Skiplinks

  • Hoofdcontent
  • Subnavigatie
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bio- en bibliografisch lexicon van de neerlandistiek (2004-)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.92 MB)

ebook (8.51 MB)

XML (1.06 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/biografie
non-fictie/naslagwerken (alg.)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bio- en bibliografisch lexicon van de neerlandistiek

(2004-)–Wim van Anrooij, Ingrid Biesheuvel, Karina van Dalen-Oskam, Jan Noordegraaf–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Bio- en bibliografisch lexicon van de neerlandistiek


auteur: Karina van Dalen-Oskam, Ingrid Biesheuvel, Wim van Anrooij en Jan Noordegraaf


bron: Het Bio- en bibliografisch lexicon van de neerlandistiek werd speciaal opgezet voor digitale publicatie en verscheen niet eerder in druk.


verantwoording

inhoudsopgave

doorzoek de hele tekst


downloads

© 2004 dbnl / Wim van Anrooij, Ingrid Biesheuvel, Karina van Dalen-Oskam en Jan Noordegraaf  


DBNL vignet

Weiland, Pieter

Weiland, Pieter (Petrus) *Amsterdam 5 november1754; † Rotterdam 26 januari 1842, grammaticus en lexicograaf. Vooral bekend als degene die in regeringsopdracht een Nederduitsche spraakkunst (1805) heeft gepubliceerd. Zijn Nederduitsch taalkundig woordenboek (1799-1811) kan gelden als de voorloper van het Woordenboek der Nederlandsche Taal. In combinatie met de spellingregeling uit 1804 van de Leidse hoogleraar Matthijs Siegenbeek (1774-1854) maakte Weilands spraakkunst vele decennia de officiële Nederlandse schrijftaalregeling uit.



illustratie

In de jaren 1773-1779 studeerde Weiland theologie aan de Leidse universiteit. Het was de bedoeling, dat hij predikant in de Gereformeerde Kerk zou worden. In 1779 ging hij over naar de Remonstrantse Broederschap en na een korte periode van aanvullende studie werd hij daar predikant. Het grootste gedeelte van zijn ambtsperiode was hij werkzaam te Rotterdam. Theologisch behoorde Weiland tot de vrijzinnige vleugel van zijn kerkgenootschap. Hij was actief betrokken bij pogingen alle protestantse gemeenten in Nederland in één verbond samen te brengen. In de revolutiedagen van 1795 betoonde Weiland zich een vurig patriot. Een functie als minister (‘agent’) van Binnenlandse Zaken bleek hij in 1798 uiteindelijk niet te ambiëren.

Vanaf 1799 verscheen er een niet aflatende reeks geschriften op taalkundig gebied van zijn hand. Al dan niet in samenwerking met anderen publiceerde hij verscheidene, soms zeer omvangrijke woordenboeken. Toen hem in 1815 de functie van hoogleraar Nederlands te Utrecht werd aangeboden, wees hij dit aanbod om gezondheidsredenen van de hand. In toenemende mate visueel gehandicapt was hij genoodzaakt in 1825 met emeritaat te gaan. Daarna verschenen er geen nieuwe taalkundige werken van zijn hand.

Wetenschappelijke ontwikkeling en karakterisering

In zijn eerste studiejaar werd Weiland door het Haagse dichtgenootschap Kunstliefde Spaart Geen Vlijt uitverkoren als leerling-dichter; een groot dichter is hij echter nooit geworden. In dit milieu maakte hij waarschijnlijk voor het eerst kennis met de belangrijkste werken op het gebied van de Nederlandse taalkunde uit de achttiende eeuw. Zijn latere lidmaatschap van het Rotterdamse dichtgenootschap Studium Scientiarum Genitrix heeft hem ertoe genoopt zich te blijven bezighouden met de praktisch-normatieve taalkunde die in de kringen van de genootschapsleden beoefend werd.

Bij zijn theologiestudie kwam Weiland op verschillende manieren in aanraking met taalkundige probleemstellingen. De taalfilosofische en taaltheoretische beschouwingen die hij heeft leren kennen, hebben hem niet gebracht tot zelfstandige verhandelingen op dit gebied. De vernieuwingen op het terrein van de kanselwelsprekendheid in het laatste kwart van de achttiende eeuw (het veld winnen van de zogeheten ‘Engelse methode’, de ‘methodus anglicana’, waarbij de tekstinhoud eerst zakelijk werd verklaard en vervolgens voor stichtelijke doeleinden werd toegepast) en het werk van de vermaarde Schotse hoogleraar in de welsprekendheid Hugh Blair (1718-1800) lieten hem niet onberoerd. Ze stimuleerden hem in 1794 tot het uitgeven van een bundel preken, bedoeld als eerste deel van een – niet voortgezette – reeks.

Vanaf 1789 was Weiland lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. Hij was dan ook op de hoogte van de mislukte pogingen van de Maatschappij om tot een algemeen Nederlands woordenboek te komen. In 1796 vatte hij dit plan weer op en kreeg toestemming om gebruik te maken van het inmiddels bijeengebrachte materiaal. Dank zij de ‘stalen volharding’ van de auteur, die slechts ‘een gedeelte van dit groote ontwerp’ wilde uitvoeren, zag het Nederduitsch taalkundig woordenboek (Amsterdam 1799-1811) in elf delen het licht. Het Grammatisch-kritisches Wörterbuch der hochdeutschen Mundart (1775-1786) van de gezaghebbende Duitse taalgeleerde J.C. Adelung (1732-1806) is bij dit werk een voorbeeld geweest. Weiland vervaardigde een Nederlands taalkundig beredeneerd woordenboek, dat wil zeggen een woordenboek met taalkundige gegevens zoals woordgeslacht, meervoud, etymologie e.d. De ‘Inleiding’ die hij voor het eerste deel schreef, behelsde een uitvoerige uiteenzetting over spelling en woordleer en was voor een deel gebaseerd op Adelungs Umständliches Lehrgebäude der deutschen Sprache (1782).

In 1801 kreeg Weiland van regeringswege de opdracht een Nederlandse grammatica op te stellen. Deze Nederduitsche spraakkunst, ‘uitgegeven in naam en op last van het Staatsbestuur der Bataafsche Republiek’ verscheen in 1805. Een bewerkte versie van de ‘Inleiding’ werd herwerkt tot het eerste gedeelte van de spraakkunst. Voor het tweede gedeelte, de syntaxis, deed hij opnieuw een beroep op Adelung, ditmaal ook op diens Deutsche Sprachlehre (1781). Een aantal paragrafen betreffende de zinsleer ontleende hij aan Blairs Lectures on Rhetoric and Belles Lettres (1783), een werk dat ook in het Nederlands vertaald was en mede daardoor in ons land grote bekendheid genoot.

De winst die Weiland boekte met zijn keuze voor Adelung, die hij (te) vaak op de voet volgt, was dat hij een betrekkelijk uitvoerige behandeling van de syntaxis gaf, en daarin ook de nodige aandacht schonk aan de zinsleer, wat een vernieuwing betekende ten opzichte van zijn voorgangers. Zinsdeelnoties zijn hier in principe aanwezig; de zinsleer is meer dan een woordverbindingsleer. Verder beperkt Weiland op grond van de vorm het aantal naamvallen tot vier. Ten slotte is hij degene op wie de thans nog gangbare indeling in tien woordsoorten terug te voeren is. Zijn spraakkunst, gebaseerd op het taalgebruik van ‘achtbare’ schrijvers, kan gelden als een typische representant van de normatief-kritische stroming in de Nederlandse taalkunde van de negentiende eeuw.

In 1812 verscheen van zijn hand een enkele malen herdrukte spellinggids. Met zijn Kunstwoordenboek (1824-1832), waarin een verklaring wordt gegeven “van allerhande vreemde woorden, benamingen, gezegden en spreekwijzen, die uit verschillende talen ontleend, in de zamenleving en in geschriften, betreffende alle vakken van kunsten, wetenschappen en geleerdheid voorkomen”, streefde Weiland een puristisch doel na, maar hij heeft daarbij een geheel eigen woordenbestand gemaakt en is niet te rade gegaan bij voorgangers. Het is dus geen slaafse navolging van Lodewijk Meijers veelvuldig herdrukte Woorden-schat uit de zeventiende eeuw.

Invloed

Door de officiële status die Weilands spraakkunst bezat - het werk was verplicht voor ambtenaren en op scholen -, is de invloed ervan zeer aanzienlijk geweest: voor het eerst was er in Nederland een algemeen aanvaarde schrijftaalregeling. De spraakkunst werd herdrukt, vertaald, nagevolgd en in allerlei vormen bewerkt ten dienste van het onderwijs. De ‘taalbeschouwing van Siegenbeek-Weiland’ (De Vooys) domineert in de eerste helft van de negentiende eeuw. De jaartallen van de herdrukken van de verschillende werken van Weiland bevestigen dat, en voor de spelling -Siegenbeek is het zonder meer duidelijk. Die wordt pas in de jaren zestig vervangen door het stelsel van De Vries en Te Winkel.

 

Met het verschijnen van de eerste aflevering van het WNT in 1864 kan Weilands Nederduitsch taalkundig woordenboek taalkundig als achterhaald beschouwd worden; tegen zijn grammatica waren al eerder bezwaren geuit. Maar uit de vragen die in onderwijzerstijdschriften behandeld worden, blijkt dat zijn werk in de jaren vijftig en zestig van de negentiende eeuw nog frequent geraadpleegd werd.

Momenteel nog van belang is het Kunstwoordenboek, dat een goed beeld geeft van de vreemde woorden die aan het begin van de negentiende eeuw gangbaar waren of ingang vonden.

 

Jan Noordegraaf
[december 2009]

Voornaamste geschriften

Nederduitsch taalkundig woordenboek. 11 dln. Amsterdam 1799-1811. (Met J. van Convent en G. Bruining).
Nederduitsche spraakkunst. Amsterdam, 1805.
Handwoordenboek voor de spelling der Hollandsche taal. Den Haag, 1812.
Woordenboek der Nederduitsche synonimen. 3 delen. ‘s-Gravenhage 1821-1825. (Met G.N. Landré).
Kunstwoordenboek of verklaring van allerhande vreemde woorden, benamingen, gezegden en spreekwijzen, die uit verschillende talen ontleend, in de zamenleving en in geschriften, betreffende alle vakken van kunsten, wetenschappen en geleerdheid voorkomen. ’s-Gravenhage, 1824. Supplement: ’s-Gravenhage, 1832.
Verzamelde gedichten. Bijeengebracht en van aantekeningen voorzien door J. Noordegraaf. Leiden, 1976.

Belangrijkste secundaire literatuur

H.F. Wijnman: ‘Pieter Weiland’. In: Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Leiden, 1937. Deel 10, p. 1160. (www. dbnl.org).
A.J. Klijnsmit: ‘Klank en teken bij Petrus Weiland’. In: Studies op het gebied van de geschiedenis van de taalkunde onder red. van L. van Driel en J. Noordegraaf. Kloosterzande, 1982, p. 137-145.
J. Noordegraaf: Norm, geest en geschiedenis. Nederlandse taalkunde in de negentiende eeuw. Dordrecht & Cinnaminson, 1985.
Frans Claes s.j. en Peter Bakema: A bibliography of Dutch dictionaries. Tübingen, 1995.
SA. Vuyk: De verdraagzame gemeente van vrije christenen. Remonstranten op de bres voor de Bataafse Republiek (1780-1800). Amsterdam, 1995.
Lo van Driel: ‘Nederlandse taalkunde in de negentiende eeuw’. In: Voortgang. Jaarboek voor de neerlandistiek 25 (2007), p. 209-275.

Locatie archief

Er is geen archief bekend

Locatie brievencollecties

Brieven in CEN


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken