingrid het in keuken kan horen.) Je hebt het licht in de schuur laten branden.
INGRID:
(terugschreeuwend vanuit de keuken.) Wat zeg je, schat?
| |
| |
ROBERT:
Je hebt het licht in de schuur laten branden.
INGRID:
Ik zal het zo uit doen.
ROBERT: Wat hangt daar voor een gekke zak?
INGRID:
(komt binnen met een schaal toastjes) Oh, dat is waar ook. Hier neem eerst een toastje. Heb ik je helemaal vergeten te vertellen. Weet je wat die zak is?
INGRID:
(opgewonden) Ja. Niet te geloven, hè. Eerlijk gewonnen met de loterij voor het buurthuis. Kwamen ze vanmiddag brengen. Nou, ik wist niet hoe ik het had. Die mannen belden aan en zeiden: wij komen uw prijs brengen. Ik zeg: welke prijs. Van de loterij voor het buurthuis. Ik zeg: zo, en wat is dat dan wel? Half varken, zeggen ze. Ik zeg: wat moet ik met een half varken? Zeggen ze, dat is uw zaak. Wij moeten dat beest hier afleveren. Wilt u hier even tekenen? Goed, ik teken, nadat die mannen dat beest in de schuur gehangen hadden. Toen heb ik natuurlijk het licht laten branden.
ROBERT:
(verrast) Niet te geloven.
ROBERT:
Vandaar dat je die rol met die slager zo goed speelde. Je wist waar je het over had.
ROBERT:
Wat doen we er mee?
INGRID:
Opeten natuurlijk.
ROBERT:
Je wilt dat beest dus niet aan de slager verpatsen?
ROBERT:
Je kunt dat beest toch niet goed houden?
INGRID:
Jawel hoor. Ik zaag hem in stukken en gooi hem in de ijskast. Dat zal wel lukken.
ROBERT:
Ik zie jou al zagen. Dwars door die beenderen. Dat valt niet mee, hoor.
INGRID:
Misschien zou jij zo vriendelijk willen zijn?
| |
| |
ROBERT:
Ik heb wel wat beters te doen met mijn tijd.
INGRID:
Je wilt toch niet, dat ik...
ROBERT:
Dan breng je hem naar de slager.
INGRID:
Ik zie mezelf al met dat ding over straat sjouwen...
ROBERT:
Lijkt me een opwindend gezicht.
INGRID:
Maar, Rob, zou je echt niet...
ROBERT:
Nee, echt niet, schat. Ik peins er niet over.
ROBERT:
(fel) Niets te maren. Hoe kun je verdomme ook zo stom zijn om je met een half varken op te laten schepen.
ROBERT:
(feller) Laat dat denken maar aan mij over. Nu zitten we met dat rot beest. De hele schuur gaat ernaar stinken. Wat denk je dat daarvan komt. Dat karkas trekt vliegen en ander ongedierte aan alsof het stront is. Binnen de kortste keren hebben we zo poep aan de knikker. Het is dé methode om je een of andere ziekte op je nek te halen.
INGRID:
(timide) Maar, Rob, het is een prijs...
ROBERT:
Al was het een onderscheiding. Ik wil die troep niet in mijn schuur. Je hebt binnen een vloek en een zucht ratten over de vloer. Prijs of geen prijs, dat ding gaat de deur uit.
INGRID:
(fel) Jij gunt mij ook niets, hè?
ROBERT:
Ik gun jou al het beste van deze wereld. Ik wil alleen niet, dat je over een week met de tyfus in je lijf in het ziekenhuis ligt. En daar vraag je om, als je zoiets in huis haalt.
INGRID:
(weer fel) Nee, daarom is het niet. Ik heb je heus wel door, hoor, Rob. Je kunt het gewoon niet hebben, dat ik dat rebusje bij die prijsvraag wel goed opgelost heb, maar jij niet. Het is gewoon jaloezie.
ROBERT:
(in zijn wiek geschoten) Goed, jaloezie of geen jaloezie. Dat ding gaat de deur uit. Het is hier verdomme geen abatoir.
INGRID:
(nu nijdig) Dat beest blijft hier. Ik heb dat beest gewonnen en ik wil, dat dat beest blijft. Dit
| |
| |
ROBERT:
Dat beest gat er uit of ik ga er uit. Dat meen ik hoor, Grid. Als dat beest in de schuur blijft hangen, pak ik mijn biezen.
INGRID:
(denigrerend) Je bent toch ook net een kind. Meneer kan niet hebben, dat zijn vrouw een puzzeltje beter oplost dan hij en maakt er dan maar meteen een principiële kwestie van. Jonge, jonge, wat zijn we flink. Kan je wel? Flink hoor!
ROBERT:
Ik wil zo'n vies ding niet in mijn huis.
INGRID:
(smalend) Het ontbreekt er nog maar aan, dat je zegt, dat je niet van varkensvlees houdt. Dat zou helemaal het toppunt zijn. (Robert in de maling nemend) Moet je je eens voorstellen, wat een heerlijke lapjes daaraan zitten. Het vrouwtje maakt dan doperwtjes met een lekker sjuutje. Daar houdt meneer toch zo van?
ROBERT:
(nijdig) Verdomme, Grid, scheid uit met dat gezwets.
INGRID:
(in haar rol groeiend) Oh ja? Wie zwetst hier? Jij of ik? Meneer moet zo nodig een grote mond opzetten om mij te overtuigen. (fel) Maar daar ben ik nu toevallig niet zo gevoelig voor. (slaat haar sherry in één teug achterover. Loopt naar de tuindeur en wijst in de richting van de schuur.) Dat beest wat daar hangt is nu eens van mij. Daar heb ik over te beslissen. Daar blijf jij godverdomme buiten.
ROBERT:
(toch wel enigszins overdonderd) Ja ja, de geëmancipeerde vrouw uithangen...
INGRID:
Heeft hier niets mee te maken. Jij hebt hier toch ook je rechten. Met je spoortreintjes heb je boven een hele kamer in beslag genomen. Heb ik nooit een woord over gezegd, maar mag ik dan in godsherenaam ook iets doen wat ik nu eens leuk vind?
ROBERT:
Die spoortreintjes zijn volstrekt ongevaarlijk, maar met dat beest, haal je godweetwat voor een ziektes in huis.
INGRID:
(voelt zich sterk, zelfverzekerd) Niets mee te maken. Dat beest blijft hier.
ROBERT:
(loopt op haar toe en pakt haar bij de schouders. Hij schudt haar door elkaar, woedend.)
| |
| |
Nu moet je verdomme eens goed luisteren. Als jij hier de pest binnen de deur wilt halen, dan moet je dat zelf weten, maar dan ben ik wel de hort op. En voorgoed. Hoor je me? Voorgoed!
INGRID:
(een beetje vals) Laat me verdomme los.
ROBERT:
Hoor je me, Grid. Dan ben ik voorgoed weg. Dat betekent dat ik (scanderend) nooit meer terug kom, nooit meer terug...
INGRID:
Bluf, Rob, pure bluf. (langzaam) Nog geen half uur geleden (gemeen vinnig) zei je nog, dat je van me hield. Weet je nog? Toen je zei, dat je de gootsteen zou laten maken. Of ben je dat al weer vergeten?
ROBERT:
(kalmerend) Laten we er rustig over praten. Ga zitten. Ik zal nog een glaasje voor je inschenken. Dan kunnen we er over praten. (schenkt opnieuw in. Moet daarvoor een nieuwe fles aanspreken.) Jesus, (voor zich uit.) Er wordt behoorlijk gezopen vanavond. (reikt Ingrid haar glas aan.)
INGRID:
(schijnbaar kalm) Dank je. (stilte) Weet je, Rob, het gaat helemaal niet om dat beest in de schuur. Het gaat om ons. Een kaartenhuis, Rob, een kaartenhuis. Een paar jaar getrouwd en wat is er gebeurd, Rob? Niets. Helemaal niets. Zeker, de lui van hiernaast denken, dat wij een prachtig koppel zijn. Romeo en Julia, jaja. Vergeet het maar. We rotzooien maar wat aan. Onder het mom van een spelletje zeggen we elkaar voor het eerst de waarheid. Stel je voor, voor het eerst sinds een paar jaar. Je bent een zak, Rob, een grote zak. Je houdt me aan het lijntje om een mooi vrouwtje te hebben. Van buiten lijkt het allemaal zo mooi, maar o wee als je wat dieper kijkt. Je bent een grote zak, Rob.
ROBERT:
(fel) Zeg jij nou niets. (drinkt glas leeg.) Jij hebt verdomme de zaak laten verzieken. (schenkt opnieuw in.) (schreeuwend) Eigenlijk ben je een colere-wijf, een trut.
INGRID:
(bijna huilend.) Je moest een pak op je sodemieter hebben. Dag in dag uit vertroeteld als een vorst en nu je gal spugen. Flink hoor. Maar ondertussen laat je mij hier doodgaan van ellende.
| |
| |
Kan het jou wat schelen. Ach jongen, ik kan voor jou tien anderen krijgen. Ik zit echt niet op jou te wachten.
ROBERT:
Ga verdomme dan, slet. Ik zal je niet tegenhouden. Neem die tien anderen.
INGRID:
Zal ik zeker doen, maak je maar niet druk. Vijf jaar getrouwd, vijf jaar verpest, naar de knoppen. En dan speel je een spelletje, godbetere het, een spelletje en dat is godverdomme de eerste keer dat je contact hebt. De eerste keer. (schijnbaar rustig) Maar het is goed dat ik het weet. Het is goed, dat ik weet, dat je mij een colere-wijf vindt. Mooie jongen. Nou, voor mij ben je een stuk secreet. Je bent geen haar beter dan die klont varkensvlees in de schuur. Geen ene moer beter. Geen ene moer.
|
|