Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw (1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw
Afbeelding van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuwToon afbeelding van titelpagina van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.21 MB)

Scans (5.62 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Illustrators

J. Midderigh

B. Midderigh-Bokhorst



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw

(1916)–Marie Agathe Boddaert–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 188]
[p. 188]

XXV

Roswitha was aan den ingang blijven staan, de oogen op den Keizer.

Aan het einde der diepe ruime tent leunde hij tegen het hoofdeinde van een zitbank, een papier in de hand dat hij bij haar binnenkomen op een tafel wierp.

Toen, op zijn wenk, zonder de oogen af te wenden, deed zij een paar schreden vooruit, boog de knie en hief het hoofd.

- Recht voor mijn vader, wederrechtelijk teruggehouden; en bevrijding uit zijn onwaardige gevangenschap,’ smeekte zij.

Zij had langzaam en luid gesproken, haar woorden de wachtende stilte instuwende met al de kracht van haar overtuiging.

De Keizer, die een paar passen was nadergekomen, bleef staan, bij het hooren van haar stem en de woorden ‘mijn vader.’

Het volgend oogenblik was hij bij Roswitha en richtte haar op, haar hand in de zijne.

- Gij doet een goed werk, jonkvrouw,’ zeide hij verrast en ontroerd, voerde haar naar de zitbank en deed haar neerzitten.

- Ik wist dat Uw Majesteit zou begrijpen,’ antwoordde Roswitha met kinderlijke aanhankelijkheid en vertrouwen.

Het was zooals zij zich had voorgesteld: over haar was de beveiliging van 's Keizers nabijheid, van zijn rechtvaardigheid en groot begrijpen.

Misverstand was onmogelijk. Zij had vrees noch beklemming. Zij gevoelde zich zoo sterk bij wat zij ging zeggen. Zou zij niet spreken over haar vader, mèt den Keizer de ridderlijkste onder de ridderlijken!

En wie zich sterk voelt, vreest niet.

- Ik luister,’ zeide de Keizer.

Duidelijk en zoo kort mogelijk vertelde zij, de handen los

[pagina 189]
[p. 189]

in den schoot, op het gelaat de ontspanning en de weldadige rust van eene die gevonden heeft, en niet schroomt het innigste van het gemoed open te leggen, in het fier betrouwen op de macht van waarheid en rechtvaardigheid. In den beginne met de vooraf met zorg gekozen woorden, later mee op den krachtigen stroom van lang ingehouden en nu opgolvende smart, waarin haar liefde klopte en trilde.

De Keizer luisterde naar de jonge, warme stem en keek in de sprekende hem niet loslatende oogen, in het bleeke tot hem opgeheven gelaat, uitkomende tegen den purperen achtergrond der tent, zoo teer en jong, en toch zoo sterk uitstralende het volle rijke leven in haar.

Daar was geen seconde van weifeling in stem, blik of houding. Zelfs niet bij het vermelden van haar vaders ontmoeting met Eberstein en Godelieves verblijf op den Valkenburcht. Alles eenvoud en klaarheid tegenover hem op wiens rechtvaardigheid en wil om te helpen zij bouwde.

Hij had de gewaarwording dat zijn ziel een opengeslagen boek was, waarin zij las en dat zij kende meer dan hij zelf: een boek vol sterke en verheven gedachten.

- Niet in het kamp! Niet bij Uw Majesteit! Niet alleen om te deelen in wat komen gaat, maar ook om wat vader te belijden had. Een daad van grootmoedigheid. Van Christen- en ridderplicht. - Uw Majesteit zou niet anders gehandeld hebben! - toch eene in strijd met zijn plicht als onderdaan en die hem kwelde zoolang hij niet in schuld was gevallen voor Uw Majesteit. Vader had ons voorbereid op lange scheiding.... Hij gevoelde dat hij had goed te maken en voorzag dat Uw Majesteit hem daartoe gelegenheid zou geven.’

Er voer een schok door haar bij de gedachte dat haar vader zijn leven daarvoor niet te veel zou geacht hebben.

- Ik weet hoe hij geleden heeft onder de gevolgen. Hij heeft die niet voorzien. Zijn eerste gang zou naar Uwe Majesteit zijn geweest.... Wie beter dan ik wist dit alles? Wie zou beter

[pagina 190]
[p. 190]

hebben kunnen uitleggen? Daarom ging ik, voordat men mij kon tegenhouden.... Ook kon niemand anders thuis gemist worden. Ik moest gaan na wat meester Jodocus tante Gonda had ingefluisterd.... en ik had verstaan: dat er getwijfeld werd aan vaders eer!

- Velen wier trouw ik onwankelbaar waande zijn afgevallen,’ zeide de Keizer bitter, den blik op de rol bij Roswitha's komst op tafel geworpen. ‘Uw vader had volgens zijne toezegging voor ruim zes weken hier moeten zijn. Zes weken waarin hij dagelijks werd verwacht, en zijn wegblijven klimmende - verwondering wekte! Een ridder van beteekenis zooals uw vader, en met een geleide van tien wel uitgeruste weerbare mannen, wordt maar niet zoo weggevaagd of de grond hem had ingezwolgen; wordt niet het slachtoffer van overval of ongeval zonder dat één enkele van zijn dienstmannen ontkomt en het gebeurde bekend maakt en hulp eischt voor zijn meester.’

- Getwijfeld aan vaders eer na een leven van trouw en toewijding aan zijn Keizer en het recht!’ herhaalde Roswitha.

Het kwam niet in haar op dat hij, de Keizer, kon getwijfeld hebben.

- Wat vader moet lijden is niet in te denken,’ ging zij voort, nu met trillende lippen. ‘Help hem. Help gauw, Uwe Majesteit. Wij op den Valkenburcht kunnen zoo weinig, kunnen nièts tegen den sterken Reichenstein! En de Valkenburcht mag niet van manschappen ontbloot.

O, die vijanden en verraders daarginds!’

Roswitha stootte het uit, angst en vertwijfeling om haar vader oplaaiend in haar.

- Zeven weken in hun macht! Tegengehouden op het oogenblik dat hij van zijn trouw luide zou willen getuigen! Overgeleverd aan hun willekeur! Wat verwachten ze? Wat willen ze van hem. Zij meenen toch niet dat zij hem tot afval kunnen dwingen! Vader!.... Op zijn leeftijd.... Na een leven als het zijne’....

[pagina 191]
[p. 191]

- Het hart kent geen leeftijd,’ viel de Keizer in, kort en forsch.

Hij wendde zich af en liep de tent met groote stappen op en neer.

De tegenstelling van zijn trouweloozen zoon met dit trouwe kind was zoo groot!

Roswitha keek den Keizer na.

Was alles verloren?

Had zij in hem de smart om den ontrouwen zoon wakker gemaakt en was al het andere daardoor op den achtergrond geschoven en uitgewischt?

Zij boog het hoofd.... Zij hief het weer op.... ademloos, een groot medelijden met den ongelukkigen vader vóór haar in haar hart.

O, hoeveel leed had zij leeren kennen in die laatste weken! Maar haar vader die geholpen moest worden, en wiens redding van den Keizer afhing!

Voor het eerst werd Roswitha gewaar dat nog een ander haar toegehoord en alles met haar doorgemaakt had.

Graaf Auersperg.

Zijn oogen zeiden wat er in hem omging.

De Keizer hield voor haar stand.

- Rijke vader die zoo'n kind heeft,’ zeide hij zacht.

- Graaf Auersperg,’ ging de Keizer voort, ‘doe Jodocus weten dat hij morgen vroeg opzitte met een schrijven, dat onze schrijver nog heden avond gereed maken en wij met ons Keizerlijk zegel zullen bekrachtigen; en hij naar Frankfort terug rijde om het den magistraat dààr ter hand te stellen. Wij doen daarin onzen wil weten dat men er ten spoedigste twee honderd ruiters onder bekwamen aanvoerder zal uitzenden ter opsporing van onzen trouwen en welbeminden ridder Dagobert van den Valkenburcht en ter bestaffing van degenen die hem wederrechtelijk gevangen houden. Jodocus voege zich bij de uittrekkenden, de tweede na den aanvoerder; zijn scherpzinnigheid is geen te

[pagina 192]
[p. 192]

versmaden macht! Hij late zich door onzen aalmoezenier twee honderd goudguldens uitbetalen. Ik geef hem vrije hand om daarmede ten bate der onderneming te handelen. De vermeestering van den Reichenstein zal behalve de ruiters nog meer voetknechten vorderen.’

Met een kreet van dankbaarheid gleed Roswitha op de knieën en wilde de keizerlijke hand kussen.

Maar de Keizer voorkwam haar en kuste haar op het voorhoofd.

Dan geleidde hij haar naar den uitgang en legde haar hand in die van Auersperg.

- Doe een tent ontruimen en voor dezen nacht voor de jonkvrouw in orde brengen, zoodat zij er ongestoord de zoo noodige rust vinde, totdat wij haar morgen beter onderkomen in stad bezorgen. De jonkvrouw is mijn gast.’

- Mijn tent is ruim en geriefelijk,’ antwoordde de jonge edelman. Met welnemen van Uwe Majesteit kan die dadelijk voor de jonkvrouw ingericht worden.’

De Keizer knikte.

Hij keek den spreker in het bewogen gelaat.

Daarna dwaalde zijn blik naar Roswitha die dankbaar en ernstig naast hem stond.

Het volgend oogenblik waren zij buiten.

De hand die Auersperg in de zijne hield trilde.

Roswitha poosde voor de tent, onbewust dat zij het deed; onbewust dat groote zware tranen haar uit de oogen vloeiden.

Wat zij volbracht had was werkelijkheid, alles daarbuiten nog droom.

De kaper was haar van het hoofd gegleden. De koude avondlucht deed haar goed en bracht haar tot bezinning.

Zij zag het plein.... enkele groepen daarop.... Ehrenfried, Jodocus, vader Hubertus....

De eersten hadden haar blik opgevangen, de laatste alleen haar tranen gezien.

[pagina t.o. 192]
[p. t.o. 192]


illustratie

[pagina 193]
[p. 193]

- Dat was ook geen vrouwen- maar mannenwerk,’ mompelde vader Hubertus en trad meewarig op haar toe.

- Wil de jonkvrouw naar gindsche tent geleiden, eerwaarde vader,’ verzocht graaf Auersperg en voerde hem Roswitha met een hoffelijke buiging tegemoet. ‘Ik ga den mij opgedragen keizerlijken last volbrengen en zorgen dat voor haar nachtverblijf worde gereed gemaakt.’

Hij had met opzet luid gesproken.

Ehrenfried stond, waar hij hem straks had gezien. Snel ging hij hem voorbij.

Een jonge schildknaap kwam aangeloopen, keek rond, onzeker, en ging daarna op Roswitha en den geestelijke af.

- Jonkvrouw-nicht.... Roswitha!’ riep hij. ‘Ik hoorde eerst nu dat gij hier waart. En in deze vermomming! God ten groet, uw eerwaarde’.

Ehrenfried meende dat nu ook zijn tijd, zijn beurt van spreken gekomen was, en wilde naderen.

- Morgen, Eberhard,’ hoorde hij haar met matte stem zeggen. Zij trok de pij dichter om zich heen en vertraagde haar stap niet.

Eberhard boog met al de gratie van zijn zeventien jaren en trad ter zij.

Ehrenfried keerde om en ging met loome schreden verder.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken