Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal (1864)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal
Afbeelding van Nieuw woordenboek der Nederlandsche taalToon afbeelding van titelpagina van Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (7.66 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

(1864)–I.M. Calisch, N.S. Calisch–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

R.

[R]

R, v. 18e letter van het alfabet; als rom. getalmerk beteekent R. 80; R. (op recepten), recipe, neem, men neme; R.C. of R.K., roomsch-c(k)atholiek; R.D., reverendus dominus, of reverende domine,

[pagina 1078]
[p. 1078]

eerwaardig heer; R.F.S.V.P., réponse favorable s'il vous plait, verzoeke vriendelijk gunstig antwoord; R.I., Romanum imperium, het Romeinsche rijk; R.I.P., requiescat in pace, hij (zij) ruste in vrede; R.I.S.A., Romanum imperatorum semper Augustus, de altijd (zeer) verheven keizer der Romeinen; R.M., Regia Majestas, de koninklijke majesteit; (ook) Regiae majestatis, van de koninklijke majesteit; R.M.C., reverendi ministerii candidatus, kandidaat van het eerwaardig leeraarsambt; R.O., ratione officii, ambtshalve; R.P., reverendus (of reverendi) pater, eerwaardige vader; Rec., Recensent, beoordeelaar; Red., Redacteur, Redactie; Ref., referent, verslaggever; Reg., regula, regel; (ook) regius, koninklijk; Resp., Respublica, het gemeenebest, de vrije Staat; Resp. Rom., respublica romana, het romeinsche gemeenebest.

[Ra]

Ra, v. (-as), (zeew.) lange ronde spier aan eenen mast of eene steng hangende, en dienende om een zeil op te houden, welks bovenzijde er aan verbonden wordt.

[Raad]

Raad, m. (raden), aanbeveling om iets te doen of te laten, raadgeving; zeker aantal personen in wier vergadering voorstellen onderzocht worden; die vergadering zelve; lid van zulk eene vergadering; overleg; berigt; hulp; middel; besluit; - geven, aanbevelen iets te doen of niet te doen; iem. met - en daad bijstaan, hem niet alleen met woorden, maar ook met daden helpen; (fig.) hier is goede - duur, men weet niet wat er nog gedaan kan worden om uit de verlegenheid te geraken; komt tijd komt -, wanneer het noodig is zal wel een middel gevonden worden; - schaffen (bezorgen, geven); veel - weinig baat, niet alle middelen helpen; te rade worden, goedvinden, oordeelen, een besluit nemen; te rade gaan bij, (iem.) raadplegen, (bij iem.) om raad vragen; buiten of ten einde - zijn, geen raad meer weten, niet weten wat nog te doen; - houden, beraadslagen, elkanders meening hooren (in eene vergadering); is er heden -? vergadert de raad heden? de geheime -, zek. staatsligchaam; de - van state, ligchaam. van staatsbestuur; de hooge -, opper-geregtshof; de - der stad, gemeenteraad, stadsbestuur; een - der stad, een lid van den gemeenteraad. *-GEVEND, bn. eene -e (consulterende) stem (in eene vergadering). *-GEVER, m. (-s). *-GEEFSTER, v. (-s). *-GEVING, v. (-en), raad; meening, gevoelen, advies; consultatie (van regtsgeleerden). *-HUIS, o. (...zen), stad-, gemeentehuis, gebouw waar de gemeenteraad vergadert. *-KAMER, v. (-s), kamer bestemd voor de raadsvergaderingen; (regt.) vergadering der regtbank tot voorloopig onderzoek eener zaak. *-PENSIONARIS, m. (-sen), (eert.) aanzienlijk staatsambtenaar (in Nederland). *-PLEGEN, bw. gel. (ik raadpleegde, heb geraadpleegd; ook: ik pleegde raad), raad inwinnen, om raad vragen; overleggen, overwegen, mondeling behandelen (eene zaak). *-PLEGING, v. het raadplegen. *-SBESLUIT, o. (-en), besluit door eenen raad genomen; de -en Gods, de beschikkingen van God. *-SCHRIJVER, m. (-s), griffier, secretaris.

[Raadsel]

Raadsel, o. (-en, -s), iets waarvan de zin of beteekenis te zoeken is; een, - oplossen, de beteekenis vinden van iets; (fig.) ophel-

[pagina 1079]
[p. 1079]

deren eene duistere zaak; (fig.) dit is voor mij een -, dit begrijp ik niet. *-ACHTIG, bn. (-er, -st), -LIJK, bijw. duister, ingewikkeld; twijfelachtig. *-ACHTIGHEID, v. het duistere (eener zaak); dubbelzinnigheid. *-BOEK, o. (-en), verzameling van raadsels ter oplossing.

[Raadsheer]

Raadsheer, m. (-en), lid van eenen raad, - van een geregtshof, † senator; naam van een der stukken in het schaakspel. *-LIJK, bn. op eenen raadsheer betrekking hebbende, tot hem behoorende; de -e waardigheid; de -e zetel. *-SCHAP, o. ambt van raadsheer.

[Raadslaan]

Raadslaan, bw. onr. raadplegen. *...SLAG, m. (-en), raadpleging, beraadslaging, onderzoek, overweging; de -en, besluiten; voornemens, ontwerpen.

[Raadslid]

Raadslid, o. (...leden), lid van eenen raad. *...MAN, m. (-nen, ...lieden), raadgever, voorlichter; de raadslieden der kroon, de ministers; geregtelijke -, advokaat. *...VERGADERING, v. (-en), vergadering van den raad; † senaat, † parlement. *...VERWANT, *...VRIEND, m. (-en), lid -, medelid van den raad.

[Raadvragen]

Raadvragen, bw. ong. (bij iem.) te rade gaan. *...VRAGING, v. *...ZAAM, bn. (...amer, -st), heilzaam, dienstig, nuttig.

[Raaf, Rave]

Raaf, Rave, v. (B.m.), (raven), zek. roofvogel; (fig.) het is eene witte -, iets zeer zeldzaams; stelen als een -, alles wegnemen. *-, zek. sterrebeeld.

[Raagbol]

Raagbol, m. (-len), *...BORSTEL, v. (-s), *...HOOFD, o. (-en), werktuig om spinraggen weg te nemen. *...STER, v. (-s), zij die raagt. *...STOK, m. (-ken), stok -, steel van den raagbol.

[Raak]

Raak, bijw. getroffen, geraakt, vast. *-, m. zie RAKET. *-, v. (raken), tref, het treffen; (ontl.) het achterste gedeelte van het gehemelte. *-LIJN, v. (-en), (meetk.) zek. regte lijn. *-PUNT, o. (-en), (meetk.).

[Raam]

Raam, m. gmv. juist afgemetene rigting om iets te treffen of te grijpen; hij houdt geenen - in het schieten, hij weet niet goed te mikken. *-, v. en o. (B.o.), (ramen), schuif-, vensterraam; werktuig om er iets in of op te spannen, (b.v. borduurraam); de - van eene schilderij, van eene drukpers; het - (houtwerk, de stelling) van eene zaag; (zeew.) - van kiel en stevens, grondslag en zamenstelling van een schip. *-GESTEL, o. (-len), passementwerkers-gereedschap. *-KOORD, v. (-en), koord waarmede het lood van een schuifvenster is vastgemaakt. *-PAPIER, o. *-PJE, (B. -N), o. (-s), klein raam. *-ZAAG, v. (...agen), spanzaag.

[Raap]

Raap, v. (rapen), soort knolgewas; radijs. *-AKKER, m. (-s). *-HOEN, o. (-ders), veldhoen. *-KOEK, m. (-en), koek van raap- of koolzaad. *-KOOL, v. (...kolen), zek. gewas. *-KRUID, *-LOOF, o. rapenloof, het groene aan de rapen. *-LAND, o. (-en), land waar rapen groeijen. *-OLIE, v. gmv. olie van raap- of koolzaad. *-ZAAD, o.

[† Raar]

† Raar, bn. (-der, -st) en bijw. zeldzaam, zonderling, vreemd, wonderlijk.

[Raasbol]

Raasbol, m. (-len), leven-, getiermaker, schreeuwer. *-LEN, ow. gel. (ik raasbolde, heb geraasbold), leven -, rumoer maken,

[pagina 1080]
[p. 1080]

schreeuwen. *...KALLEN, ow. gel. (ik raaskalde, heb geraaskald), ijlhoofdig zijn, ijlen. -D, bn. ijlende. *...KALLING, v. het ijlen. *...KOP, m. (-pen), levenmaker. *...MAANDAG, m. Koppermaandag, de tweede Maandag in Januarij.

[Raat]

Raat, v. (raten), honigraat, wastafel waaruit de honigbij hare woning bouwt.

[Raauw]

Raauw, bn. en bijw. (-er, -st), niet gekookt, niet gaar; (fig.) honger maakt -e boonen zoet, wie honger heeft eet alles; een - (ondoordacht) voorstel, dat niet geschikt is om in overweging genomen te worden; een - (ruw, lomp) antwoord; een -e zeebonk, onbeschoft matroos. *-ACHTIG, bn. (-er, -st), een weinig raauw. -HEID, *-HEID, v. gmv. toestand van iets dat niet gaar is; ruwheid, onbeschoftheid. *-ELIJK, bijw. op ruwe wijze.

[Rabarber]

Rabarber, v. zie RHABARBER.

[Raband]

Raband, m. (-en), (zeew.) zek. touw.

[Rabat]

Rabat, o. gmv. korting op den bepaalden prijs; omgeslagen zoom (van een kleed); af-, op-, omslag; bef, kraag; smalle strook boven eene gordijn; lederen rand aan de kap eener koets; smal tuin-of bloembed. *-IJZER, o. (-s), (zeew.) spijkerijzer. *-REKENING, v. zek. wijze van rekenen. *-SCHAAF, v. (...aven), (zeew.) zek. gereedschap. *-TEN, bw. gel. (ik rabatte, heb gerabat), (zeew.) digt schaven. *-TEREN, bw. gel. (ik rabatteerde, heb gerabatteerd), korting geven (bij eene betaling).

[Rabauw, of Rabouw]

Rabauw, of Rabouw, (B. RABOUT), m. (-en), soort winterappel. *-ENBOOM, m. (-en). *-T, m. (-en), deugniet, schelm, wellusteling. *-TESTUK, o. (-ken), lichtmisserij, schelmstuk.

[Rabbelaar]

Rabbelaar, m. (-s), *-STER, v. (-s), stamelaar, -ster. *...ARIJ, *...ING, v. het rabbelen. *...EN, ow. gel. (ik rabbelde, heb gerabbeld), schielijk en onverstaanbaar spreken. *...SCHRIFT, o. zeer slecht en onleesbaar schrift. *...TAAL, o. verbasterde taal, koeterwaalsch.

[Rabbijn, Rabbi]

Rabbijn, m. (-en), of Rabbi, m. (-s), israelietisch geestelijke. *-ENDOM, o. gmv. leer der rabbijnen. *-SCH, bn. tot de rabbijnen behoorende, van de rabbijnen afkomstig. *...BINAAT, o. (...aten), waardigheid van rabbijn; regtsgebied van eenen rabbijn.

[Raboorden]

Raboorden, v. mv. zek. rietgewas.

[§ Rabraken]

§ Rabraken, bw. gel. zie RADBRAKEN.

[† Rabulist]

† Rabulist, m. (-en), regtsverdraaijer; advokaat die slechte zaken waarneemt.

[† Racahout des Arabes]

† Racahout des Arabes, o. zek. poeder (geneesmiddel).

[† Racaille]

† Racaille, o. janhagel, gespuis, gepeupel, gemeen volk.

[† Race]

† Race, v. (-s), stam, soort, geslacht, slag.

[† Raccommoderen]

† Raccommoderen, bw. gel. herstellen, verbeteren, weder goed maken.

[† Raccorderen]

† Raccorderen, bw. gel. (muz.) weder stemmen; (fig.) weder te zamen brengen, hereenigen.

[† Raccroc]

† Raccroc, m. (-s), gelukstoot (in het spel).

[† Raccrocheren]

† Raccrocheren, bw. gel. (aan iets) vasthechten, het eene met het andere in verband brengen.

[pagina 1081]
[p. 1081]

[† Rachitis]

† Rachitis, *-ME, o. engelsche ziekte.

[† Racquit]

† Racquit, o. wederwinst, het wedergewonnene. *-TEREN, bw. gel. het verlorene terugwinnen.

[Rad]

Rad, o. (-en, -eren), wiel; (fig.) een - slaan, zek. kinderspel; (fig.) het - der fortuin; hij draait het -, of hij is hier het - (de bewerker van al wat hier voorvalt); (fig.) iem. een - voor de oogen draaijen, iem. bedriegen, foppen; (fig.) het vijfde - aan den wagen, die of wat overtollig, te veel, hinderlijk is; (fig.) onder het - raken, zich in groote verlegenheid bevinden. *-, bn. en bijw. (-der, -st), snel, vlug, schielijk. *-BAROMETER, m. (-s), (nat.) zek. toestel. *-BESLAG, o. (-en), beslag van een wiel. *-BRAKEN, (B. RAÂBRAKEN), bw. gel. (ik radbraakte, heb geradbraakt), (eert.) zek. strafoefening; (fig.) iets in den grond bederven. *-DIGHEID, v. radheid.

[Radeerkunst]

Radeerkunst, v. etkunst.

[Radeloos]

Radeloos, bn. (...zer, -st), ten einde raad, wanhoopig. *-HEID, v. wanhoop.

[Rademaker]

Rademaker, m. (-s), wielenmaker. *-IJ, v. het wielenmaken; wielenmakerswerkplaats.

[Raden]

Raden, bw. gel. en ong. (ik raadde of ried, heb geraden), raad geven; gissen, vermoeden; hij raadt er maar naar, hij weet het niet zeker. *...DER, m. (-s), die iets raadt.

[Raderboot]

Raderboot, v. (-en), vaartuig dat door middel van raderen in beweging gebragt wordt. *...DIERTJES, o. mv. zek. mikroskopische diertjes. *...KAST, v. (-en), houten bedekking over de raderen eener stoomboot. *...STEENEN, m. mv. (nat. hist.) bonifaciuspenningen, losgeweekte geledingen van den steel van zek. dier. *...TJE, (B. -N), o. (-s), klein rad. *...WERK, o. gmv. al de raderen van eenen toestel; (fig.) zamenstel, inrigting.

[Raderen]

Raderen, bw. gel. (ik raderde, heb geraderd), radbraken.

[† Raderen]

† Raderen, bw. gel. (ik radeerde, heb geradeerd), afschaven; uitkrabben; etsen.

[Radheid]

Radheid, v. gmv. vlugheid, snelheid.

[† Radiaal]

† Radiaal, bn. stralen hebbende. *...ATIE, v. (...ën), uitstraling, straalwerping; doorhaling van eene post eener rekening.

[† Radicaal]

† Radicaal, bn. en bijw. (...aler, -st), ingeworteld, diep; van den wortel af, uit den grond op; een - geneesmiddel, dat spoedige en volkomene genezing aanbrengt; (wisk.) -teeken, wortelteeken. *-, o. (scheik.) grondstof, wortelstof; hoofdvereischte, voornaamste eigenschap; (regt.) titel; benaming; hel - van Nederlander. *-, m. de radicalen, eene staatspartij die (in Engeland en elders) eene diep ingrijpende verandering van het staatsbeheer verlangt. *...CALISMUS, o. de leer en grondstellingen der radicalen.

[† Radieus]

† Radieus, bn. stralenschietend; schitterend, glansrijk, zij zag er - (gezond en vrolijk) uit.

[Radijs]

Radijs, v. (...zen), zek. knolgewas. *-KOOL, v. (...olen). *...ZAAD, o.

[Rading]

Rading, v. het raden; wigchelarij. *-SPEL, o. (-en), het opgeven van raadsels; woordenraadsels.

[† Radiometer]

† Radiometer, m. (-s), graadboog, poolshoogtemeter (werktuig).

[pagina 1082]
[p. 1082]

[† Radius]

† Radius, m. (...ii), straal, halve middellijn van eenen cirkel.

[† Radix]

† Radix, m. (...ces), wortel; (rek.) wortelgetal.

[Radlijn]

Radlijn, v. (-en), (meetk.) zek. kromme lijn. *...NAAF, *...NAVE, v. (...naven).

[† Radoteren]

† Radoteren, ow. gel. (ik radoteerde, heb geradoteerd), raaskallen, onzin praten.

[Radscheen]

Radscheen, v. (...enen), *...SCHIJF, v. (...ven), beslag van een wiel. *...SPAAK, *...SPEEK, v. (...aken, ...eken), spaak tusschen de as en het rondeel van het rad. *..SPARRE, v. (-n), remketting; schepbord (in het rad van eenen watermolen). *...VELGE, v. (-n), rand van een rad die beslagen wordt. *...VORMIG, bn.

[† Radsja, Radja, Rajah]

† Radsja, Radja, Rajah, m. inlandsch indisch vorst. *-POETEN, m. mv. krijgsvolk der inlandsche vorsten in Indië.

[† Raeps, Raps]

† Raeps, Raps, v. wijn weder op versche druiven gegoten en daardoor sterker gemaakt.

[Raf]

Raf, v. gmv. rugvinnen van heilbot.

[Rafactiemeester]

Rafactiemeester, m. (-s), beëedigd ambtenaar bij den tabakshandel.

[† Rafale]

† Rafale, v. (-s), rukwind, valwind, windvlaag.

[Rafel]

Rafel, v. (-s), het loslaten der draden van eene geweven stof; plaats waar die draden loslaten. *-ACHTIG, bn. als rafel. *-DRAAD, m. (...aden), losgegane draad. *-EN, bw. ow. gel. (ik rafelde, heb gerafeld), draden uithalen; losgaan (van draden). *-ING, v. het rafelen; het gerafelde, pluksel; (zeew.) kabbeling in het water. *-ZIJDE, v. uitgerafelde zijden draden.

[† Raffinade]

† Raffinade, v. gmv. gezuiverde suiker, melis. *-RIJ, v. zuiveringsfabriek; suiker-. *...NADEUR, m. (-s), zuiveraar; eigenaar eener suikerraffinaderij. *...NAGE, v. loutering, zuivering. *...NEMENT, o. sluwheid. *...NEREN, bw. gel. louteren, zuiveren, verfijnen; (fig.) op iets -, trachten uit te pluizen; listig iets bedenken.

[† Rafian]

† Rafian, o. (-en), klein vaartuig (op de Middellandsche zee).

[† Rafraîcheren]

† Rafraîcheren, bw. gel. ververschen, verfrisschen. *...CHISSEMENTS, o. mv. ververschingen (ijs, likeuren, konfituren enz.).

[Rag]

Rag, o. gmv. weefsel der spinnen; spinneweb.

[Ragchebel]

Ragchebel, (B. RACHEBEL), v. (-len), morsig wijf.

[Ragchel]

Ragchel, (B. RACHEL), m. (-s), dikke -, taaije fluim (slijm). *-AAR, m. (-s), -STER, v. (-s), spuwer, spuwster, rogchelpot. *-EN, ow. gel. (ik ragchelde, heb geragcheld), fluimen opgeven, veel spuwen. *-ING, v. het ragchelen.

[† Rage]

† Rage, v. gmv. razernij, woede; (fig.) verzotheid (op iets).

[Ragen]

Ragen, bw. gel. (ik raagde, heb geraagd), van spinrag zuiveren. *...GER, m. (-s), die raagt.

[† Ragoût]

† Ragoût, m. gmv. mengelmoes; sterk gekruide en gesausde spijs.

[Rahout]

Rahout, o. (-en), (zeew.) zek. houtwerk.

[† Rail]

† Rail, v. (-s), regel, scheen, dwarshout; uitstekend spoor (op spoorwegen), spoorstaaf. *-WAY, *-ROAD, m. ijzeren spoorweg, spoorbaan.

[† Railleren]

† Railleren, ow. gel. schertsen, kortswijlen; den gek scheren (met iem.). *...RIE, v. scherts, boert.

[† Raison]

† Raison, v. rede, verstand; oorzaak, reden; gelijk, regt; (kooph.)

[pagina 1083]
[p. 1083]

firma. *-NABEL, bn. (-er, -st), verstandig, billijk; edel, mild. *-NEMENT, o. (-en), redenering. *-NEREN, bw. gel. redeneren; oordeelen en besluiten; tegenwerpingen. *-NEUR, m. (-s), haarklover, dwarsdrijver, tegenspreker.

[† Raizen]

† Raizen, m. mv. zek. slavische volksstam.

[† Raja]

† Raja, m. (-as), schatpligtig onderdaan (christen) van den sultan van Turkije.

[Rak]

Rak, o. (-ken), regt uitloopende streek (van eenen weg of eene vaart); (zeew.) eind wegs dat men nog te zeilen heeft; kromte -, bogt eener rivier; toestel om er iets in te zetten of te plaatsen, (b.v. geweer-, hoender-); (zeew.) zek. met leder bekleed touw; zeegat; (spr.) daar is een -je aan den wind, het is onklaar, er is hapering of tegenspoed. *-JE, (B. -N), o. (-s), klein rak.

[Rakel]

Rakel, m. (-s), werktuig dienende bij het stoken van eenen oven. *-STOK, m. (-ken). *-TJE, (B. -N), o. (-s).

[Raken]

Raken, bw. gel. (ik raakte, heb geraakt), treffen, bereiken; aandoen, bewegen; betreffen, betrekking hebben op; met de einden tegen elk. slaan; leunen tegen, palen aan, beroeren; toekomen; betamen; vermaagschapt zijn met; dit heeft zijn hart geraakt (aangedaan); wat raakt u dat? wat gaat u dat aan? waarom bemoeit gij er u mede? (fig.) ligt geraakt zijn, zich door weinig belangrijke dingen beleedigd gevoelen. *-, ow. geraken tot, vallen; in ongunst raken; met elk. in oorlog -; van zijn stuk -, verlegen worden, steken blijven (in eene rede enz.); in brand -, vlam vatten; uit het geheugen - (verliezen), vergeten; van den weg -, verdwalen; in verlegenheid - (komen); in zee - (loopen), zee kiezen, uitzeilen; om lijf en goed -, zijne bezittingen en zijn leven verliezen; slaags -, handgemeen worden; weg -, verloren gaan.

[Raket]

Raket, o. (B.v. en o.), gmv. zek. kruid. *-, RANKET, o. (-ten), kaatsnet, speeltuig om er mede te kaatsen. *-, v. (-ten), straalvuur, congrevische vuurpijl, (zek. opstijgend vuurwerk). *-BAL, m. (-len). *-MAKER, m. (-s). *-SLAG, m. (-en). *-SPEL, o. (-en). *-TEN, ow. gel. (ik rakette, heb geraket), met den bal spelen, kaatsen. *-TING, v. het raketten.

[Raketting]

Raketting, m. (-en), (zeew.) ketting die de ra vasthoudt.

[Raking]

Raking, v. het raken, aanraking.

[Rakker]

Rakker, m. (-s), dievenleider, geregtsdienaar, beulsknecht.

[Rakketalie]

Rakketalie, v. (...ën), *...TOUW, o. (-en), *...TROS, m. (-sen), (zeew.) zek. touwwerk.

[Rakring]

Rakring, m. (-en), (zeew.) zek. ijzeren ring.

[† Raky]

† Raky, v. soort brandewijn.

[Ralle]

Ralle, v. (-n), praatachtig wijf, babbelkous. *-N, ow. gel. (ik ralde, heb gerald), snappen, babbelen, kakelen.

[† Rallentundo]

† Rallentundo, bijw. (muz.) afnemend, langzamer.

[Ralijk]

Ralijk, v. (-en), (zeew.) bovenlijk van een zeil. *...LIJN, v. (-en), (zeew.) zek. touw.

[Ralvogels]

Ralvogels, m. mv. soort moerasvogels.

[Ram]

Ram, m. (-men), mannetje van het schaap; een der twaalf ster-

[pagina 1084]
[p. 1084]
rebeelden van den dierenriem (aangeduid door het teeken illustratie ); (oudt.) krijgstuig, stormgereedschap; (fig.) wellusteling. *-, m., *-BLOK, o. (-ken), (zeew.) zek. houtwerk.

[† Ramadan, Ramazan]

† Ramadan, Ramazan, v. maand der vasten, vastentijd bij de Mahomedanen.

[Ramen]

Ramen, bw. gel. (ik raamde, heb geraamd), naar eene afgemetene rigting bepalen, mikken; gissen; berekenen (onkosten, uitgaven en inkomsten), schatten; raadplegen, overleggen. *...MING, v. (-en), overleg; berekening, begrooting; het mikken, gissen.

[Ramhout]

Ramhout, o. (-en), mastenmakersgereedschap.

[† Ramificatie]

† Ramificatie, v. (...ën), vertakking.

[Rammeijen]

Rammeijen, (B. RAMMEIEN), bw. gel. (ik rammeide, heb gerammeid), met een stormblok omverstooten, beuken.

[Rammelaar]

Rammelaar, m. (-s), mannetje van het konijn, - van den haas; kinderbel; snapper, kakelaar, babbelaar. *-STER, v. (-s), snapster, babbelaarster. *...LEN, ow. gel. (ik rammelde, heb gerammeld), ridsig zijn (van hazen of konijnen); leven -, geraas -, rumoer maken; in het wild praten, raaskallen; met geld -, geld doen klinken. *...LING, v. het rammelen.

[Rammelkees]

Rammelkees, *...KOUS, m. en v. (...zen, -en), snapper, prater, babbelaar, -ster.

[Rammen]

Rammen, bw. gel. (ik ramde, heb geramd), wegbonzen (de palen bij het afloopen van schepen).

[Rammenas]

Rammenas, v. (-sen), zek. plantgewas.*-LOOF, o. gmv.*-ZAAD, o. gmv.

[Ramp]

Ramp, v. (-en), onheil, groot ongeluk.

[Rampaard]

Rampaard, o. (-en), (zeew.) scheepsaffuit, rolpaard.

[† Ramponeren]

† Ramponeren, bw. gel. (ik ramponeerde, heb geramponeerd), vernederen, bespotten: beschadigen, bederven.

[Rampspoed]

Rampspoed, m. (-en), onheil, wederwaardigheid. *-IG, bn. (-er, -st), *-IGLIJK, bijw. ongelukkig, noodlottig. *...ZALIG, bn. (-er, -st), -LIJK, bijw. noodlottig; akelig, ijselijk, verdoemd; (fig.) slecht, ellendig; zeer armoedig, jammerlijk. *...ZALIGHEID, v. droevige toestand; eeuwige -, verdoemenis.

[Ramshoofd]

Ramshoofd, o. (-en), *...KOP, m. (-pen), hoofd of kop van eenen ram. *...HOORN, m. (-en). *...KOOI, v. (-jen, B. -en), stal voor rammen. *...KLOOTEN, m. mv. teeldeelen van den ram. *...VACHT, v. (-en), huid van den ram.

[† Rancune]

† Rancune, v. ingewortelde haat, wrok.

[Rand]

Rand, m. (-en), buitenste omtrek van eenig voorwerp, omgeving, omlijsting; uiterste grens; (fig.) aan den - des grafs, den dood nabij; (fig.) op den - des verderfs, den ondergang nabij. *-, (zeew.) top van den mast. *-EN, bw. gel. (ik randde, heb gerand), van eenen rand omgeven, eenen rand om iets maken; een gerande dukaat, een dukaat met een gekartelden of geribden rand. *-GAAR, v. (zeew.) buitenverband. *-GLOSSE, v. (-n), kantteekening, aanmerking op den rand (van eenig drukwerk of geschrift). *-IJZER, o. (-s), (eert.) glasblazersgereedschap. *-LIJST, v. (-en), (timm., schrijnw.) zek. randversiering. *-SCHRIFT, o. (-en), hetgeen op of in eenen rand

[pagina 1085]
[p. 1085]

te lezen staat (op munten enz.). *-STEEN, m. (-en), steen van eenen put. *-TEEKENING, v. zie RANDGLOSSE. *-WAL, m. (-len), ophooping van bergpuin.

[Ranen]

Ranen, bw. gel. (ik raande, heb geraand), smelten.

[Rang]

Rang, m. (-en), rij, orde, reeks; waardigheid, aanzien; plaats, regeling, schikking. *-ORDE, v. gmv. geregelde volgorde. *-REGELING, v. (-en), bepaling der orde van betaling voor de schuldeischers in een faillieten boedel. *-SCHIKKEN, bw. gel. (ik rangschikte, heb gerangschikt), regelen, in eene rij plaatsen, de volgorde bepalen, eene plaats aanwijzen, in orde schikken; (spraakk.) -de getallen, telwoorden van orde (b.v. de tweede, de zesde). *-SCHIKKING, v. (-en). *-STRIJD, m. gmv. twist over den voorrang. *-ZUCHT, v. eerzucht, zucht naar een voornamen stand. -IG, bn. eerzuchtig.

[† Rangeren]

† Rangeren, bw. gel. (ik rangeerde, heb gerangeerd), schikken, ordenen, regelen; (iem.) tot zijnen pligt brengen; gerangeerd, ordelijk; een gerangeerd jongmensch, die fatsoenlijk leeft.

[† Ranimeren]

† Ranimeren, bw. gel. (ik ranimeerde, heb geramineerd), weder bezielen, opwekken, opvrolijken.

[Rank]

Rank, v. (-en), list, nuk, streek, booze -, sluwe trek; (plant.) scheut. *-, bn. en bijw. (-er, -st), tenger, schraal, klein; een - (zwak) vaartuig (dat bij geringen wind sterk overhelt). *-EN, ow. gel. (ik rankte, heb gerankt), kruipen (ook fig.). *-HEID, v. magerheid, tengerheid; dunne en lange gestalte. *-POOTIGEN, m. mv. mosselkreeften, soort schaaldieren.

[Ranket]

Ranket, o. zie RAKET.

[Ranonkel]

Ranonkel, (B. RANUNKEL), m. (B.v.) (-s), soort bloem. *-BED, o. (-den), afdeeling in eenen tuin voor de ranonkels bestemd. *-BOL, m. (-len). *-STENGEL, m. (s).

[Rans]

Rans, *-IG, bn. (-er, -st), sterk smakend, garstig. *-HEID, *-IGHEID, v. gmv.

[Ransel]

Ransel, m. (-s), soldatenknapzak; valiesje; (fig.) rug, lijf; iem. wat op zijnen - geven, hem afrossen. *-EN, bw. gel. (ik ranselde, heb geranseld), slaag geven. *-ING, v. het ranselen.

[Ransuil]

Ransuil, m. (-en), nachtuil.

[Rantsoen]

Rantsoen, (B. RANSOEN), o. (-en), hoeveelheid spijs of drank (voor matrozen, soldaten); hoeveelheid voeder (voor paarden), ration. *-, losgeld, losprijs. *-EREN, bw. gel. (ik rantsoeneerde, heb gerantsoeneerd), vrijkoopen, lossen; op rantsoen stellen. *-ERING, v. *-HOUTEN, o. mv. (zeew.) zek. houtwerk. *-KIST, v. (-en), (zeew.) bergplaats voor het rantsoen. *-TJE, (B. -N), o. (-s), zek. kleiue inhoudsmaat; jeneverglaasje.

[Rap]

Rap, bn. en bijw. (-per, -st), vlug, gezwind; (fig.) Jan - en zijn maat, de heffe des volks.

[† Rapaciteit]

† Rapaciteit, v. gmv. roofzucht, roofgierigheid.

[† Rapalje, Rapaille]

† Rapalje, Rapaille, v. gemeen volk, gepeupel.

[† Rapé]

† Rapé, v. soort snuiftabak.

[Rapen]

Rapen, bw. gel. (ik raapte, heb geraapt), schielijk naar zich halen, wegnemen; inzamelen, vergaren. *-STEEL, m. stengelmoes.

[pagina 1086]
[p. 1086]

[Rapheid]

Rapheid, v. gmv. vlugheid. *...HOEN, o. (-ders), wijfje van een veldhoen.

[† Rapiditeit]

† Rapiditeit, v. gmv. snelheid, gezwindheid.

[Rapier, Rappier]

Rapier, Rappier, o. (-en), zijdgeweer, lange degen. *-BAND, m. (-en). *-GORDEL, m. (-s).

[† Rappèl]

† Rappèl, o. terugroeping; brieven van -, (van eenen gezant).

[† Rappeleren]

† Rappeleren, bw. gel. (ik rappeleerde, heb gerappeleerd), terugroepen, herinneren.

[Rappig]

Rappig, bn. (-er, -st), schurftig. *-HEID, v. schurft.

[Rapport]

Rapport, o. gmv. het terugbrengen. *-, (-en), berigt, verslag, mededeeling; betrekking, verband, zamenhang; overeenkomst, gemeenschap; gelijkenis. *-EREN, bw. gel. (ik rapporteerde, heb gerapporteerd), terugbrengen; berigt -, verslag geven; aanbrengen, betrekking hebben op. *-EUR, m. (-s), verslaggever; woordvoerder, steller van het verslag (eener kommissie); (wisk.) hoekmeter (werktuig).

[Raps]

Raps, *-CH, bn. en bijw. vlug, snel.

[† Rapsodie]

† Rapsodie, v. zie RHAPSODIE.

[† Rarefactie]

† Rarefactie, v. (nat.) luchtverdunning door warmte.

[§ Rarigheid]

§ Rarigheid, v. zeldzaamheid, vreemdheid.

[Raring]

Raring, m. (-en), (zeew.) ring van de ra.

[† Rariteit]

† Rariteit, v. gmv. zeldzaamheid. *-, (-en), zeldzaam voorwerp, vreemd ding. *-ENKAMER, v. (-s), bewaarplaats van zeldzaamheden.

[Ras]

Ras, o. gmv. soort gemeene stof (tot kleeding); (zeew.) wiel, draaikolk; soort, geslacht (van menschen of dieren); (fig.) slag, aard; (fig.) gemeen volk. *-, bijw. gezwind. *-CH, bn. (rasscher, meest rasch), snel, gezwind, schielijk. -HEID, v. vlugheid, snelheid.

[Raschip]

Raschip, o. (...epen), vierkant (met razeilen) getuigd schip.

[† Raseren]

† Raseren, bw. gel. (ik raseerde, heb geraseerd), scheren, afscheren; slechten, sloopen, met den grond gelijk maken; even -, vlugtig aanraken, digt voorbijgaan. *...SEERDER, m. (-s), baardscheerder.

[Rasp]

Rasp, v. (B.m.) (-en), zek. werktuig dienende om er iets mede fijn of tot poeder te maken (b.v. brood, suiker enz.); (ook) zek. heelmeesterswerktuig. *-EN, bw. gel. (ik raspte, heb geraspt), met de rasp fijn malen, vermalen. *-ING, v. het raspen.

[Rasphuis]

Rasphuis, o. (...zen), tucht-, spinhuis. *-BOEF, m. (...ven), gevangene in een rasphuis. *-OPPASSER, m. (-s). *-VADER, m. (-s), cipier.

[Raspvijl]

Raspvijl, v. (-en), zek. gereedschap. *...ZAAG, v. (...agen), dubbele zaag.

[Rasschelijk]

Rasschelijk, bijw. op rassche wijze, gezwind, snel.

[† Rassurant]

† Rassurant, bn. (-er, -st), geruststellend.

[Raster]

Raster, m. (-s), breede -, grove lat. *-WERK, o. latwerk.

[† Rastraal]

† Rastraal, o. (...alen), lijnentrekker voor noten (werktuig).

[Rat, Rot]

Rat, Rot, v. (B.m.) (-ten), zek. knaagdier; (fig.) zoo kaal als eene -, doodarm; (fig.) een oude -, geslepen mensch, sluwe kerel; (ook) iem. van veel ondervinding; een oolijk -je, een schalkachtig kind.

[† Rata]

† Rata, v. evenredig aandeel; pro -, naar verhouding, geëvenredigd.

[† Ratafia, Rataffia]

Ratafia, Rataffia, v. zek. fijne likeur.

[† Ratatouille, Ratjetoe]

Ratatouille, Ratjetoe, v. dooreengestampt middageten der soldaten.

[pagina 1087]
[p. 1087]

[Ratel]

Ratel, m. (-s), houten werktuig waarmede een kloppend geluid wordt gemaakt; wekker (in een klooster om de monniken te wekken); molenklepper (onrust in eenen molen); den - opslaan, ratelen, geluid maken met den ratel. *-AAR, m. (-s), -STER, v. (-s), die ratelt; babbelaar, -ster. *-EN, bw. gel. (ik ratelde, heb gerateld), met eenen ratel geluid maken; (fig.) babbelen, kakelen. *-ING, v. het ratelen, geratel. *-MAN, m. (-nen), klepperman. *-MOND, m. en v. (-en), lastige babbelaar, -ster. *-SLANG, v. (-en), zek. vergiftige slang. *-WACHT, m. en v. (-s), klepperman.

[† Ratelier]

† Ratelier, m. (-s), (mil.) geweerrek.

[† Ratificatie]

† Ratificatie, v. (...ën), goedkeuring, bekrachtiging; akte van bekrachtiging. *...FICEREN, *...FIËREN, bw. gel. (ik ratificeerde, heb geratificeerd), goedkeuren, bekrachtigen (inz. namens eene landsregering).

[Ratijn]

Ratijn, o. gmv. zek. geweven stof. *-EN, bn. van ratijn vervaardigd.

[† Ratineren]

† Ratineren, bw. gel. (ik ratineerde, heb geratineerd), van nopjes voorzien (laken en andere wollen stoffen).

[† Ratio]

† Ratio, v. rede, oorzaak, grond; contra rationum, tegen de rede, strijdig met het gezond verstand. *-CINATIE, v. (...ën), verstandig nadenken; sluitrede.

[† Ration]

† Ration, o. zie RANTSOEN.

[† Rationaal]

† Rationaal, *...NEEL, bn. redelijk, op redelijke overtuiging gegrond. *...NALISMUS, ...ME, o. gmv. toepassing der rede bij het beoordeelen der dingen, redegeloof, godsdienst der rede; leer die de onafhankelijkheid van 's menschen geest aanneemt. *...NALIST, m. (-en), redegeloovige, die de grondstellingen van zijn gelooven en van zijne handelingen alleen uit de rede afleidt.

[Ratouw]

Ratouw, o. (-en), (zeew.) touw van de ra.

[Rattendooder]

Rattendooder, m. (-en), die jagt maakt op ratten en ze doodt. *...GIF, o. middel om de ratten te dooden. *...JAGT, v. pogingen om ratten te vangen. *...KEUTEL, v. (-s), drek van ratten. *...KNIP, m. (-pen), toestel om ratten te vangen. *...KRUID, o. arsenicum. *...KRUIDMETAAL, o. zek. delfstof. *...NEST, o. (-en). *...OOR, o. (-en). *...STAART, m. (-en). *...VAL, m. (-len), toestel om ratten te vangen. *...VANGER, m. (-s). *...VANGST, v. (-en). *...VEL, v. (-len).

[Ravanger]

Ravanger, m. (-s), (zeew.) zek. touwwerk.

[† Ravage]

† Ravage, v. verwoesting, bederf; het veroorzaken van schade. *...GEREN, bw. gel. (ik ravageerde, heb geravageerd), verwoesten, vernielen, plunderen.

[Ravelijn]

Ravelijn, o. (-en), (vest.) halve maan, soort bolwerk.

[Ravenaard]

Ravenaard, m. gmv. aard overeenkomende met dien eener raaf; (fig.) diefachtigheid. *...AAS, o. gmv. kreng; (fig.) galgenbrok, iem. die waard is opgehangen te worden. *...GEKRAS, *...GEKRIJSCH, o. gmv. geluid der raven. *...HOK, o. (-ken). *...KOOI, v. (-jen, B. -en). *...KOK, m. (-s), (fig.) beul, scherpregter. *...KOST, m. zie RAVENAAS. *...ZWART, bn. zoo zwart als eene raaf, zeer zwart.

[† Ravin, Ravijn]

† Ravin, Ravijn, v. (-en), (vest.) holle weg, bergkloof.

[† Ravitailleren]

† Ravitailleren, bw. gel. weder van levensmiddelen voorzien.

[pagina 1088]
[p. 1088]

[† Rayeren]

† Rayeren, ROYEREN, bw. gel. doorhalen, doorschrappen, wegteekenen; (art.) gleuven (kanonnen).

[† Rayon]

† Rayon, m. (-s), straal. *-, o. oppervlakte grond binnen den omtrek eener vesting. *-NANT, bn. stralende, schitterend.

[Ravotten]

Ravotten, ow. gel. (ik ravotte, heb geravot), luidruchtig spelen, loopen en springen (van kinderen); stoeijen. *...TER, m. (-s), *...STER, v. (-s), die ravot. *...TERIJ, v. het ravotten.

[Razeil]

Razeil, o. (-en), (zeew.) zeil aan de ra vastgemaakt.

[Razen]

Razen, ow. gel. (ik raasde, heb geraasd), geweld -, leven -, rumoer maken; driftig worden; ijlhoofdig zijn; zingen (van water dat begint te koken). *-D, bn. en bijw. (-er, -st), woedend, dol, in de hoogste mate krankzinnig; buiten zich zelven (van pijn, toorn enz.); hevig (van pijn, honger enz.); onzeggelijk (verliefd). *...ZER, m. (-s), die raast, dolleman. *...ZERNIJ, *...ZERIJ, v. woede, dolheid; (fab.) de razernijen, de furiën.

[Razijn]

Razijn, v. (-en), rozijn, gedroogde druif; zek. puistgezwel. *-AZIJN, v. gmv. azijn uit rozijnen bereid. *-ENBAARD, m. (-en), kin met puisten bezet; iem. die daarmede behebt is. *-ENKERN, v. (-en), *-ENPIT, v. (-ten). *-ENKORF, m. (...ven). *-ENWIJN, m. wijn uit rozijnen bereid.

[† Reaal]

† Reaal, (B. REÄAL), v. (...alen), rekenmunt (in Spanje, Mexiko enz); - de plata, = Æ’0.245 in Spanje en Æ’0.325 in Mexiko; - de vellon, = Æ’0.125 in Spanje. *-, REËEL, bn. (...aler, -st), zakelijk, werkelijk, zeker, bestaande (tegenstelling van ideaal, denkbeeldig); gangbaar (tegenstelling van nominaal, slechts in naam); - (gemunt) geld; reale of reële (zakelijke) waarde, waarde der effecten volgens den koers; reale definitie, zakelijke bepaling; reale encyclopedie, zamenvatting van alle zakelijke wetenschappen.

[† Reacteurs]

† Reacteurs, m. mv. (nat.) electrische raderen. *...ACTIE, v. (...ën), terug-, tegenwerking; het tegenwerken van de pogingen der vrienden van den vooruitgang (in politieke zaken en in godsdienstaangelegenheden); nadeelige gevolgen van iets die zich later doen gevoelen; (nat.) tegenstand, tegendrukking. *...ACTIONAIR, bn. terug-, tegenwerkend; een -e (den vooruitgang nadeeligen) maatregel. -, m. (-en), tegenstrever, terugdrijver; vijand en bestrijder van den vooruitgang; voorstander van den ouden toestand.

[† Reageerbuizen]

† Reageerbuizen, v. mv. (scheik.) soort glazen buisjes. *...PAPIER, o. (scheik.) zek. bereid papier (als herkenningsmiddel).

[† Reagentia]

† Reagentia, o. mv. (scheik.) herkenningsmiddelen; terug-, tegenwerkende dingen of middelen. *...GEREN, bw. gel. terug-, tegenwerken, tegenstand bieden; (fig.) in het geheim (iets) belemmeren.

[† Realgar]

† Realgar, o. soort delfstof.

[† Realisatie]

† Realisatie, *...SERING, v. verwezenlijking; het te gelde maken (van iets door verkoop). *...LISEREN, bw. gel. verwezenlijken, bewerkstelligen; te gelde maken, papiergeld voor klinkende munt inwisselen. *...LISMUS, o. leer der werkelijkheid. *...LITEIT, v. werkelijkheid, wezenlijkheid, het ware wezen, de ware toestand (van iets); (fig.) waarheid, regtschapenheid van karakter.

[pagina 1089]
[p. 1089]

[† Rebel]

† Rebel, m. (-len), opstandeling, muiteling, muiter, weêrspannige. *-LEREN, bw. ow. oproer maken, tot opstand komen, zich verzetten tegen het gevestigd gezag, aan het muiten slaan. *-LIE, v. oproer, muiterij, gewelddadig verzet. *-LIG, bn. (-er, -st), oproerig, muitend.

[† Rebus]

† Rebus, m. (-sen), teeken-, beeld-, figuurraadsel.

[† Rebut]

† Rebut, o. gmv. weigerend antwoord; uitschot; wrak goed. *-ANT, bn. terugstootend, den moed benemende. *-EREN, bw. gel. afwijzen, voor het hoofd stooten.

[† Recadentie]

† Recadentie, v. het terugvallen (van een regt aan hem die het vroeger bezat).

[† Recapitulatie]

† Recapitulatie, v. (...ën), wederopsomming, korte herhaling van den hoofdinhoud; verzameling van eindcijfers. *...LEREN, bw. gel. iets zakelijk aanhalen; den inhoud van iets beknopt zamenvatten.

[† Recenseren]

† Recenseren, bw. gel. (ik recenseerde, heb gerecenseerd), onderzoeken, beoordeelen; oordeel vellen (over boekwerken, kunst enz.); boekbeschouwingen schrijven. *...SENT, m. (-en), beoordeelaar (inz. van boekwerken, kunst enz.). *...SIE, v. (...ën), beoordeeling, boekbeoordeeling.

[† Recent]

† Recent, bn. (-er, -st), nieuw, versch, pas gebeurd, onlangs.

[† Recepis]

† Recepis, (-sen), *-SE, v. (-n), bewijs van ontvangst; bewijsschrift (dat later tegen een ander stuk ingewisseld wordt).

[† Recept]

† Recept, o. (-en), voorschrift tot bereiding (eener spijs); artsenij-voorschrift. *-EERKUNST, v. de kunst geneesmiddelen voor te schrijven en te bereiden. *-EREN, ow. gel. (ik recepteerde, heb gerecepteerd), artsenijen voorschrijven en gereed maken. *-IE, v. (...ën), opname, aanneming (als lid); ontvangst, onthaal, het voorstellen (van iem. in een gezelschap); het ontvangen van personen (ten hove enz.); tijd en plaats tot het ontvangen van gelukwenschingen. *-IVITEIT, v. ontvankelijkheid. *-UOR, m. (-en), ontvanger, gaarder. *-UUR, v. ontvang, ontvangst; de recepteerkunst.

[† Reces]

† Reces, o. schriftelijk vergelijk, overeenkomst; afscheid; afloop; eindgevolg; achterstand, onbetaalde schuld; verzuimde betaling; op - uiteengaan, tot nadere bijeenroeping gescheiden worden (inz. van eene wetgevende vergadering).

[† Recette]

† Recette, v. ontvangst; ontvangkantoor; bedrag der ontvangst (bij eene tooneelvoorstelling enz.).

[† Recherche]

† Recherche, v. onderzoek, navraag; aanzoek. *-VAARTUIG, o. (-en), vaartuig met rijksambtenaren aan boord die tegen sluikerij moeten waken. *...CHEREN, bw. gel. (ik rechercheerde, heb gerechercheerd), onderzoeken, uitvorschen, navragen; wraak nemen.

[† Recidive]

† Recidive, v. herhaling van misdrijf; wederinstorting van eenen zieke. *...VEREN, ow. gel. (ik recidiveerde, heb gerecidiveerd), wederinstorten (van eene zieke); denzelfden misslag weder begaan.

[† Recief, Rescif]

† Recief, Rescif, v. (...ven), ontvangceêl, bewijs van ontvang; schriftelijke verklaring van den schipper wegens de door hem geladen goederen.

[† Recipe]

† Recipe, neem (op recepten der geneesheeren aangeduid door illustratie);
[pagina 1090]
[p. 1090]

(ook) het recept zelf. *...PIENDUS, m. (...di), aan of op te nemen persoon (als lid eener vergadering enz.). *...PIENT, m. (-en), aannemer, opnemer; die iem. installeert (als lid enz.); (scheik.) ontvanger (zek. vaatwerk); (nat.) glazen klok bij de luchtpomp. *...PIËREN, bw. gel. (ik recipiëerde, heb gerecipiëerd), opnemen (in een gezelschap); toelaten; wij werden daar zeer goed gerecipiëerd (onthaald).

[† Reciprocatie]

† Reciprocatie, v. (...ën), wederzijdsche betrekking; vergelding. *...CEREN, *...QUEREN, bw. gel. (ik reciproceerde, heb gereciproceerd), beantwoorden, wederkeerig hetzelfde doen, op gelijke wijze behandelen; met gelijke munt betalen. *...CITEIT, v. het wederkeerige, wederkeerige -, beurtelingsche beweging. *...QUE, bn. wederzijdsch, wederkeerig, terugwerkend; (rek.) - getallen, getallen, die, met elk. vermenigvuldigd, de eenheid geven (b.v. 7 × 1/7 = 1, 3/4 × 1 1/3 = 1).

[† Recitatie]

† Recitatie, v. (...ën), beter RÉCIT, o. voordragt van een gedicht of een opstel in ongebonden stijl. *...TATIEF, o. verhalende zamenspraak; (muz.) toespraak op maat. *...TEREN, bw. gel. (ik reciteerde, heb gereciteerd), opzeggen, voordragen, voorlezen.

[† Reclamatie]

† Reclamatie, (...ën), *...ME, (-s), *...MERING, (-en), v. terugvordering; indiening van bezwaren; bezwaarschrift; eisch tot genoegdoening; het opkomen (tegen iets); (fig.) reclame, mededeeling (in een dagblad, ter aanbeveling of aanprijzing van iets of iem.). *...MEREN, bw. gel. (ik reclameerde, heb gereclameerd), eischen, terug vorderen, aanspraak maken (op iets); opkomen (tegen iets); bezwaren indienen; vergoeding vragen.

[† Reclinatie]

† Reclinatie, v. (...ën), terug-, ombuiging, buiging in benedenwaartsche rigting.

[† Recluderen]

† Recluderen, bw. gel. (ik recludeerde, heb gerecludeerd), openen, ontsluiten; (ook) insluiten. *...CLUSIE, v. opsluiting (inz. gevangenisstraf).

[† Recognitie]

† Recognitie, v. (...ën), geregtelijke erkenning. *-; *-GELDEN, o. mv. soort belasting.

[† Recognosceren]

† Recognosceren, bw. gel. (ik recognosceerde, heb gerecognosceerd), erkennen, voor echt verklaren; (oorl.) op kondschap -, op verkenning uitgaan, het terrein onderzoeken, (ook fig.); monsteren. *...ERING, v. (-en), bespieding, verkenning, het opnemen eener stelling of ligging.

[† Recommandabel]

† Recommandabel, bn. (-er, -st), aanbevelenswaard. *...DATIE, v. (...ën), aanbeveling, aanprijzing, voorspraak. *...DEREN, bw. gel. (ik recommandeerde, heb gerecommandeerd), aanbevelen, aanprijzen.

[† Recompense]

† Recompense, v. (-s), belooning, vergoeding, vergelding. *...PENSEREN, bw. gel. beloonen, vergoeden. *...PLETEREN, bw. gel. weder voltallig maken.

[† Reconciliatie]

† Reconciliatie, v. (...ën), verzoening. *...CILIËREN, bw. gel. verzoenen, weder goed maken, bevredigen. *...STRUCTIE, v. (...ën), herbouwing, wederopbouwing. *...STRUEREN, bw. gel. herbouwen; op nieuw opstellen (stijloefening). *...VALESCENT, bn. herstellend, aan de beterhand. *...VENTIE, v. (regt.) hereisch.

[pagina 1091]
[p. 1091]

[† Recours, Regrès, Regredientie]

† Recours, Regrès, Regredientie, v. (regt.) buitengewoon beroep op een hooger geregtshof; regt van schadeverhaal; toevlugt, middel. *-WISSEL, m. (-s), (kooph.) tegenwissel.

[† Recreatie]

† Recreatie, v. (...ën), uitspanning, verfrissching. *...DITIEF, m. (...ven), brief van terugroeping (van eenen gezant).

[† Recruteren]

† Recruteren, bw. gel. (ik recruteerde, heb gerecruteerd), werven, ligten, in dienst nemen of stellen (krijgsvolk); aanvullen (de ontbrekende manschap bij een leger). *...TERING, v. werving, ligting.

[† Recruut]

† Recruut, m. (...uten), nieuw aangenomen -, pas in dienst gestelde soldaat.

[† Rectificatie]

† Rectificatie, v. (...ën), teregtwijzing, verbetering; (scheik.) herhaalde destillatie. *...FICEREN, *...FIËREN, bw. gel. verbeteren; teregtwijzen; (scheik.) door gedurig overhalen nog meer zuiveren en versterken.

[† Rector]

† Rector, m. (-en), bestuurder, eerste leeraar (aan eene latijnsche school of een gymnasium); (ook) zek. kerkelijke waardigheid bij de r.k.; - magnificus, eerste bestuurder, voorzitter van den akademischen senaat. *-AAL, bn. den rector betreffende; rectorale waardigheid, rectorschap. *-AAT, o. waardigheid van rector, rectorsambt.

[† Reçu]

† Reçu, o. (-s), schriftelijk bewijs van ontvang.

[† Recueil]

† Recueil, o. (-s), verzameling, bundel. *-LEREN, bw. gel. (ik recueilleerde, heb gerecueilleerd), verzamelen, bijeen brengen. ZICH -, ww. in zich zelven keeren.

[† Recul]

† Recul, o. terugstoot van een kanon bij het afschieten.

[† Reculeren]

† Reculeren, ow. gel. (ik reculeerde, heb gereculeerd), terug-, achteruitgaan; opschuiven, wijken; terugspringen.

[† Recurrent]

† Recurrent, m. (-en), iem. die geregtelijken bijstand inroept. *...REREN, ow. gel. (ik recurreerde, heb gerecurreerd), hulp -, bijstand zoeken.

[† Recusabel]

† Recusabel, bn. verwerpelijk; te wraken; te weigeren (b.v. van getuigen). *...SATIE, v. verwerping; wraking; weigering. *...SEREN, bw. gel. (ik recuseerde, heb gerecuseerd), verwerpen, wraken (getuigen enz.); afslaan, weigeren, niet aannemen.

[† Redacteur]

† Redacteur, m. (-en, -s), opsteller, schrijver(inz. van een dagblad, tijdschrift enz.); verzamelaar, rangschikker en uitgever van dicht- of letterkundige bijdragen (voor een jaarboekje, tijdschrift enz.). *...TIE, v. gmv. verzameling en rangschikking (als boven). -, (...ën), de personen met zulken arbeid belast; de gezamenlijke schrijvers enz. van een dagblad; (ook) kamer waar zij arbeiden; stijl, vorm, wijze waarop iets gesteld is; de - van dit artikel is niet duidelijk.

[Reddeloos]

Reddeloos, bn. en bijw. zonder redding; onherstelbaar, niet in staat zich te redden of gered te worden; verward, zeer slecht (van financiële zaken); (zeew.) zwaar beschadigd; een - geschoten schip, dat door het vijandelijk geschut van zijne tuigaadje beroofd en derhalve tot zeilen onbekwaam is. *-HEID, v. reddelooze toestand.

[Redden]

Redden, bw. gel. (ik redde, heb gered), uit een dreigend gevaar trekken; uit de verlegenheid helpen; ontwarren, vereffenen; in orde brengen, schikken, regelen; alle wereldsche zaken - zich zelven,

[pagina 1092]
[p. 1092]

alles hier op aarde komt te regt. ZICH -, ww. *...DER, m. (-s), die redt, verlosser, bevrijder, helper; (bijb.) Jezus Christus. *...DERAAR, m. (-s), -STER v. (-s), die rangschikt, - regelt, - in orde brengt, bezorger, bezorgster. *...DEREN, bw. gel. (ik redderde, heb geredderd), rangschikken, in orde brengen; iemands schulden betalen; (zeew.) de zeilen -, ze goed naar den wind zetten. -, ow. bezig zijn met iets te rangschikken; die zaak zal zich wel - (zal wel in orde komen). *...DERING, v. het redderen. *...DING, v. verlossing, bevrijding, hulp, bijstand (in den nood). *...DING(S)BOEI, v. (-jen, B. -en), (zeew.) drijvende ring of worst van kurk of andere zelfstandigheid met wasdoek overtrokken en dien men aan eenen drenkeling toewerpt, als middel om zich er mede te redden. *...DING(S)BOOT, v. (-en), boot ingerigt om door de hoogste branding te gaan ter redding van schipbreukelingen.

[† Redditie]

† Redditie, v, (...ën), overgave (van eene belegerde stad).

[Rede]

Rede, (B. *-N), v. (-n), gesprek; vertoog; aanspraak, toespraak, verhandeling; iem. in de - vallen, hem beletten voort te gaan met spreken; de deelen der - of -deelen, de tien soorten waarin de woorden eener taal verdeeld zijn. *-, v. gmv. denkvermogen, oordeel, gezond verstand, vernuft. *-GEVEND, bn. met aanwijzing van de oorzaak, - van de beweegreden; (taalk.) - voegwoord. *-KAVELEN, ow. gel. (ik redekavelde, heb geredekaveld), redenen geven of wisselen (over iets), redeneren. *-KAVELING, v. (-en), redenering, gedachtenwisseling; bewijsreden. *-KUNDE, *-KUNST, v. wetenschap die leert wèl te redeneren, † logica; welsprekendheid. *-KUNSTIG, bn. *-KUNSTENAAR, m. (-s), *-KUNDIGE, m. (-n). *-LIJK, bn. en bijw. (-er, -st), met rede begaafd, vernuftig; tamelijk, billijk, voegzaam; niet slecht; het gaat hem -, hij is nog al gezond; (ook) hij heeft geen gebrek. *-LIJKERWIJZE, bijw. met billijkheid. *-LIJKHEID, v. gmv. billijkheid. *-LOOS, bn. (...zer, -st), zonder rede, - verstand, onvernuftig. -HEID, v. gebrek aan verstand. *-MATIG, bn. en bijw. overeenkomstig met de rede. -HEID, v. gmv.

[Reden]

Reden, v. (-en), drijfveer (eener handeling), oorzaak, beweeggrond; om -, ter oorzake van. *-, verhouding, betrekking tusschen eene grootheid en eene andere; meetkunstige -, getal dat aanduidt hoeveel maal de eene grootheid in de andere begrepen is; rekenkunstige -, getal dat aanduidt hoeveel het eene getal meer is dan het andere.

[Redenaar]

Redenaar, m. (-s), spreker, voorlezer, woordvoerder (in eene vergadering enz.); minister-, minister zonder portefeuille (in Frankrijk). *-STER, v. (-s), zij die voordraagt (in eene vergadering). *-STALENT, o. (-en), bekwaamheid om goed voor te dragen, zeggingskracht.

[Redeneerder]

Redeneerder, m. (-s), *...STER, v. (-s), die veel spreekt, van alles rekenschap moet hebben. *...KUNDE, v. logica. *...KUNDIG, *...KUNSTIG, bn. en bijw. *...KUNDIGE, m. (-n). *...KUNDIGLIJK, bijw.

[Redeneren]

Redeneren, ow. gel. (ik redeneerde, heb geredeneerd), spreken, zijne meening (over iets) ontwikkelen.

[Redenswil]

Redenswil, bijw. ter oorzake van.

[Rederijk]

Rederijk, bn. rhetorisch; welsprekend, sierlijk. *-ER, m. (-s), beoefenaar der uiterlijke welsprekendheid, verzenminnaar. -SKAMER, v.

[pagina 1093]
[p. 1093]

(-s), genootschap tot beoefening der uiterlijke welsprekendheid; kamer van rhetorica. *-KUNDE, *-KUNST, v. gmv. rhetorica. *...STRIJD, *...TWIST, m. (-en), dispuut, geschil (over eenig geloofspunt enz.). -EN, ow. gel. (ik redetwistte, heb geredetwist), disputeren, elk. met redenen bestrijden. *...TWISTER, m. (-s). *...VOERDER, m. (-s), redenaar, woordvoerder, spreker. *...VOERING, v. (-en), uitgewerkt opstel over eenig bepaald onderwerp, vertoog; toe-, aanspraak. *...WISSELEN, ow. gel. (ik redewisselde, heb geredewisseld), spreken, elk. onderhouden. *...WISSELING, v. (-en), gesprek, onderhoud. *...ZIFTEN, ow. gel. (ik redeziftte, heb geredezift), bedillen wat door anderen gezegd is, † critiseren. *...ZIFTER, m. (-s). -IJ, *...ZIFTING, v.

[† Redhibitie]

† Redhibitie, v. (...ën), terugneming van iets dat gekocht is, koopvernietiging.

[† Redigeren]

† Redigeren, bw. gel. (ik redigeerde, heb geredigeerd), in orde brengen, behoorlijk inrigten en in het licht geven (een dagblad, tijdschrift enz.), den druk bezorgen; opstellen.

[† Reditie]

† Reditie, v. (...ën), herhaling.

[Redmiddel]

Redmiddel, o. (-en), middel om te redden.

[Redster]

Redster, v. zij die redt.

[† Redoubleren]

† Redoubleren, bw. gel. (ik redoubleerde, heb geredoubleerd), verdubbelen, met nadruk herhalen. *...TABEL, bn. vreeselijk, geducht.

[† Redoute]

† Redoute, v. (-n), kleine veldschans; gemaskerd bal.

[† Redres]

† Redres, o. herstelling, vergoeding. *-SEREN, bw. gel. (ik redresseerde, heb geredresseerd), herstellen, goed maken, weder in orde brengen.

[† Reduceren]

† Reduceren, bw. gel. (ik reduceerde, heb gereduceerd), terugvoeren; verminderen, kleiner maken, beperken; herleiden; (scheik.) metalen uit hunne verbinding met zuurstof zuiver te voorschijn brengen. *...DUCERING, v. (-en), *...DUCTIE, v. (...ën), vermindering; verlaging, verkleining; (rek.) herleiding; het overbrengen van de waarde van vreemde maten, gewigten en munten in nederlandsche en omgekeerd; rente-, vermindering van den rentestandaard (eener schuld). *...DUNDEREN, ow. gel. (ik redundeerde, heb geredundeerd), overvloeijen van, in overvloed zijn.

[† Reduvinen]

† Reduvinen, m. mv. soort insekten die van roof leven.

[Ree]

Ree, v. (...ën), viervoetig dier, wijfje van den reebok. *-BOK, m. (-ken), viervoetig dier. *-GEIT, v. (-en), ree. *-KALF, o. (...ven), jong van den reebok.

[Reê]

Reê, v. zie REEDE. *-, REEDE, bn. en bijw. gereed, klaar, vaardig.

[Reede, Reê]

Reede, Reê, v. (reeden), gedeeltelijk door land ingesloten zee waar de schepen eene ligplaats hebben en min of meer tegen wind en stroom beveiligd zijn; (fig.) de stad waaraan de reede gelegen is; besloten -, die geheel beschut is; open -, die gedeeltelijk aan den zeewind is blootgesteld; op de of ter - brengen of gaan liggen, eene haven verlaten om het anker te werpen op de reede; ter - liggen.

[Reeden]

Reeden, bw. gel. (ik reedde, heb gereed), bereiden, gereed maken, vervaardigen; uitrusten, timmeren (schepen); bereiden (zijde). *-, ow. (zeew.) deel hebben aan het uitrusten van een schip; (fig.)

[pagina 1094]
[p. 1094]

reed daar niet aan, bemoei er u niet mede. *...DER, m. (-s), die en schip uitrust of helpt uitrusten ter koopvaart enz. *...DERIJ, v. (-en), maatschap van reeders; het uitrusten en uitzenden van schepen; fabriek (van zijde, linnen enz.); -maatschappij.

[Reeds]

Reeds, bijw. bereids, alreede.

[Reedschap]

Reedschap, o. gereedschap.

[Reedsel]

Reedsel, o. fabriekaat, maaksel.

[† Reëel]

† Reëel, bn. en bijw. werkelijk, waarlijk; echt, zeker, geloofwaardig; de reële (werkelijke) waarde (in tegenstelling van de nominale waarde). Zie REAAL.

[Reef]

Reef, o. (B.v.), (reven), smalle strook zeil, rif; (fig.) een - in het zeil doen, zijne uitgaven besnoeijen; een - inbinden, innemen, insteken, het zeil in zijne hoogte inkorten; (fig.) een -je inbinden, zijnen staat verminderen; (fig.) een -je losmaken, na veel gegeten of gedronken te hebben vest of broek losmaken om wat luchtiger te zijn. *-BANDEN, m. mv. (zeew.) gijtouwen. *-GATEN, o. mv. (zeew.). *-TALIËN, v. mv. (zeew.).

[Reek]

Reek, v. (reken), kleine egge; hark.

[Reeks]

Reeks, v. (-en), rij van geregeld naast elkander geplaatste dingen; geregelde opvolging van grootheden of getallen die naar eene gegeven wet af- of toenemen; rekenkunstige -, wier termen toe- of afnemen met een gelijk verschil (b.v. 2, 4, 6, 8 enz.); meetkunstige -, wier termen toe- of afnemen met gelijke quotiënten (b.v. 2, 4, 8, 16 enz.); opklimmende -, waarin iedere voorgaande term kleiner is dan de volgende; afdalende -, waarvan iedere voorgaande term grooter is dan de volgende. *-, aaneenschakeling, rij, keten, † serie.

[Reep]

Reep, m. (B.m. en v.) (-en), lange en smalle strook papier, linnen of andere stof; eind touw; klokketouw; lood op de nok van een leijen dak; hoepel (kinderspeelgoed). *-ANGEL, m. (-s), visscherslijn. *-DANSER, m. (-s), koorddanser. *-HOUT, o. hoephout. *-MAKER, *-SLAGER, m. (-s), touwslager.

[Reeschaaf, Rijschaaf]

Reeschaaf, Rijschaaf, v. (...aven), schrijnwerkersgereedschap.

[Reet]

Reet, v. (reten), scheur, spleet, naauwe opening; hennepbraak (werktuig ter bereiding van vlas); plaats waar het vlas te weeken wordt gelegd); in de - liggen. *-TREKKER, m. (-s), erfscheider, metselaar of timmerman die in last heeft de afscheiding van naast elk. staande gebouwen aan te wijzen.

[Reeuw]

Reeuw, o. gmv. schuim op de lippen eens zieltogenden; allerlei huisgereedschap (in Friesland). *-EN, bw. gel. (ik reeuwde, heb gereeuwd), een lijk van doodschuim en andere onreine stoffen zuiveren, afleggen. *-ER, m., *-STER, v. (-s), die hiermede belast is. *-PLEK, v. (-ken), lijkplek, plek die den dood aanduidt. *-ROOF, m. gmv. roof in een door de pest besmet huis. *-SCH, bn. geil, wellustig. *-ZWEET, o. gmv. doodzweet.

[† Refactie]

† Refactie, v. (...ën), rafactie, korting voor beschadigde waren.

[† Refectorium]

† Refectorium, o. (...ia), eetzaal (in kloosters enz.).

[† Referaat]

† Referaat, o. (...aten), beroep van verslaggever; verslag, be-

[pagina 1095]
[p. 1095]

rigt. *...REIN, of REFREIN, o. (-en), terugkeerende regels, slotregels. *...RENDARIS, m. (-sen), *...RENT, m. (-en), ambtenaar die verslag doet van den inhoud der stukken; referendaris, eerste ambtenaar (na den secretaris-generaal) bij een departement van algemeen bestuur. *...RENT, m. (-en), boekbeoordeelaar, steller eener boekaankondiging. *...REREN, ow. gel. (ik refereerde, heb gerefereerd), berigten, voordragen, verslag uitbrengen; mij refererende aan, mij gedragende aan of naar (b.v. den inhoud van een vroegeren brief), met herhaling of bevestiging van hetgeen vroeger is geschreven.

[† Referte]

† Referte, v. verwijzing (naar), beroep (op); onder -. *...FLECTEREN, bw. ow. gel. (ik reflecteerde, heb gereflecteerd), terugstralen; terugkaatsen; terugbuigen; afstuiten; nadenken, overwegen. *...FLECTIE, *...FLEXIE, v. (...ën), terugkaatsing, terugstraling, weêrschijn, gloed; overdenking. *...FLECTOR, m. (-en), spiegeltelescoop; (ook) zek. lichtscherm. *...FLEXIBILITEIT, v. gmv. terugkaatsingsvermogen; eigenschap der stralen om teruggekaatst te worden.

[† Reformatie]

† Reformatie, v. (...ën), verbetering (inz. wat de kerk en de eeredienst betreft), geloofszuivering; de -, de kerkhervorming (in de 16e eeuw). *...MATOR, m. (-en), hervormer, geloofszuiveraar. *...ME, v. om-, vervorming, verbetering; afdanking, ontslag (van militairen); op - (buiten dienst) stellen. *...MEREN, bw. gel. (ik reformeerde, heb gereformeerd), een anderen vorm geven, veranderen, verbeteren, vervormen. *...MISTEN, m. mv. voorstanders der parlementshervorming (in Engeland); voorstanders der hervorming van het kiesstelsel (in Frankrijk). *...MISTISCH, bn. op de hervorming -, op eene verbetering (inz. in staatszaken) betrekking hebbende; een - banket, eene -e petitie.

[† Refractair]

† Refractair, m. (-en), weêrspanneling, ongehoorzame. *...FRACTIE, v. straalbreking. *...FRACTOR, m. (-en), verrekijker met voorwerplenzen. *...FRANGIBILITEIT, v. gmv. breekbaarheid der lichtstralen. *...FREIN, o. zie REFEREIN.

[† Réfugié]

† Réfugié, m. (-s), uitgewekene (inz. om het geloof of om politieke gevoelens); de -s, (in het bijzonder) de gereformeerden die, na de herroeping van het edict van Nantes in 1685, Frankrijk, hun vaderland, verlieten.

[† Refus]

† Refus, o. weigering, weigerend antwoord; (fig.) blaauwe scheen. *...FUSEREN, bw. gel. (ik refuseerde, heb gerefuseerd), weigeren, afwijzen, van de hand wijzen; bedanken (voor iets); niet aannemen. *...FUTEREN, bw. gel. (ik refuteerde, heb gerefuteerd), wederleggen.

[† Regaal]

† Regaal, bn. koninklijk. *-, o. (...alen), zek. orgelregister; (fig.) gastmaal. *-, *...GALE, v. (regalia), koninklijk of vorstelijk voorregt. *...GALEN, mv. stukgoederen niet tot de lading van een schip behoorende. *...GALEREN, bw. gel. (ik regaleerde, heb geregaleerd), onthalen, vergasten.

[† Regard]

† Regard, m. (-s), aanblik; aanzien, achting; betrekking. *-EREN, bw. gel. (ik regardeerde, heb geregardeerd), aanzien, betrekking hebben; in aanmerking nemen.

[† Regatta]

† Regatta, v. zeiloefening -, wedstrijd met gondels te Venetië; de regaten, zeil- en roei-wedstrijden.

[pagina 1096]
[p. 1096]

[Regeerder]

Regeerder, m. (-s), *...STER, v. (-s), bestuurder, bestuurster. *...KUNDE, v. gmv. kunst om te regeren. *...LES, v. (-sen), les -, onderrigt in de regeerkunst. *...LUST, m. gmv. zucht om te regeren.

[Regel]

Regel, m. (B.m. en v.), (-s, -en), liniaal, werktuig waarmede lijnen worden getrokken; bepaling, voorschrift (inz. eener taal); lijn, reeks woorden naast elkander (geschreven, gezet of gedrukt); beginsel, grondslag, maatstaf; hoofdafdeeling der rekenkunde; voorbeeld, model; gewoonte, gebruik; kerkvoorschriften (inz. voor geestelijke orden); ik heb nog maar een paar -s te schrijven; nieuwe -, alinea; geen - zonder uitzondering; de vier -en der rekenkunde, (optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, deelen); een gulden -, een wijze vermaning; (rek.) de gulden -, regel van drieën; (rek.) - van drieën, - van vijven enz. *-AAR, m. (-s), onrust (in een horologie). *-DRAADS, bijw. regtstreeks, regelregt, in eene regte lijn. *-EN, bw. gel. (ik regelde, heb geregeld), schikken, inrigten, in orde brengen, besturen; verdeelen (werkzaamheden onderling); een wel geregeld (ingerigt) huis. *-EREN, bw. gel. (ik regeleerde, heb geregeleerd), liniëren, lijnen trekken. *-ING, *-ERING, v. het regelen; schikking; instelling; verordening; regelingen, mv. (zeew.) deel van de galjoenwanden. *-LOOS, bn. (...zer, -st), onregelmatig. -HEID, v. onregelmatigheid. *-MAAT, *-MATIGHEID, v. gmv. gelijkheid; orde; netheid. *-MATIG, bn. en bijw. (-er, -st). -LIJK, bijw. met orde, geregeld, zonder stoornis. *-REGT, bn. zonder omwegen; (fig.) op den man af.

[Regement, Regiment]

Regement, Regiment, o. (-en), afdeeling krijgsvolk (militie of schutterij). *-SDOCTOR, m. (-en), officier van gezondheid. *-SGOED, o. (-eren), voorwerpen -, bagaadje tot een regement behoorende. *-SKIND, o. (-en), soldatenkind dat bij het regement wordt opgevoed. *-SKLEÊRMAKER, m. (-s). *-SKWARTIERMEESTER, m. (-s). *-SOVERSTE, m. (-n), kolonel.

[Regen]

Regen, m. gmv. water dat in druppelen van den hemel valt; (fig.) druppelend vocht; (spr.) den - schuwen en in de sloot vallen, van kwaad tot erger vervallen; na - komt zonneschijn, na lijden komt verblijden; voorspoed volgt op tegenspoed. *-, (-s), hevige regenbui, regenvlaag; de aanhoudende regens, het voortdurende natte weder. *-ACHTIG, bn. met regen dreigende (van de lucht, het weder). *-BAK, m. (-ken), in den grond gegraven bak of put waarin het regenwater door pijpen stroomt. *-BEEK, v. (...eken), plasregen. *-BOOG, m. (...ogen), lichtverschijnsel dat zich in den regen of in waterdamp vertoont; (fig.) teeken des Verbonds (in het O.T.). *-BOOGVLIES, o. (...zen), (ontl.) zek. vlies in het oog. *-BUI, v. (-jen, -en), vlaag regen. *-DROPPEL, *-DRUPPEL, m. (-en, -s). *-EN, onp. w. gel. (het regende, heeft geregend), in droppels nedervallen (inz. uit den hemel); het regent dat het giet (alsof het water met emmers uit den hemel gegoten wordt).

[† Regeneratie]

† Regeneratie, v. wedergeboorte; wedervoortbrenging, het omvormen. *...REREN, bw. gel. (ik regenereerde, heb geregenere erd), weder telen of voortbrengen, ver-, omvormen.

[Regengesternte]

Regengesternte, o. (sterr.) de Hyaden. *...GEUL, v. (-en), wa-

[pagina 1097]
[p. 1097]

tergeul, kleine weg dien het water der stortregens in zijn stroomen benedenwaarts zich vormt over brooze aarde of over gesteente. *...GAT, o. (-en), *...HOEK, m. (-en), lucht- of windstreek van waar de meeste regen komt. *...KAART, v. (-en), kaart waarop de verdeeling der waterontlastingen uit den dampkring over de geheele aarde is voorgesteld. *...KAP, v. (-pen), kap over het hoofd om niet nat te worden door den regen. *...KLEED, o. (-eren), *...MANTEL, m. (-s), kleed -, mantel ter beveiliging tegen den regen. *...METER, m. (-s), werktuig ter bepaling van de hoeveelheid regen die jaarlijks op eene plaats valt. *...POMP, v. (-en), toestel om het water uit den regenbak op te voeren. *...SCHERM, o. (-en), parapluie. *...SCHREEUWER, m. (s), plevier, pluvier, (vogel).

[Regent]

Regent, m. (-en), bestuurder, beheerder, bewindhebber; rijksbestuurder (voor en namens een minderjarigen of afwezigen souverein); naam van den grootsten diamant in eene vorstelijke (inz. de fransche) kroon. *-ENKAMER, v. (-s), vergaderzaal der regenten (inz. van een godshuis). *-ENLIJST, v. (-en), lijst der namen van de regenten. *-ENSTUK, o. (-ken), schilderij voorstellende de afbeeldsels van regenten (eener liefdadige instelling enz.). *-ES, v. (-sen), bestuurster; rijksbestuurster, landvoogdes. *-SCHAP, o. ambt -, waardigheid van regent; het bestuur van eenen regent (des rijks).

[Regentijd]

Regentijd, m. jaargetijde waarin het gewoonlijk regent. *...TON, v. (-en), watervat waarin de regen valt. *...VLAAG, v. (...agen), zware regenbui. *...VLOED, *...STROOM, m. (-en), vloed -, overstrooming door den regen veroorzaakt. *...VOGEL, m. (-s), vogel die regen voorspelt (wiens verschijnen door regen gevolgd wordt). *...VORSCH, m. (-en), groene kikvorsch. *...WATER, o. gmv. -BAK, m. (-ken). -POMP, v. (-en). *...WIND, m. (-en), wind met regen. *...WOLK, v. (-en). *...WORM, m. (B.v.), (-en), soort aardworm.

[Regeren]

Regeren, (B. REGEEREN), bw. gel. (ik regeerde, heb geregeerd), beheerschen, besturen, het gebied voeren, het bewind -, het oppergezag uitoefenen (inz. in eenen Staat); (taalk.) het bedrijvend werkwoord regeert (of beheerscht) den vierden naamval, wordt altoos door een zelfstandig naamwoord in den vierden naamval gevolgd. *-, ow. de overhand hebben; hij regeert daar, hij is daar heer en meester; - over een volk.

[Regering]

Regering, v. (-en), het regeren; bestuur, bewind; oppergezag, overheid; tijd gedurende welken een vorst regeert; onder de - van; de stads-, het gemeentebestuur. *-LOOS, bn. zonder regering, niet bestuurd, verward, ongeregeld. -HEID, v. gmv. ontstentenis eens regeerders of van bestuur; (fig.) toestand van verwarring. *-SAMBT, o. (-en), *-SPOST, m. (-en), staatsbetrekking, landsbediening. *-SBANK, v. (-en), bank waarop de regeerders ziften (in eene vergadering, kerk enz.). *-SDÉPÊCHE, v, (-n), telegrafisch berigt van of aan de regering. *-SPERSOON, m. (...onen), minister, lid van het bewind. *-SRAAD, m. (...aden), lid van eenen raad van bestuur. *-STIJD, m. duur der regering van eenen vorst. *-VORM, m. (-en), wijze van staatsbestuur. *-SZAAK, v. (...aken), zaak -, aangelegenheid door de regering te behandelen.

[pagina 1098]
[p. 1098]

[Reggen]

Reggen, bw. gel. (ik regde, heb geregd), de masten in ligte vaartuigen leggen; eenen mast op zijnen rug leggen.

[† Regie]

† Regie, v. leiding, bestuur; beheer van wege den Staat van zekeren handelstak (b.v. de tabaksregie in Frankrijk en Oostenrijk).

[† Regime]

† Regime, o. levens-, eetregel; staatsbestuur; regeringstelsel; ancien -, het oude stelsel, regeringstoestand van den ouden tijd (inz. onder de Bourbons). *...MENT, o. staatsbestuur; zie REGEMENT; (fig.) pantoffel-, overmagt van de vrouw op den man (in het gezin).

[† Regisseur]

† Regisseur, m. (-s), beheerder; tolgaarder; boekhouder; tooneelbestuurder.

[Register]

Register, o. (-s), inschrijvings-, aanteekeningboek; rol, naamlijst; alfabetisch gerangschikte inhoudsopgave (van een boekwerk); bladwijzer; boek waarin acten (contracten, verklaringen enz.) geregtelijk worden opgeteekend; orgelschuif, de orgelpijpen; oventrekgat; geboorte-, sterf-, trouw-, boeken waarin bij den burgerlijken stand de geborenen, overledenen en gehuwde paren worden opgeschreven; (fig.) al de -s uithalen, zijne stem zoo luid mogelijk verheffen. *-EN, bw. gel. (ik registerde, heb geregisterd), op een register stellen; (boekdr.) zorgen voor de juiste overeenkomst van paginaas en regels bij schoon- en weêrdruk. *-SCHIP, o. (...epen), ingeschreven vaartuig (dat verscheidene handelsvoordeelen geniet). *...TRATIE, v. gmv. (regt.) het registreren, opschrijving -, aanteekening van eenig stuk in een daartoe bestemd boek; regt van -, zek. belasting; ontvanger der -, kantoor der -; -kosten. *...STREREN, (B. ...EEREN), bw. gel. (ik registreerde, heb geregistreerd), in het register schrijven en hiervan aanteekening stellen op het geregistreerde stuk.

[Reglement]

Reglement, o. (-en), verordening, bepaling, voorschrift; wet. *-AIR, bn. het reglement betreffende, bij reglement bepaald.

[† Regredientie, v. Regres]

† Regredientie, v. Regres, o. teruggang; zie ook RECOURS. *...GRESSIEF, bn. teruggaand, terugwerkend.

[† Regret]

† Regret, o. spijt, berouw. *-TEREN, bw. gel. (ik regretteerde, heb geregretteerd), bejammeren, betreuren, terugwenschen.

[Regt]

Regt, (B. RECHT), bn. en bijw. (-er -st), niet krom, niet scheef, niet gebogen, gelijk, effen; (meetk.) eene -e lijn, een -e hoek; iem. op den -en weg brengen, hem den weg wijzen; (fig.) hem uit eene dwaling helpen; dit is de - (ware) oorzaak; er heerschte eene -e (opregte) vreugde; de -e (geschikte, gepaste) tijd; de -e (wettige) erfgenaam; de -e zijde, de buitenzijde (van eenige stof); de -e (onmiddellijke) leenheer; hij is mijn -e (lijfelijke) neef. *-, bijw. billijk, regtvaardig; regtstreeks, zonder omwegen, opregt; -op, - overeind, niet gebogen, niet bukkende; langs den kortsten weg; ben ik hier te -? moet ik hier wezen? te - komen, in orde komen, geschikt worden, goed afloopen; hij zal wel te - komen, hij zal wel de eene of andere betrekking krijgen; te - helpen, uit eene dwaling helpen; weder te - komen, gevonden worden (van iets dat verloren was); te -er tijd, of ten -en tijde, op het geschikte tijdstip, op het juiste oogenblik, van pas; - ter snede komen, van pas komen; - toe, aan, uit, zonder omwegen; - door zee, eerlijk

[pagina 1099]
[p. 1099]

en opregt, zonder listen; - zoo, zeer wel; te -, met -, onbetwistbaar; (zeew.) het schip - leggen, stuwen, het in evenwigt brengen; (fig.) die wagen gaat niet -, deze handeling is niet strikt eerlijk. *-, o. (-en), wetgeving, de wetten, wettelijke bepalingen, wetsvoorschriften; regtsbedeeling; geregtshof, geregt, † justitie; regterlijke uitspraak; bevoegdheid om te bezitten of te genieten, aanspraak; billijkheid; rede; belasting; - (gelijk) hebben; het - der volkeren; - doen, billijk -, regtvaardig handelen, geven aan iem. wat hem toekomt; - doen of spreken, eene geregtelijke beslissing geven; te - staan, als beklaagde of beschuldigde door den regter verhoord worden; te - stellen, iem. voor den regter doen verschijnen; (ook) de doodstraf of eene andere lijfstraf aan iem. voltrekken; tegen alle -, onbillijk; naar -en, volgens de wet; het romeinsche -, het hedendaagsche - enz., takken der wetenschap van het regt; de -en, de regtsgeleerde studiën; regtswetenschap; student in de -en (in de regtsgeleerdheid); meester in de -en, die den graad van doctor in het romeinsch en het hedendaagsch regt bezit; de -en, belastingen; in-, uit- en doorvoerregten, ingaande, uitgaande -en. *-BANK, v. (-en), vierschaar, kollegie dat regt spreekt, - dat uitspraak doet in geschillen; - van eersten aanleg, van wier uitspraken hooger beroep is toegelaten. -, aanregtbank (in eene keuken). *-BOEK, o. (-en), wetboek. *-DAG, m. (-en), dag van teregtzitting; dag van strafoefening. *-DOENER, m. (-s), regter. *-DRAAD, m. gmv. stijf linnen. -s, bijw.

[Regtedarm]

Regtedarm, m. (ontl.) grootste darm in de ingewanden.

[Regtelijk]

Regtelijk, bn. en bijw. volgens regt, geregtelijk, in -, naar regten; wettig. *...LOOS, bn. onwettig.

[Regten]

Regten, bw. gel. (ik regtte, heb geregt), regt maken, regt buigen; regten, regt spreken, geregtelijke uitspraak doen; een doodvonnis -, lijfstraffen voltrekken. *-, ow. tegen iem. -, hem geregtelijk vervolgen, hem een proces aandoen. *-, o. mv. zie op REGT.

[Regter]

Regter, m. (-s), lid eener regtbank, magistraatspersoon; beslisser, die uitspraak doet in geschillen; de opperste -, God. *-AMBT, o. betrekking -, waardigheid van regter. *-LIJK, bn. en bijw. tot eenen regter behoorende, van eenen regter; tot het regtswezen behoorende; de -e magt, de regters; -e inrigting, organisatie, zamenstelling en bevoegdheid der regterlijke magt. *-SCHAP, o. regterlijke bediening. *-STOEL, m. zetel van den regter; (fig.) de - van het geweten; de inwendige stem.

[Regter]

Regter, bn. (verg. trap van REGT), tegenovergestelde van linker, aan de regterzijde. *-ARM, m. (-en). *-BEEN, o. (-en). *-DUIM, m. (-en). *-DIJ, v. (-en). *-ELLEBOOG, m. (...ogen). *-HAND, v. (-en), hand ter regterzijde van het ligchaam; (fig.) steun, hulp; hij is zijne -, hij kan niets doen zonder door hem geholpen te worden; (fig.) iem. de - geven, blijk van eerbied, aan zijne linkerzijde naast hem gaan of zitten. *-HEUP, v. (-en). *-KANT, m. *-KUIT, v. (-en). *-KNIE, v. (-ën). *-LIES, v. (...zen). *-NEUSGAT, bn. (-en). *-OEVER, m. (-s). *-OOG, o. (-en).

[pagina 1100]
[p. 1100]

*-OOGAPPEL, m. (-s). *-OOGLID, o. (...eden). *-OOR, o. (-en). *-PINK, m. (-en). *-POOT, m. (-en). *-SCHOUDER, m. (-s). *-VLEUGEL, m. (-s). *-VOET, m. (-en). *-WANG, v. (-en). *-ZIJDE, v.

[Regtevoort]

Regtevoort, bn. tegenwoordig, thans.

[Regtgeloovig]

Regtgeloovig, bn. het ware geloof toegedaan, stipt de geloofsleer volgende, † orthodox; de -en. *-HEID, v. gmv. *...HEID, v. hoedanigheid van iets krom of scheef te zijn. *...HOEK, m. (-en), (meetk.) illustratie. *...HOEKIG, bn. met -, in een regten hoek; een -e driehoek, illustratie. *...HOF, o. (...ven), geregtshof. *...HUIS, o. (...zen), gebouw waar de regters zitting houden; gemeentehuis (op het platte land). *...IGEN, bw. gel. (ik regtigde, heb geregtigd), gezag -, regt geven, magtigen. *...KAMER, v. (-s), kamer waar de regtbank zitting houdt. *...KUNDE, v. gmv. wetenschap van het regt. *...LIJNIG, bn. in eene regte lijn. *...LOOPERS, m. mv. (plant.) loodregt langs het ligchaam van de as oprijzende lijnen. *...MAKEN, o. het gelijk maken (van eene rekening). *...MATIG, bn. en bijw. (-er, -st), -LIJK, bijw. billijk, regtvaardig. *...MATIGHEID, v. het billijke; wettigheid, regtvaardigheid. *...OVER, bijw. aan de overzijde.

[Regts]

Regts, bijw. aan de -, ter regterzijde; - en links, overal, her en ginds. *-, bn. van het regt. *-BAN, m. regtsgebied. *-BEDEELING, v. het verschaffen van regt (in eenen Staat aan de onderdanen). *-BEVORDERAAR, m. (-s), eischer. *-BODE, m. (-s), deurwaarder. *-CH, bn. van -, met -, door de regterhand; van de regterzijde; - en linksch zijn, zich van zijne beide handen even gemakkelijk bedienen.

[Regtschaligen]

Regtschaligen, m. mv. zek. koppootige weekdieren. *...SCHAPEN, bn. (-er, -st), opregt, eerlijk, braaf. -HEID, v.

[Regtsdwang]

Regtsdwang, m. maatregel van geweld, gewapende magt, de sterke arm. *...GEBIED, o. uitgestrektheid binnen welke eene regtbank of een geregtshof bevoegd is regt te spreken. *...GEBRUIK, o. (-en), formaliteit. *...GEDING, o. (-en), *...ZAAK, v. (...aken), zaak door den regter te beslissen, proces. *...GELEERDE, m. (-n), die bedreven is in de kennis van het regt, jurist, advokaat. -LIJK, bijw. juridiek. *...GELEERDHEID, v. gmv. wetenschap van het regt, † jurisprudentie. *...HANDEL, m. proces. -AAR, m. (-s), praktizijn. *...KOSTEN, m. mv. proceskosten. *...KUNDIG, bn. van de wetenschap van het regt; uit een - oogpunt, op -e gronden. *...MAGT, v. bevoegdheid eens regters of eener regtbank. *...MIDDEL, o. (-en), middel aan de wet ontleend.

[Regtsom]

Regtsom, bijw. naar de regterzijde (moetende keeren of gekeerd hebbende).

[Regtspleging]

Regtspleging, v. het regt spreken, regtsbedeeling; proces; wijze van procederen. *...PUNT, o. (-en), onderwerp het regt betreffende.

[Regtspraak]

Regtspraak, v. uitspraak eens regters, vonnis, arrest, gewijsde; (fig.) verzameling van vonnissen enz. *...STANDIG, bn. (-er, -st), -LIJK, bijw. loodlijnig, loodregt. *...STANDIGHEID, v. *...STREEKS, bijw., -CH, bn. onmiddellijk, regelregt, zonder omwegen; niet zijdelings.

[Regtsvervolging]

Regtsvervolging, v. (-en), het vervolgen in regten; ontslagen van alle -. *...VERZUIM, o. het niet verschijnen voor den regter; (ook) gebrek in den vorm (bij een regtsgeding). *...VORDERAAR, m.

[pagina 1101]
[p. 1101]

(-s), -STER, v. (-s), eischer, eischeres. *...VORDERING, v. (-en), eisch, aanklagt. *...VORM, m. (-en), iets wat bij het behandelen eener regtszaak gebruikelijk is. *...VRAAG, v. (...agen), vraag door den regter gedaan of te doen; regtspunt. *...ZITTING (TE), v. vergadering der regtbank.

[Regttandig]

Regttandig, bn. (ontl.) met regte tanden of haken. *...UIT, bijw. in eene regte lijn; (fig.) onbewimpeld. -, m. en v. Pietje -, waarheidlievend mensch.

[Regtvaardig]

Regtvaardig, bn. en bijw. (-er, -st), *-LIJK, bijw. braaf, deugdzaam; billijk; verdiend; de -en, de braven, de deugdzamen. *-HEID, v. gmv. braafheid, deugdzaamheid; billijkheid. *-EN, bw. gel. (ik regtvaardigde, heb geregtvaardigd), vrijspreken; verdedigen. ZICH -, ww. zich zuiveren van eenen blaam, zich verantwoorden. *-END, bn. de -e genade. *-HEID, v. billijkheid; braafheid, deugdzaamheid. *-ING, v. vrijspreking van schuld. *-MAKEND, bn. *-MAKING, v.

[Regtvleugeligen]

Regtvleugeligen, m. mv. zek. soort insekten. *...ZINNIG, bn. (-er, -st), -LIJK, bijw. streng in het geloof; de -en, de orthodoxen. *...ZINNIGHEID, v. *...ZADIGEN, m. mv. soort gewassen.

[† Regulair]

† Regulair, *...LIER, bn. regelmatig, geregeld. *...LARISATIE, v. (...ën), regeling, schikking. *...LARISEREN, *...LEREN, bw. gel. (ik regulariseerde of reguleerde, heb geregulariseerd of gereguleerd), regelen, schikken, in orde brengen. *...LARITEIT, v. regelmatigheid. *...LATOR, m. (-en), *...TIEF, o. (...ven), regelaar, rangschikker; (hor.) onrust, slinger; (fig.) voorschrift, leiddraad, rigtsnoer. *...LIER, bn. de -e troepen, het staande leger, linie-troepen; de -e (ordes-) geestelijken. *...LUS, m. naam eener vaste ster; (scheik.) metaal-koning, (van alle andere bestanddeelen bevrijd metaal). *...LINISCH, bn. geheel zuiver, gereinigd.

[† Rehabilitatie]

† Rehabilitatie, v. (...ën), herstel in vorigen stand, - staat, herstel in eer of aanzien. *...LITEREN, bw. gel. (ik rehabiliteerde, heb gerehabiliteerd), aan iem. zijnen goeden naam teruggeven; iem. zuiveren van de smet die op hem kleeft.

[† Rei]

† Rei, m. (-jen, B. -en), koor, rondzang; reeks personen; - van zangers, - van dansers, - van maagden, - van edelen; de hemelsche -jen, de engelen. *-JEN, (B. *-EN), ow. gel. in koor zingen.

[Reiger]

Reiger, m. (-s), zek. roofvogel. *-BOS, m. (-sen), vederbos met witte reigervederen in het midden. *-BOSCH, o. (...sschen). *-HUT, v. (-ten), plaats waar de reigers hunne jongen uitroeijen, of waar deze opgevoed worden. *-JAGT, v. (-en). *-NEST, o. (-en). *-VALK, m. (en). *-VEÊR, v. (...eren). *-VOGELS, m. mv. klasse van roofvogels.

[Reiken]

Reiken, bw. gel. (ik reikte, heb gereikt), strekken, uitstrekken, geven; vergrooten. *-, ow. bereiken; zich uitstrekken (tot); zijne magt reikt (gaat) zoo ver niet; (fig.) hij wil met de hand aan den hemel -, hij begeert het onmogelijke. *...KING, v. het reiken.

[Reikhalzen]

Reikhalzen, ow. gel. (ik reikhalsde, heb gereikhalsd), den hals reiken; zich uitstrekken om van verre iets te zien; (fig.) vurig verlangen. *...ZING, v. vurige begeerte.

[↑ Reilen]

↑ Reilen, ow. (spr.) zoo als het reilt en zeilt, zoo als het daar is, met al wat er toe behoort.

[pagina 1102]
[p. 1102]

[Reiltop]

Reiltop, m. (-pen), (zeew.) vlaggestok.

[Rein]

Rein, bn. en bijw. (-er, -st), schoon, zuiver, onbevlekt, onbesmet; ongeschonden; kuisch, eerbaar; zindelijk, schoon. *-HEID, v. gmv. zuiverheid, netheid; eerbaarheid, kuischheid; zindelijkheid. *-IGEN, bw. gel. (ik reinigde, heb gereinigd), zuiveren, schoonmaken; (scheik.) louteren. *-IGER, m. (-s), *-IGSTER, v. (-s), schoonmaker, schoonmaakster. *-IGING, v. het reinigen; zuivering; (scheik.) loutering. -SBAK, m. (-ken). *-IGLIJK, *-LIJK, bijw. zuiver. *-WIT, bijw. opregt.

[Reinette]

Reinette, v. zek. gewas; reinetappel, zek. boomvrucht.

[Reinvaar]

Reinvaar, *...VAREN, v. zek. gewas.

[Reis, Reize]

Reis, Reize, v. (reizen), het gaan of trekken van de eene plaats naar de andere, het afleggen van zekeren afstand, togt; overvaart; op - gaan, op - zijn; zich op - begeven, bevinden; de - aannemen, aanvaarden; (fig.) de groote - aannemen, sterven; (spr.) hij heeft eene verloren - gedaan, hij is in zijn oogmerk niet geslaagd. *-, maal, keer; dit werd eenige reizen achtereen herhoald. *-APOTHEEK, v. (...eken), vervoerbaar kistje met eenige der meest gebruikelijke artsenijmiddelen. *-BAAR, bn. geschikt om te reizen; - weder. *-BED, o. (-den), bed dat men op reis gebruikt. *-BEDIENDE, m. (-n), bediende dien men laat reizen. *-BESCHRIJVER, m. (-s). *-BESCHRIJVING, v. (-en). *-BOEK, o. (-en), aanteekeningboek op eene reis; gids -, wegwijzer voor den reiziger. *-BRIEF, m. (...ven), verlof om te reizen (inz. voor r.k. geestelijken). *-GENOOT, m. en v. (-en), *-GEZEL, m. (-len), -LIN, v. (-nen), met wien of wie men gezamenlijk eene reis doet. *-GEZELSCHAP, o. (-pen), personen die te zamen reizen. *-GEZIND, bn. lust tot reizen hebbende. *-GOED, o. (-eren), voorwerpen die men op reis medeneemt. *-HOED, m. (-en), hoed dien men op reis draagt. *-KAART, v. kaart aanwijzende de wegen en plaatsen in de landstreek door welke men reist. *-KAP, v. (-pen). *-KELDER, m. (-s), kistje om flesschen op reis mede te nemen. *-KIST, v. (-en), koffer. -JE, (B. -N), o. (-s), kistje met eenige voorwerpen voor dagelijksch gebruik. *-KLEED, o. (-eren). *-KOETS, v. (-en). *-KOFFER, m. (-s). *-KOSTEN, m. mv. uitgaven voor en gedurende de reis. *-KOUSEN, v. mv. grove wollen kousen. *-LAARZEN, v. mv. *-LUST, v. gmv. begeerte om te reizen. *-MAAL, v. (...alen), valies. *-MAAT, m. (...aten), *-MAKKER, m. (-s), reisgezel. *-MANTEL, m. (-s). *-MUTS, v. (-en). *-PAS, m. (-sen), paspoort. *-PENNING, m. (-en), onderstand aan den behoeftigen reiziger. *-PET, m. (-ten). *-ROK, m. (-ken). *-TASCH, v. (...sschen). *-TUIG, o. gmv. reisgoed, bagaadje. *-VAARDIG, bn. gereed om te vertrekken. *-WAGEN, m. (-s). *-WIJZER, m. (-s), boek houdende aanwijzing van den weg die den reiziger te volgen heeft, van de vertrekuren van spoortreinen, stoombooten enz., en van andere bijzonderheden wier kennis op reis noodzakelijk is. *-ZAK, m. (-ken). *-ZIEKTE, v. gmv. niet te bedwingen lust om te reizen.

[† Réis]

† Réis, v. portugesche munt; turksch bevelhebber. *-EFFENDI,

[pagina 1103]
[p. 1103]

m. rijkskanselier en minister van buitenlandsche zaken (in Turkije).

[† Reïteratie]

† Reïteratie, v. (...ën), herhaling.

[Reizen]

Reizen, ow. gel. (ik reisde, heb gereisd), zich begeven -, trekken van de eene plaats naar de andere, vreemde landen bezoeken; (fig.) hij gaat -, hij ligt op sterven. *-D, bn. niet bestendig op eene plaats verblijf houdende; een - koopman, die met zijne waar door het land trekt. *...ZER, *...ZIGER, m. (-s). *...ZIGSTER, v. (-s), die eene reis doet, die op reis is; handelsreiziger, die voor handelshuizen reist om commissiën op te nemen.

[† Rejectie]

† Rejectie, v. (...ën), verwerping, afwijzing. *...JOUÏSSEREN, bw. gel. (ik rejouïsseerde, heb gerejouïsseerd), verheugen, vervrolijken, verlustigen.

[Rek]

Rek, o. (-ken), werktuig om goed te droogen; (boekdr.) latwerk aan de zoldering der drukkerij om gedrukte vellen te droogen, (ook) bewaarplaats der drukrollen; toestel om er iets op te plaatsen (b.v. porselein of aardewerk, boeken enz.); afstand die galopperende wordt afgelegd; hoenderrek; te - gaan, op het -, springen (van hoenders). *-, m. gmv. het rekken. *-, v. rekbaarheid, veerkrachtigheid; † elasticiteit; daar is geene - in, dat geeft niet mede. *-BAAR, bn. (-der, -st), uitzetbaar; medegevend; † elastisch. *-BAARHEID, v. gmv. *-BANK, v. (-en), draadtrekkersgereedschap; (eert.) pijnbank. *-DRAAD, m. getrokken koperdraad. *-EINDEN, o. mv. (fabr.) het begin en het einde van een stuk wollen stof.

[Rekel]

Rekel, m. (-s), mannetjeshond; kettinghond, bulhond; (fig.) buffelachtig mensch; (ook) schertsende van een kind: die kleine -! *-ACHTIG, bn. en bijw. (-er, -st), onbeschoft, lomp.

[Rekenaar]

Rekenaar, m. (-s), *-STER, v. (-s), rekenmeester; iem. die rekent, die bedreven is in de rekenkunst. *...BAAR, bn. te rekenen, gerekend kunnende worden. *...BOEK, o. (-en), boek waaruit men rekenen leert. *...BORD, o. (-en), tafel of bord om er op te rekenen.

[Rekenen]

Rekenen, bw. ow. gel. (ik rekende, heb gerekend), op eene reeks zetten, bijeen tellen, met cijfers werken; schatten, ramen, begrooten; gissen; gelooven, meenen; staat maken op...; ik reken (acht) mij bevoegd om...; wat rekent gij daarvoor? hoeveel moet gij daarvoor hebben? op hoeveel waarde schat gij dit? door elkander gerekend, het eene wat meer het andere wat minder; het eene jaar in het andere gerekend, het gemiddelde van goede en slechte jaren; hoe ver rekent zij? hoever is hare zwangerschap gevorderd? wij hebben er dit afgerekend (afgetrokken). *-, bw. met asch bedekken; het vuur -. *-, o. de daad van rekenen; (ook) de rekenkunst.

[Rekenfeil]

Rekenfeil, *...FOUT, v. (-en), vergissing in het rekenen.

[Rekening]

Rekening, v. (-en), het rekenen; rekenkunstige oplossing; opgave van geleverde goederen (of van verrigte werkzaamheden) en van het bedrag dat er voor betaald moet worden; berekening; winst, voordeel; op - stellen, opschrijven iets wat geleverd of verrigt is en hetgeen nog betaald moet worden; in - brengen, betaling (voor iets) vorderen; eene - sluiten, ze optellen en er niets meer bijvoegen; (fig.) eene verkeerde - maken, zich vergissen, zich bedriegen; dat is

[pagina 1104]
[p. 1104]

voor mijne -, dat zal ik betalen; (ook) dit neem ik op mij; ik belast mij hiermede; op -, in mindering; zijne - er bij vinden, voordeel hebben bij iets; (fig.) eene streep door de -, eene teleurstelling; eene effene -, eene ronde som.

[Rekenkamer]

Rekenkamer, v. (-s), kollegie belast met het onderzoeken en goedkeuren der staats- of gemeente-uitgaven. *...KUNDE, *...KUNST, v. gmv. kunst om met getallen te werken, cijferkunst, † arithmetica. *...KUNDIG, bn., -LIJK, bijw. tot de rekenkunst behoorende. *...KUNDIGE, m. (-n), die bedreven is in de cijferkunst. *...LEI, v. (-jen, B. -en). *...LES, v. (-sen). *...MACHINE, v. (-n), werktuig om arithmetische vraagstukken op te lossen. *...MEESTER, m. (-s), onderwijzer in de cijferkunst; (ook) onderzoeker der rekeningen van gedane uitgaven. *...PENNING, m. (-en), legpenning. *...PLIGTIG, bn. verpligt verantwoording te doen van uitgaven. -E, m. (-n), die daartoe verpligt is. *...PLIGTIGHEID, v. gmv. verpligting tot het doen van die verantwoording. *...SCHAP, v. gmv. verantwoording; opheldering, toelichting. *...SCHOOL, v. (...olen). *...TAFEL, v. (-s), tafel waarop men rekent; tafel van vermenigvuldiging. *...TUIG, o. gmv. al wat tot het rekenen dient (lei, grift, spons enz.). *...WIJZE, v. (-n), wijze van rekenen, wijze van onderrigt in de cijferkunst.

[† Rekest, Rekwest]

† Rekest, Rekwest, o. (-en), zie REQUEST.

[Rekhout]

Rekhout, o. (-en), *...IJZER, o. (-s), leêrlooijers-, handschoenmakersgereedschap.

[Rekke]

Rekke, m. (-n), lange stok van den vogelaar. *-LIJK, bn. en bijw. (-er, -st), gerekt kunnende worden; zacht, meêgevend (b.v. van leder); (fig.) toegevend, gedwee, inschikkelijk. -HEID, v. *-N, bw. ow. gel. (ik rekte, heb of ben gerekt), iets van weêrskanten aanhalen, wijder of langer maken, - worden; uitsmeden (ijzer); uitstrijken (de huid); (fig.) niet snel doen verloopen (den tijd); harddraven (van paarden); (fig.) gaan -, wegloopen; op het rek gaan zitten (van hoenders). *-R, m. (-s), die rekt; rekwerktuig. *...KING, v. het rekken. *...STER, v. (-s), zij die rekt.

[Reklaars]

Reklaars, v. (...zen), laars die onder het dragen wijder wordt. *...LEDER, *...LEÊR, o. leder dat medegeeft. *...TUIG, o. gereedschap om te rekken, spanzaag.

[† Relaas]

† Relaas, o. (...zen), verhaal, berigt, verslag.

[† Relata refera]

† Relata refera, ik vertel de zaak zoo als zij mij verteld is.

[† Relatie]

† Relatie, v. (...ën), verhaal, berigt, verslag; betrekking, gemeenschap, verkeer; goede relatiën hebben; relatiën aanknoopen. *...TIEF, bn. betrekkelijk, betrekking hebbende op, in verband of verhouding tot.

[† Relaxatie]

† Relaxatie, v. (...ën), losmaking, verslapping; verzachting. *...LEGATIE, v. (...ën), verbanning. *...LEGEREN, bw. gel. verbannen. *...LEVANT, bn. gewigtig; ter zake dienstig. *...LEVATIE, v. (...ën), ontheffing, bevrijding. *...LEVEREN, bw. ow. gel. ontheffen, verligten; vrijspreken; meer aan het licht brengen, doen uitkomen; in waarde -, in schatting doen toenemen; (leenst.) afhangen.

[† Relicta]

† Relicta, mv. de nagelatenen, achtergeblevenen (van eenen overledene.

[pagina 1105]
[p. 1105]

[† Relief]

† Relief, o. verhevenheid, uitstek, verheven (beeld)werk; en -, bas -, haut -. *-DRUK, m. verheven druk (voor blinden).

[† Religie]

† Religie, v. (...ën), godsdienst, geloofsleer; leer der deugd; godsvrucht; belijdenis. *...GIEUS, bn. en bijw. (...zer, -st), godvreezend, godvruchtig, godsdienstig; vroom, naauwgezet; hij heeft die zaak - (gemoedelijk) behandeld.

[† Relikie, Reliquie, Reliek]

† Relikie, Reliquie, Reliek, v. (...ën, relieken), overblijfsel van eenen heilige; heilig voorwerp; (fig.) zeer kostbaar -, dierbaar voorwerp (als een heiligdom beschouwd). *-KAST, v. (-en), bergplaats voor zulke voorwerpen.

[Rellen]

Rellen, ow. gel. (ik relde, heb gereld), snappen, babbelen, kakelen. *...LING, v. het rellen, gesnap, gebabbel. *...LETJE, (B. -N), o. (-s), praatje, vertelseltje (dat van mond tot mond gaat); kortstondige opschudding.

[Relmuis]

Relmuis, v. (...zen), zek. knaagdier (bekend door zijnen diepen winterslaap).

[† Remarquabel]

† Remarquabel, bn. (-er, -st), opmerkelijk, aanmerkelijk, opmerkenswaard. *...QUE, v. (-s), aan-, opmerking. *...QUEREN, bw. gel. (ik remarqueerde, heb geremarqueerd), opmerken, waarnemen, gadeslaan.

[† Rembours]

† Rembours, *-EMENT, o. terugbetaling (inz. van uitschotten); dekking (van eenen wissel). *-EREN, bw. gel. (ik rembourseerde, heb gerembourseerd), terugbetalen, vergoeden; dekken (eenen wissel).

[† Remedie]

† Remedie, v. (-s, ...ën), middel, hulp-, geneesmiddel; de hoeveelheid alliage die men bij het munten van goud- en zilvergeld mag gebruiken boven hetgeen de wet bepaald heeft; het veroorloofde mindere gehalte aan goud en zilver. *...DIËREN, bw. gel. (ik remedieerde, heb geremediëerd), verhelpen, genezen, beter maken.

[† Remesse, Remisse]

† Remesse, Remisse, v. (-s), (kooph.) overgemaakt bedrag (in geld of wissels).

[† Reminiscentie]

† Reminiscentie, v. (...ën), herinnering; plaats in een boek die een ander werk herinnert.

[† Remis]

† Remis, o. uitstel van eenen betalingstermijn; afslag.

[† Remise]

† Remise, v. (-s), uitstel; vermindering; koetshuis; (spel.) kamp-op, beest, onbeslist gebleven, niet gewonnen en niet verloren; (kooph.) overgemaakt bedrag (in geld of wissels).

[† Remissie]

† Remissie, v. (...ën), terugzending; korting, afslag, vermindering (van eene geldsom bij de betaling, van straftijd enz.); opheffing van een verbod; het wegblijven of verminderen van koorts enz.).

[† Remitteren]

† Remitteren, bw. gel. (ik remitteerde, heb geremitteerd), terugzenden; weder ter hand stellen; overmaken (geld of wissels); verminderen; afslag geven; kwijtschelden.

[Remketting]

Remketting, m. (-en), rijtuigketting tot inhouding der te snelle wielbeweging.

[† Remonstrant]

† Remonstrant, m. (-en), tegenspreker; de -en, leden van een der afdeelingen van het protestantsch christelijk kerkgenootschap in Nederland. *-SCH, bn. tot de leer -, tot de kerk der remonstranten behoorende. *...ATIE, *...ANTIE, v. (...ën), tegenbetoog. *...EREN, bw. gel. tegenwerpingen maken, tegenwerpen.

[pagina 1106]
[p. 1106]

[† Remonte]

† Remonte, v., *-PAARDEN, o. mv. (mil.) aanvullingspaarden ter vervanging van die welke voor de kavalerie-dienst ongeschikt zijn verklaard.

[† Remorqueur]

† Remorqueur, m. (-s), sleepstoomboot; trekker, locomotief.

[† Remotie]

† Remotie, v. (...ën), verwijdering; ontslag (uit eene betrekking), afzetting.

[† Remotis arbitris]

† Remotis arbitris, zonder getuigen, onder vier oogen, in het geheim.

[† Removeren]

† Removeren, bw. gel. (ik removeerde, heb geremoveerd), wegruimen; afzetten (van eenen post).

[† Remplaçant]

† Remplaçant, m. (-en), plaatsvervanger (inz. van militairen). *...CEREN, bw. gel. (ik remplaceerde, heb geremplaceerd), vervangen, in eens anderen plaats komen.

[† Remuneratie]

† Remuneratie, v. (...ën), vergelding, belooning, betaling (voor bewezene diensten); -billetten, toegangkaarten (van schouwburgen enz.) waarvoor minder is betaald dan de bepaalde prijs. *...NEREREN, bw. gel. (ik remunereerde, heb geremunereerd), vergelden, beloonen.

[Ren]

Ren, m. (-nen), snellen loop; het loopen in eene renbaan; paarden-, harddraverij.

[† Renaissance]

† Renaissance, v. wedergeboorte; herstel; -stijl, wijze van werken (in de bouwkunst enz.) naar den smaak die in de 16e eeuw in Frankrijk heerschende was.

[Renbaan]

Renbaan, v. (...anen), afgebakende plaats voor hardloopen of harddraven. *...BODE, m. (-n), postbode, koerier.

[† Rencontre]

† Rencontre, v. (-s), ontmoeting; toevallig zamentreffen; gevecht, vechtpartij; (fig.) toestand; ik had daar eene vreemde -, mij is daar iets vreemds gebeurd. *...TREREN, bw. gel. (ik rencontreerde, heb gerencontreerd), ontmoeten, aantreffen.

[† Rendant]

† Rendant, m. (-en), die met het voeren of houden der rekening belast is, verantwoordelijke uitgever van gelden. *...DEMENT, o. (-en), opbrengst; winst. *...DEREN, bw. gel. (ik rendeerde, heb gerendeerd), opleveren, opbrengen, afwerpen (winst).

[† Rendez-vous]

† Rendez-vous, o. afgesprokene bijeenkomst, plaats van zamenkomst; - geven, iem. ergens bestellen. *-HUIS, o. (...zen), geheim bordeel.

[Rendier]

Rendier, o. (-en), zek. viervoetig dier. *-, gmv. naam van een sterrebeeld. *-MOS, o. gmv. *-VEL, o. (-len).

[† Renegaat]

† Renegaat, m. (...aten), geloofsverzaker, afvallige, christen die tot de mahomedaansche leer is overgegaan.

[† Renet]

† Renet, v. zek. appelsoort, reinette.

[† Renforceren]

† Renforceren, bw. gel. (ik renforceerde, heb gerenforceerd), versterken, sterker maken.

[† Renitent]

† Renitent, bn. weêrspannig, koppig.

[Rennen]

Rennen, ow. gel. (ik rende, heb gerend), zeer snel loopen.

[† Renommée]

† Renommée, v. gmv. naam, faam; vermaardheid. *...MIST, m. (-en), vechtersbaas, twistzoeker.

[Renonce]

Renonce, v. gmv. (kaartsp.) het missen of verzaken eener kleur, de ontbrekende kleur; (fig.) hij is mij een -, ik heb een afkeer van

[pagina 1107]
[p. 1107]

hem. *...CEREN, ow. gel. (ik renonceerde, heb gerenonceerd), van iets -, afzien van eene zaak, eene zaak opgeven; (kaartsp.) niet bekennen, de kleur niet bijspelen.

[Renonkel]

Renonkel, m. (-s), ranonkel, zek. bloem.

[† Renovatie]

† Renovatie, v. (...ën), vernieuwing; herstelling; (fig.) laatste aanmaning tot betaling (inz. aan belastingschuldigen). *...VEREN, bw. gel. (ik renoveerde, heb gerenoveerd), vernieuwen, verbeteren; later stellen den vervaltijd (van eenen wissel).

[Renperk]

Renperk, o. (-en), plaats waar wedrennen gehouden worden. *...PRIJS, m. (...zen), prijs voor den overwinnaar bij eenen wedren.

[† Renseignementen]

† Renseignementen, o. mv. inlichtingen; - over iem. of iets inwinnen.

[Renspeer]

Renspeer, v. (...eren), lans. *...SPEL, o. (-en). *...STRIJD, m. (-en), (eert.) steekspel te paard, toernooi; (thans) carrousel, schuitjes draaijen, mallemolen. *...STRIJDER, m. (-s), deelnemer aan een steekspel.

[Rentambt]

Rentambt, o. (-en), intendantspost, betrekking van rentmeester (op een kasteel enz.). *...BAAR, bn. rente opleverende, inkomsten afwerpende.

[Rente]

Rente, v. (-n), opbrengst van vaste goederen of belegde gelden; 4 pct. -, van elke honderd gulden kapitaal vier gulden inkomen 's jaars; van zijne -n leven, in al zijne behoeften voorzien door het bedrag der rente van zijn kapitaal zonder dat dit vermindert. *-BETALING, v. (-en). *-BRIEF, m. (...ven), bewijs van regt op het genot van rente. *-LOOS, bn. zonder rente, niets opleverende, dood (van kapitaal). *-N, ow. gel. dit rent zooveel, dit brengt zooveel 's jaars aan rente op; Æ’1000 kapitaal rentende 4 pct. *-NIER, m., -STER, v. (-s), die van zijne (hare) renten of inkomsten leeft. *-NIEREN, ow. gel. van zijne rente leven. *-STANDAARD, *-VOET, m. vaststaand bedrag van rente.

[Rentheffer]

Rentheffer, m. *...HEFSTER, v. (-s), die rente trekt; rentenier, -ster. *...KAMER, v. (-s), kantoor voor de rentebetaling. *...MEESTER, m. (-s), ontvanger, penningmeester, beheerder van gelden; beheerder van een landgoed. -SCHAP, o. betrekking van rentmeester. *...SCHULD, v. (-en), achterstallige -, onbetaalde rente.

[† Renumeratie]

† Renumeratie, v. (...ën), terugbetaling, nieuwe -, herhaalde uitgave.

[† Renunciatie]

† Renunciatie, v. (...ën), ontzegging, het opgeven, afstand. *...CIËREN, ow. zie RENONCEREN.

[Renvogel]

Renvogel, m. (-s), zek. vogel.

[† Renvoi, Renvooi]

† Renvoi, Renvooi, o. (-jen, B. -en), verwijzing (b.v. naar een bladzijde in een boek); het stellen in handen (b.v. van eene commissie), het verzenden aan. *...VOYEREN, bw. gel. (ik renvoyeerde, heb gerenvoyeerd), terugzenden, afscheid geven, ontslaan (uit de dienst); verwijzen; stellen in handen van...

[† Reorganisatie]

† Reorganisatie, v. (...ën), nieuwe -, veranderde inrigting; het op nieuw inrigten. *...SEREN, bw. gel. (ik reorganiseerde, heb gereorganiseerd), anders -, op nieuw inrigten.

[Rep]

Rep, bijw. in - en roer, onderstboven, in opschudding, in verwarring.

[pagina 1108]
[p. 1108]

[† Reparabel]

† Reparabel, bn. (-er, -st), herstelbaar; te vergoeden. *...RATIE, v. (...ën), *...RATUUR, v. (...uren), herstelling, vergoeding, schadeloosstelling. *...REREN, bw. gel. (ik repareerde, heb gerepareerd), herstellen, verbeteren, vergoeden, schadeloos stellen.

[† Reparteren]

† Reparteren, bw. gel. (ik reparteerde, heb gereparteerd), verdeelen, omslaan. *...TITIE, v. (-ën), verdeeling, omslag.

[† Repasseren]

† Repasseren, ow. bw. gel. (ik repasseerde, heb gerepasseerd), terugkomen, weder voorbijgaan, nog eens doortrekken; doorloopen, vlugtig doorzien en verbeteren (rekeningen, geschriften enz.); (hor.) regelen.

[† Repeal]

† Repeal, v. herroeping, opheffing (inz. der vereeniging van de engelsche en de iersche volksvertegenwoordiging in één parlement). *-ERS, m. mv. partij in het britsche parlement die deze opheffing verlangt.

[Repel]

Repel, m. (-s), vlashamer, hekel, hennepbraak. *-AAR, m., -STER, v. (-s), die vlas hekelt of hennep braakt. *-BANK, v. (-en), gereedschap van den vlashekelaar. *-EN, bw. gel. (ik repelde, heb gerepeld), vlas hekelen, - schillen, - beuken, hennep braken.

[† Repertoire]

† Repertoire, *...TORIUM, o. aanwijzingsboek, zaakregister; lijst van tooneelstukken die in eenen schouwburg opgevoerd zijn of worden.

[† Repetent]

† Repetent, m. (-en), herhaler; (rek.) wederkeerend overschot eener breuk. *...TEREN, bw. gel. (ik repeteerde, heb gerepeteerd), herhalen, nog eens zeggen, - doen; instuderen (een tooneel- of muziekstuk enz.). *...TITIE, v. (...ën), herhaling; oefening; (sterr.) -cirkel, zek. toestel; -horologie, zakuurwerk dat men kan laten slaan. *...TITOR, m. herhaler; leermeester die de lessen van den hoogleeraar met de studenten herhaalt.

[† Repit]

† Repit, o. zie RESPIJT.

[† Repletie]

† Repletie, v. volbloedigheid, zwaarlijvigheid.

[† Repliceren]

† Repliceren, bw. gel. (ik repliceerde, heb gerepliceerd), antwoorden, inbrengen (tegen iets). *...PLIEK, v. (-en), tegenantwoord; tweede pleitrede.

[† Repliëren]

† Repliëren, ow. gel. (ik repliëerde, heb gerepliëerd), weder zamenvouwen; terugtrekken; deinzen.

[† Reponderen]

† Reponderen, bw. ow. gel. (ik repondeerde, heb gerepondeerd), antwoorden; overeenkomen (met); borg blijven (voor).

[Reppen]

Reppen, bw. gel. (ik repte, heb gerept), in sterke beweging brengen, bespoedigen. ZICH -, ww. zich haasten, iets met grooten spoed verrigten. *-, ow. van deze zaak is niet gerept, men heeft er niet over gesproken.

[† Représailles, Repressaliën]

† Représailles, Repressaliën, v. mv. tegenmaatregel, weêrwraak, wraakoefening.

[† Representant]

† Representant, m. (-en), vertegenwoordiger; (inz.) volksvertegenwoordiger. *...TATIE, v. (...ën), vertegenwoordiging; plaatsvervanging; (toon.) opvoering, voorstelling. *...TATIEF, bn. vertegenwoordigend; het - stelsel, staatsbestuur met eene volksvertegenwoordiging. *...TEREN, bw. gel. (ik representeerde, heb gerepresenteerd), vertegenwoordigen, voorstellen; vertoonen, zich voordoen.

[† Repressie]

† Repressie, v. (...ën), onderdrukking, beteugeling, stremming, het tegenhouden. *-F, bn. repressieve (beteugelings-)maatregelen.

[pagina 1109]
[p. 1109]

[† Reprimande]

† Reprimande, v. (-s), berisping, scherp verwijt. *...MEREN, bw. bw. gel. (ik reprimeerde, heb gereprimeerd), onderdrukken, beteugelen, verhinderen.

[† Repris]

† Repris, v. (-s), herovering, herneming; herwonnen prijs; (toon.) wederopvoering; herhaling.

[† Reprobatie]

† Reprobatie, v. (...ën), afkeuring, verwerping, tegenbewijs.

[† Reproche]

† Reproche, v. (-s), verwijt. *...CHEREN, bw. gel. (ik reprocheerde, heb gereprocheerd), verwijten.

[† Reproducent]

† Reproducent, m. (-s), tegenbewijsvoerder. *...DUCEREN, bw. gel. (ik reproduceerde, heb gereproduceerd), weder voortbrengen; een tegenbewijs leveren. *...DUCTIE, v. wedervoortbrenging; hernieuwing of aanvulling van vernielde of beschadigde deelen aan dierlijke ligchamen enz. *...DUCTIEF, bn. (...ver, -st), wedervoortbrengend, herstellend. *...DUCTIVITEIT, v. of reproductieve kracht, (nat. gesch.) herstellingsvermogen.

[† Reprouveren]

† Reprouveren, bw. gel. (ik reprouveerde, heb geprouveerd), veroordeelen, verwerpen, afkeuren.

[Reptiliën]

Reptiliën, mv. kruipende dieren.

[† Republiek]

† Republiek, v. (-en), gemeenebest, vrijstaat. *-EIN, m. (-en), gemeenebestgezinde, vrijheidsvriend. *-EINSCH, bn. gemeenebestgezind.

[† Repudiatie]

† Repudiatie, v. (...ën), verstooting; echtscheiding.

[† Repugnant]

† Repugnant, bn. (-er, -st), afkeer verwekkende, hinderlijk, aanstoot gevende.

[† Repuls]

† Repuls, v. afwijzing, weigerend antwoord. *-IE, v. (...ën), terugstooting, afwijzing. *-IEF, bn. (...ver, -st), terugstootend, terugdrijvend.

[† Reputatie]

† Reputatie, v. naam, faam; goede naam, eer.

[† Request]

† Request, o. (-en), verzoekschrift, adres, smeekschrift, bede. *-RANT, m. (-en), onderteekenaar van een verzoekschrift, vertooner. *-REREN, ow. gel. (ik requestreerde, heb gerequestreerd), een verzoekschrift indienen, bij verzoekschrift iets vragen.

[† Requiem]

† Requiem, o. (r.k.) zielmis; muziek bij eene zielmis.

[† Requirent]

† Requirent, m. (-en), onderzoeker, navorscher. *...REREN, bw. gel. (ik requireerde, heb gerequireerd), verzoeken, verlangen, vorderen; (regt.) eischen (inz. door het openbaar ministerie de straf); onderzoeken, navorschen; (mil.) leveringen uitschrijven. *...SIET, o. (-en), vereischte, noodzakelijke eigenschap; (toon.) de requisieten, voorwerpen onmisbaar bij een kostuum tot het voorstellen van eenigen persoon. *...SITIE, v. (...ën), het aanhouden, aanzoek; opeisching; verlangen; uitschrijving van leveringen; beslag (op personen of goederen); oproeping tot de krijgsdienst. *...SITOIR, o. (-en), (regt.) eisch van het openbaar ministerie.

[† Rescissie]

† Rescissie, v. (...ën), (regt.) vernietiging van een testament.

[† Rescontre]

† Rescontre, v. gmv. af-, verrekening (inz. in den effectenhandel). *-DAG, m. (-en), dag daartoe bestemd. *...TREREN, ow. gel. af-, verrekenen, vereffenen.

[† Rescriberen]

† Rescriberen, bw. gel. (ik rescribeerde, heb gerescribeerd), terugschrijven, antwoorden.

[pagina 1110]
[p. 1110]

[† Rescript]

† Rescript, o. (-en), antwoord, schriftelijk bescheid op eene schriftelijke vraag; pauselijke beschikking of verordening als antwoord op eene theologische vraag; kabinetschrijven (van eenen vorst). *-IE, v. (...ën), terugschrijving; schriftelijke last tot inning of uitbetaling eener geldsom; rescriptiën, zek. staatsschuldbrieven (onder de eerste fransche republiek).

[Reseda]

Reseda, v. soort bloem of plant.

[† Reservaat]

† Reservaat, o. (...aten), voorbehoud; wat voorbehouden is, het bedongene; reservatio mentalis, inwendig voorbehoud (bij het doen van eeden of beloften, waardoor men tracht deze krachteloos of ongeldig te maken); reservatis reservandis, met het noodige voorbehoud.

[† Réserve]

† Réserve, v. voorbehoud. *-, *-CORPS, o. troepen in geval van nood te gebruiken, spaarbende. *...VEREN, bw. gel. (ik reserveerde, heb gereserveerd), besparen, wegleggen; voorbehouden, bedingen, vaststellen. *...VOIR, m. (-s), waterbak, behouder, vergaarbak; bewaarplaats.

[† Resident]

† Resident, m. (-en), zaakgelastigde eener regering in het buitenland; landvoogd, bestuurder eener provincie (in Nederlandsch-Indië); assistent--, onder-resident. *-IE, v. (...ën), verblijf, woonplaats (inz. van eenen vorst). -, *-SCHAP, o. (-pen), gewest in Nederlandsch-Indië onder beheer van eenen resident. *...DEREN, ow. gel. (ik resideerde, heb geresideerd), wonen, verblijf houden (inzonderheid van eenen vorst); gevestigd zijn te... (van eenen notaris).

[† Residuum]

† Residuum, o. overblijfsel, bezinksel, rest.

[† Resignatie]

† Resignatie, v. (...ën), het afstand doen van een ambt enz., ontslag-indiening; gelatenheid, onderwerping (aan den goddelijken wil); zelfverloochening. *...EREN, bw. gel. (ik resigneerde, heb geresigneerd), afstand doen, nederleggen (een ambt, eene waardigheid, de kroon); zich schikken (in zijn lot).

[† Res integra]

† Res integra, oude -, onveranderde toestand, nog niet besliste zaak.

[† Resineus]

† Resineus, bn. (...zer, -st), harsachtig.

[† Resistentie]

† Resistentie, v. weêrstand, tegenstand, verzet. *...TEREN, ow. gel. weêrstand bieden, zich verzetten.

[† Resolutie]

† Resolutie, v. (...ën), besluit; vastberadenheid; voorstel (in eene vergadering), geformuleeerde motie. *...SOLUUT, bn. (...uter, -st), vastberaden, onverschrokken, ronduit. *...SOLVEREN, bw. gel. oplossen, ontbinden; besluiten, vaststellen, bepalen.

[† Resonantie]

† Resonantie, v. weêrgalm, weêrklank, nagalm; resonans-bodem, klankbodem (van muziek-instrumenten).

[† Respect]

† Respect, o. gmv. eerbied, achting; groete; met - (betrekking, opzigt) tot...; met - (verlof) te zeggen. *-ABEL, bn. (-er, -st), aanzienlijk, eerwaardig, achtbaar. *-ABILITEIT, v. gmv. achtenswaardigheid. *-DAGEN, m. mv. zie RESPIJTDAGEN. *-EREN, bw. gel. (ik respecteerde, heb gerespecteerd), eerbiedigen, ontzien; eeren, achten; ongemoeid laten; (eenen wissel) aannemen en betalen. *-IEF, bn., *-IEVELIJK, bijw. betrekkelijk, wederkeerig, onderling, wederzijdsch, wederzijds; bijzonder; hunne respectieve namen, de namen welke zij ieder voor

[pagina 1111]
[p. 1111]

zich dragen; hunne respectieve betrekkingen, de betrekkingen welke zij ieder voor zich waarnemen. *-UEUS, bn. (...zer, -st), eerbiedig, vol eerbied.

[† Respiciëren]

† Respiciëren, bw. gel. (ik respiciëerde, heb gerespicieérd), in aanmerking nemen, letten (op iets); terugzien.

[† Respijt]

† Respijt, o. gmv. uitstel, verlenging (van tijd). *-BRIEF, m. (...ven), overeenkomst tot uitstel. *-DAGEN, m. mv. (kooph.) dagen van toegift, - van uitstel, nadagen (uitstel van betaling dat na den vervaldag eens wissels wordt toegestaan)

[† Respiratie]

† Respiratie, v. (...ën), het ademen; ademhaling; verademing, het uitrusten. *...RATOR, m. (-s), ademhalingswerktuig. *...REREN, ow. gel. (ik respireerde, heb gerespireerd), ademhalen, lucht scheppen; zich herstellen, uitrusten.

[† Respondent]

† Respondent, m. (-en), verdediger van een twistschrift (op hoogescholen). *...DEREN, bw. ow. gel. (ik respondeerde, heb gerespondeerd), antwoorden; hervatten; wederleggen; borg blijven. *...SABEL, bn. (-er, -st), verantwoordelijk, aansprakelijk. *...SABILITEIT, v. gmv. verantwoordelijkheid, aansprakelijkheid. *...SIEF, bn. antwoordend, een antwoord inhoudende. *...SUM, o. schriftelijk antwoord, aanschrijving.

[† Ressort]

† Ressort, o. (-en), veer, drijfveer, veerkracht; spankracht; gebied, regtsgebied; uitgestrektheid eener bevoegdheid (om te beslisten enz.); vak, gebied (eener wetenschap enz.); werkkring. *-EREN, ow. gel. (ik ressorteerde, heb geressorteerd), onder een regtsgebied -, tot eene regtbank -, tot een bepaalden werkkring behooren.

[† Ressource]

† Ressource, v. (-s), hulp, toevlugt, hulpbron, hulpmiddel; middel van bestaan; uitspanningsplaats.

[† Rest]

† Rest, v. overschot; het overgeblevene; achterstand; in - blijven, nog onvoldaan -, nog schuldig blijven; (fig.) iem. de - geven, hem den genadeslag toebrengen, hem geheel ten gronde rigten; (fig.) hij heeft de -, hij is dronken. *-ANT, o. (-en), *-ANTJE, (B. -N), o. (-s), overschot. *-ANT, m. (-en), achterstallige schuldenaar. *-EREN, ow. gel. (ik resteerde, ben of heb geresteerd), over zijn, overblijven, overschieten; achterstallig zijn.

[† Restaurateur]

† Restaurateur, m. (-s), *...RANT, m. (-en), hersteller, wederoprigter; gaarkok, opentafelhouder; café restaurant, koffijhuis en opentafel tevens. *...RATIE, v. (...ën), herstelling, wederoprigting; verbetering; verfrissching, versterking; portionstafel, opentafel, gaarkeuken. -, v. gmv. herstelling van een oud regerend vorstengeslacht op den troon (inz. het herstel der Bourbons na den val van Napoleon I). *...REREN, bw. gel. (ik restaureerde, heb gerestaureerd), herstellen; versterken, verkwikken. ZICH -, ww. zich verfrisschen, iets tot versterking gebruiken.

[† Restitueren]

† Restitueren, bw. gel. (ik restitueerde, heb gerestitueerd), teruggeven, vergoeden; terugbetalen, weder uitkeeren. *...TUTIE, v. (...ën), teruggave, terugbetaling, vergoeding.

[† Restorno]

† Restorno, v. (-s), (kooph.) herwissel. *...NEREN, ow. gel. eenen herwissel trekken, zich revaleren (na protest enz.)

[pagina 1112]
[p. 1112]

[† Restrictie]

† Restrictie, v. (...ën), beperking, bekorting; voorbehoud. Zie RESERVAAT. *...TIEF, bn. (...ver, -st), beperkend, met voorbehoud.

[† Restringeren]

† Restringeren, bw. gel. (ik restringeerde, heb gerestringeerd), beperken, verkorten.

[† Resultaat]

† Resultaat, o. (...aten), uitslag, uitkomst; gevolg; vrucht, opbrengst; afloop. *...TANTE, v. (wisk.) eind-uitkomst; (nat.) zek. denkbeeldige kracht. *...TEREN, ow. gel. voortvloeijen, volgen.

[† Resumé]

† Resumé, o. (-s), zamenvatting, beknopt overzigt, korte inhoud. *..SUMEREN, bw. gel. (ik resumeerde, heb geresumeerd), beknopt zamenvatten, kortelijk herhalen, nalezen en goedkeuren. *...SUM(P)TIE, v. het zamenvatten; de - (het voorlezen) der notulen.

[† Resurrectie]

† Resurrectie, v. opstanding der dooden; witmaking, reiniging; -mannen, lijkdieven (in Engeland).

[† Retablisseren]

† Retablisseren, bw. gel. (ik retablisseerde, heb geretablisseerd), herstellen, weder oprigten.

[† Retaliatie]

† Retaliatie, v. wedervergelding.

[† Retardatie]

† Retardatie, v. (...ën), vertraging. *...DEREN, bw. gel. (ik retardeerde, heb geretardeerd), vertragen, ophouden, belemmeren.

[† Retaxatie]

† Retaxatie, v. (...ën), herschatting.

[Rete]

Rete, v. (-n), plaats waar hennep of vlas te weeken wordt gelegd; hennepbraak, reet. *-N, ow. gel. (ik reette, heb gereet), vlas in reten zetten. *...TIG, bn. (-er, -st), vol scheuren.

[† Retenue]

† Retenue, v. de eerste post op de rekening van eenen advokaat (ten blijke dat hij de hem opgedragen behandeling eener regtzaak heeft aangenomen); terughouding, betooming.

[† Reticule]

† Reticule, v. (-s), werkzakje (der vrouwen). *...REREN, ow. gel. (ik retireerde, heb geretireerd), afdeinzen, terugtreden, achteruit wijken; zich -, stil gaan leven (beroepsbezigheden vaarwel zeggen); zich verwijderen; zich niet op den voorgrond plaatsen.

[† Retiniet]

† Retiniet, o. gmv. zek. harssoort (uit de voorwereld).

[† Retorqueren]

† Retorqueren, bw. gel. (ik retorqueerde, heb geretorqueerd), terugdraaijen; iemands woorden als wapen tegen hem zelven bezigen.

[† Retorsie]

† Retorsie, v. wedervergelding, tegenwerping.

[† Retort]

† Retort, v. (-en), (scheik.) vat met een krommen hals, kolf-flesch, kofglas, helm, kromhals.

[† Retoucheren]

† Retoucheren, bw. gel. (ik retoucheerde, heb geretoucheerd), overwerken, de laatste hand (aan iets) leggen; weder opwerken (eene schilderij).

[† Retour, Retoer]

† Retour, Retoer, v. (-en), terugkeer, het terugkomen; (kooph.) terugzending (van geld of wissels); teruglading; voordeelen der terugvracht; de -en zijn niet voordeelig geweest, de terugvracht heeft slechte rekening gegeven. *-NEREN, ow. bw. gel. (ik retourneerde, ben of heb geretourneerd), terugkeeren, terugzenden. *-SCHIP, o. (...epen), schip dat terugkeert, schip op de tehuisreis. *-VLOOT, v. (...oten), (eert.) de vloot der oost-indische compagnie die uit de volkplantingen naar het moederland terugkeerde. *-VRACHT, v. (-en), goederen die een schip voor zijne terugreis inlaadt en ruilt tegen die welke het heeft aangebragt.

[pagina 1113]
[p. 1113]

[† Retractatie]

† Retractatie, v. (...ën), intrekking, het terugnemen (van een gegeven woord). *...TEREN, bw. gel. (ik retracteerde, heb geretracteerd), intrekken zijn woord, het gezegde herroepen. *...TIE, v. (...ën), terugtrekking; optrekking (van spieren).

[† Retraite]

† Retraite, v. (-s), af-, terugtogt; afzondering van de wereld; wijk-, rustplaats; toevlugtsoord.

[† Retranchement]

† Retranchement, o. (-en), verschansing. *...CHEREN, bw. gel. (ik retrancheerde, heb geretracheerd), afsnijden, besnoeijen; verschansen.

[† Retribueren]

† Retribueren, bw. gel. (ik retribueerde, heb geretribueerd), weder-, teruggeven, vergoeden, vergelden. *...BUTIE, v. (...ën), teruggave, vergelding.

[† Retroactief]

† Retroactief, bn. terugwerkend. *...DATEREN, bw. gel. de dagteekening terugzetten. *...FLEXIE, v. (...ën), terugbuiging. *...GADEREN, ow. gel. achterwaarts gaan.

[Reu]

Reu, m. (-en), mannetje van den hond, rekel; (spr.) hij bijt -en en teven, hij laat niemand ongemoeid.

[Reuk]

Reuk, m. gmv. een der vijf zinnen. *-, (-en), fijne door de zenuwen van den neus waargenomen uitwaseming van verschillende voorwerpen; geen - hebben, niet ruiken; (fig.) in een slechten - staan, niet gunstig bekend zijn; in - van heiligheid staan, voor zeer godvruchtig doorgaan; (fig.) den - van iets weg hebben, achter een geheim zijn. *-, (jag.) lucht (van wild). *-ALTAAR, m. (...aren). *-BAL, m. (-len), *-BALLETJE, (B. -N), o. (-s), balletje bereid met welriekende kruiden of wateren. *-DOOSJE, (B. -N), o. (-s), doosje met reukwerk. *-ELOOS, bn. zonder reuk. *-ELOOSHEID, v. eigenschap van iets dat geenen reuk heeft. *-FLESCHJE, (B. -N), o. (-s). *-GRAS, o. gmv. zek. plant. *-KASTJE, *-KOFFERTJE, (B. -N), o. (-s). *-MENGER, *-MAKER, m. (-s), bereider van reukwerk. *-OFFER, o. (-s), (oudh.) zek. heidensch offer. *-PEER, v. (...eren), bergamot, soort fijne peer. *-POEDER, *-POEIJER, o. (-s). *-STOF, v. (-fen). *-VAT, o. (-en), (r.k.) wierookvat. *-WATER, o. (-en), welriekend water. *-WERK, o. (-en), welriekende waren, parfumeriën. *-WERKER, m. (-s), bereider van parfumeriën. *-ZENUW, v. (-en), (ontl.).

[† Reünie]

† Reünie, v. (...ën), hereeniging; bijeenkomst van personen (oud-gedienden, oud-studenten enz.) die vroeger vereenigd waren en sedert zich hebben verspreid; verzoening. *...UNIËREN, bw. gel. (ik reünieerde, heb gereüniëerd), weder vereenigen; bijeenkomen; verzoenen.

[Reus]

Reus, m. (reuzen), buitengemeen lang mensch. *-ACHTIG, bn. (-er, -st), als een reus, op eenen reus gelijkende; bovenmatig groot - lang, - zwaar.

[† Reüsseren]

† Reüsseren, ow. gel. (ik reüsseerde, heb gereüsseerd), slagen, goed uitvallen; welig opgroeijen, tieren; vooruitkomen. *...SITE, v. het slagen, gelukkige afloop, goede -, gewenschte uitkomst.

[Reute]

Reute, v. (-n), weekplaats voor hennep of vlas.

[Reutel]

Reutel, m. gmv. geluid der ademhaling (inz. eens stervenden). *-EN, ow. gel. (ik reutelde, heb gereuteld), zulk een geluid geven. *-AAR, m. (-s), *-AARSTER, v. (-s), knorrepot; § babbelaar, -ster.

[pagina 1114]
[p. 1114]

[Reuter]

Reuter, m. (-s), zeef.

[Reuzel]

Reuzel, o. en m. gmv. smeer (in den buik der varkens); (zeew.) talk. *-KOEK, m. (-en). *-POT, m. (-ten). *-VET, o. gmv. *-WORST, v. (-en).

[Reuzenaard]

Reuzenaard, m. gmv. geslacht van buitengemeen lange menschen. *...ARBEID, m. gmv. *...BEELD, o. (-en), buitengemeen groot beeld, kolossus; (zeew.) groot beeld aan den achtersteven. *...HAAI, m. (-jen, B. -en), de grootste van alle visschen. *...HAND, v. (-en), zware -, groote hand. *...HERT, o. (-en), zek. viervoetig dier. *...KETELS, m. mv. zek. kuilen in bergen. *...KRACHT, v. (-en), buitengemeen zware kracht. *...SLANG, v. (-en), zek. kruipend dier. *...SCHREDE, v. (-n), buitengemeen groote of zware stap; hij deed -n, hij kwam wonder-baarlijk snel vooruit, (ook fig.). *...STRIJD, m. (fab.) strijd der reuzen of titans met de goden. *...VOET, m. (-en), buitengemeen groote of zware voet. *...WERK, o. zeer moeijelijke arbeid van langen duur.

[Reuzin]

Reuzin, v. (-nen), buitengemeen groote of lange vrouw.

[† Revalenta]

† Revalenta, v. zek. algemeen geneesmiddel (meerendeels een mengsel van boonen- en linzenmeel).

[† Revaleren (Zich)]

† Revaleren (ZICH), ww. gel. eenen wissel trekken om gedane uitschotten terug te bekomen.

[† Revanche, Revange]

† Revanche, Revange, v. gmv. genoegdoening, wraak, vergelding; (spel) nieuwe partij om het verlies der eerste te herstellen.

[† Reveille]

† Reveille, v. gmv. ochtentrom, trommelgeroffel (om soldaten of matrozen te wekken).

[Revelaar]

Revelaar, m. (-s), *-STER, v. (-s), mijmeraar, -ster, suffer, sufster; die zotteklap uitslaat. *...LEN, ow. gel. (ik revelde, heb gereveld), suffen. *...LING, v. het revelen.

[† Revelatie]

† Revelatie, v. (...ën), ontdekking, openbaring.

[Reven]

Reven, bw. gel. (ik reefde, heb gereefd), (zeew.) inhalen, vastmaken (de zeilen).

[† Revenu]

† Revenu, o. (-en), inkomen, inkomsten (renten enz.).

[Reverbeer-lantaarn]

Reverbeer-lantaarn, v. (-s), spiegellantaarn, groote straatlantaarn. *...BEER-OVEN, m. (-s), strijkoven, smeltoven. *...BERATIE, v. (...ën), terugstraling, terugkaatsing, weêrschijn. *...BÈRE, v. (-s), lichtweêrkaatser, lichtscherm, gepolijste holle spiegel (die de opvallende lichtstralen versterkt terugwerpt). *...BEREREN, ow. gel. terugstralen, lichtstralen terugwerpen.

[† Reverendissimus]

† Reverendissimus, hoogeerwaardigste. *...RENTIE, v. ontzag, eerbied, eerbetuiging; nijging, buiging.

[† Revers]

† Revers, v. keerzijde, rugzijde (van munten of gedenkpenningen); (kleêrm.) opslag, omslag; (fig.) tegenspoed; tegenbewijs; schriftelijke tegenverbindtenis. *-IBEL, bn. en bijw. terugvallend; weder overgaande op (van legaten enz.). *-IBILITEIT, v. wederkeerbaarheid. *-IE, v. terugvalling.

[† Revideren]

† Revideren, bw. gel. (ik revideerde, heb gerevideerd), her-, na-, over-, doorzien; voor de tweede maal nalezen (een proefblad).

[† Review]

† Review, v. engelsch periodiek geschrift; overzigt; wapenschouwing.

[pagina 1115]
[p. 1115]

[† Revindicatie]

† Revindicatie, v. (...ën), terugvordering, het terug erlangen (van een eigendom).

[† Revisie]

† Revisie, v. (...ën), herziening, het nazien; tweede proefblad. *...SOR, m. (-s), onderzoeker, naziener.

[† Revivificatie]

† Revivificatie, v. wederbezieling; het herstellen van het kwikzilver in zijnen natuurlijken staat.

[† Revocabel]

† Revocabel, bn. herroepelijk. *...CATIE, v. (...ën), her-, terugroeping, intrekking. *...CEREN, *...QUEREN, bw. gel. (ik revoc(qu)eerde, heb gerevoc(qu)eerd), terug-, herroepen, intrekken.

[† Revoltant]

† Revoltant, bn. aanstootelijk, ergerlijk, ergernis gevende. *...TE, v. (-n), opstand, oproer, muiterij. *...TEREN, bw. ow. gel. (ik revolteerde, heb gerevolteerd), tot of in opstand brengen; oproerig worden, aan het muiten slaan.

[† Revolutie]

† Revolutie, v. (...ën), omwenteling (inz. staatsomwenteling); omdraaijing, omwending; (fig.) geheele verandering, volkomene vervorming. *...TIONNAIR, bn. omwentelingsgezind; oproerig; (fig.) eigendunkelijk, willekeurig; hij gaat regt - te werk. -, m. (-en), omwentelings-gezinde; de anti -en, naam der protestantsch-orthodoxe partij in Nederland. *...TIONNEREN, bw. gel. (ik revolutionneerde, heb gerevolutionneerd), omwentelen, eene staatsomwenteling verwekken.

[† Revolver]

† Revolver, m. (-s), zek. vuurwapen, draaipistool.

[† Revue]

† Revue, v. (-s, -n), monstering, wapenschouwing; naam van periodieke geschriften; overzigt; de - passeren, gemonsterd worden (van krijgsvolk); (fig.) naauwkeurig bekeken of beoordeeld worden.

[† Rex]

† Rex, m. koning; - apostolicus, (de apostolische koning (van Hongarije); - catholicus, de katholieke koning (van Spanje); - christianissimus, de allerchristelijkste koning (van Frankrijk); - fidelissimus, de allergeloovigste koning (van Portugal).

[† Rez-de-chaussée]

† Rez-de-chaussée, m. benedenste verdieping, gelijkstraats.

[† Rhabarber]

† Rhabarber, v. zek. maagversterkend en buikzuiverend geneesmiddel.

[† Rhabdologie]

† Rhabdologie, v. gmv. staafjesrekenkunst. *...MANTIE, v. gmv. waarzeggerij uit staafjes.

[† Rhachitis]

† Rhachitis, v. gmv. (gen.) engelsche ziekte.

[† Rhapsoden]

† Rhapsoden, m. mv. rondtrekkende volkszangers. *...DIE, v. verzamelwerk, mengelmoes. *...DIST, m. (-en), verzamelaar, zamenflanser.

[† Rhetor]

† Rhetor, m. (-en), redenaar, leeraar der welsprekendheid. *-IEK, *-ICA, v. gmv. redekunst, leer der welsprekendheid. *-ISCH, bn. redekunstig, op redenaars wijze; eene -e wending. *-IJKER, m. (-s), rederijker.

[† Rheumatisch]

† Rheumatisch, bn. pijnlijk van verkoudheid; met zinking behebt. *..TISMUS, o. gmv. vloeijing, zinking; verstijving in de leden (door de verkoudhheid.

[† Rhinoceros]

† Rhinoceros, m. (-sen), neushoorn, neushoorndier, zek. viervoetig dier.

[† Rhizotomie]

† Rhizotomie, v. gmv. (plant.) wortelontleding. *...TOOM, m. (...omen), wortelsnijder, verzamelaar van geneeskrachtige kruiden.

[† Rhodium]

† Rhodium, o. zek. metaal.

[† Rhododendrom]

† Rhododendrom, m. (-s), alproos, bergroos. *...LOGIE, v. gmv. beschrijving der rozen. *...STAGMA, o. rozenwater, rozenolie.

[pagina 1116]
[p. 1116]

[† Rhomb, Rhumb]

† Rhomb, Rhumb, m. windhoek (van het kompas). *-ITEN, m. mv. soort versteeningen. *-OËDER, o. (-s), (meetk.) ligchaam door zes ruitvormige vlakken omsloten. *-OÏDAAL, bn. ruitvormig. *-OÏDE, v. (-n), (meetk.) scheefhoekig parallelogram. *-US, m. (meetk.) ruit, gelijkzijdige scheeve vierhoek.

[† Rhopographie]

† Rhopographie, v. gmv. struiken- en heesterbeschrijving.

[† Rhythmisch]

† Rhythmisch, bn. evenmatig, overeenkomstig de regelen der klankmaat; versmatig, welgeordend. *...MOMETER, m. (-s), maatmeter (werktuig). *...MUS, m. klankmaat; gelijkmatige -, afgemeten beweging.

[Rib]

Rib, v. (-ben), ruggegraatsbeen (bij menschen en dieren); (fig.) stuk vleesch (van slagtvee) aan de ribben gegroeid; balk, spar, krom stuk hout; kleine dwarsbalk; (wisk.) zek. lijn; (plant.) vezel (van blad of kruid); deel van eene meloen; (fig.) dat kleeft aan de -ben, daar wordt men vet van; (fig.) iem. de -ben smeren; hard slaan; (fig.) dat stoot mij op de -ben, dat hindert of walgt mij; (fig.) dat zet wat aan de -ben, dat geeft voordeel. *-BENBAND, m. (-en), soort boekenband. *-BENLAGE, v. (-n), zoldering. *-BENSTOOT, m. (-en), stoot op de ribben; (fig.) barsch antwoord. -ER, m. (-s), soort zware wagen (die hevig schokt). *-BESTUK, o. (-ken), rug, harst (van slagtvee). *-BETJE, (B. -N), o. (-s), fijn vleesch (van slagtvee). *-BEVLIES, o. (...zen), (ontl.). *-BEZENUW, v. (-en), (ontl.). *-BING, v. het ribben (zek. verrigting der boekbinders).

[† Ribinen]

† Ribinen, v. mv. slijkstroomen.

[Ribkwallen]

Ribkwallen, m. mv. soort maagzakdieren.

[† Ricambio]

† Ricambio, of RICORSO, m. (-os), (kooph.) keerwissel, wissel die met protest teruggaat.

[† Ricochet]

† Ricochet, o. het keilen, opstuit, afkaatsing van een geworpen steen op de watervlakte. *-SCHOT, o. (-en), schot waarbij de kogel eenige malen op de aarde van den muur of het water afstuit en zich weder verheft.

[Rid]

Rid, m. (-den), het rijden; wandeling -, optogt te paard; wedloop van een paard (bij eene harddraverij).

[Ridder]

Ridder, m. (-s), iem. die van eenen vorst een eereteeken heeft ontvangen en dit mag dragen; - eener orde; tot - slaan, in de ridderschap opnemen; (oudh.) kruis-, deelnemer aan eenen kruistogt; (thans fig.) gedecoreerde met een ridderkruis. *-, titel van adeldom. *-BANK, v. (-en), bank (in eene zaal enz.) voor ridders bestemd. *-BOEK, o. (-en), het gulden boek, boek waarin de namen, titels en wapens der ridders staan opgeteekend. *-BLAD, o. zek. kruid. *-DIENST, v. (-en), (oudh.), dienst door eenen ridder bewezen. *-GESCHIEDENIS, v. (-sen), verhaal uit den riddertijd. *-GOED, o. (-eren), landgoed aan eenen edelman toebehoorende. *-HOF, o. (...ven), *-KASTEEL, o. (-en), woning eens ridders. *-KAPELLEN, v. mv. soort dagvlinders. *-LEEN, o. (-en), (eert.) adellijk leengoed. *-LIJK, *-MATIG, bn. en bijw. (-er, -st), als een ridder; (fig.) dapper. *-LINT, v. (-en), lint eener ridderorde. *-ORDE, v. (-n), instelling tot belooning van deugdzame bedrijven, uitstekende verdiensten enz., - tot het schenken van eene onderscheiding als bewijs van achting (door

[pagina 1117]
[p. 1117]

eenen souverein). *-SCHAP, v. de ridders; (eert.) zek. stand in de maatschappij. -, o. waardigheid van ridder. *-SCHOOL, v. (...olen), school voor kinderen van edellieden; rijschool voor ridders. *-SLAG, m. het tot ridder slaan; iem. den - geven, hem in de orde der ridders opnemen. *-SLOT, o. (-en), kasteel eens edelmans. *-SPEL, o. (-en), steekspel, toernooi. *-SPOOR, v. (...oren), zek. bloem. *-STAND, m. de ridderschap, al de ridders. *-TEEKEN, o. (-en), onderscheidingsteeken eener ridderorde (lint, kruis, ster enz.), insigniën. *-TIJD, m. (-en), tijd der ridders (zek. tijdvak der geschiedenis van de middeleeuwen). *-TOGT, m. (-en), optogt -, krijgstogt van ridders. *-WOORD, o. gmv. eerewoord eens ridders.

[† Rideau]

† Rideau, m. (-x), (vest.) kleine aarden wal, verschansing.

[† Ridicuul]

† Ridicuul, bn. (...uler, -st), belagchelijk, bespottelijk. *...CULE, o. het belagchelijke. -, v. reticule, vrouwen-werkzak.

[Ridselen]

Ridselen, ow. gel. (ik ridselde, heb geridseld), ruischen (ten gevolge eener ligte beweging, inz. van bladeren). *...ELING, v. het ridselen, geridsel, ligt geruisch. *...EN, bw. gel. (ik ridste, heb geridst), prikkelen, in beweging brengen; merken (vaten met het merkijzer). *...IJZER, o. (-s), merkijzer (voor vaten).

[Ridsig, Ridsch]

Ridsig, Ridsch, bn. en bijw. tot paren geneigd, geil, verhit. *-HEID, v. geilheid.

[Riek]

Riek, v. (-en), (landb.) drietandige vork.

[Rieken]

Rieken, bw. ow. gel. en ong. (ik rook of riekte, heb geroken of geriekt), reuk of geur van zich geven, ruiken; geur inademen; dat vleesch begint te - (een bedorven lucht te krijgen); naar de lamp -, zie LAMP.

[Riem]

Riem, m. (-en), roeispaan; smalle lange strook (inz. van leder); lederen gordel (inz. om er geld in te bergen); lederen band (aan schoenen, rijtuigen, wapenen enz.); gereedschap om voorwerpen aan elk. te binden, -vast te houden, - er aan te hangen enz.; reep; hoeveelheid van twintig boek papier (elk boek van 24 vellen); (spr.) uit eens anderen leder is het goed -en snijden, niet spaarzaam zijn bij het doen van uitgaven voor rekening van een ander; (fig.) iem. eenen - onder het hart steken, hem moed inspreken; een - onder het zeil steken, meer kracht of vaart aan eene zaak bijzetten; de -en binnenhalen, de zaak laten varen; (spr.) eerst in de boot, keus van -en, wie eerst komt die eerst maalt; (spr.) men moet roeijen met de -en die men heeft, men moet zich behelpen met wat men heeft; met zijne eigene -en roeijen, zijne eigene krachten beproeven; iem. op zijne eigene -en laten drijven, niet naar hem omzien, hem laten voortsukkelen; de -en te boord leggen, zijn best doen. *-BANK, v. (-en), roeibank. *-BESLAG, o. gordeltooisel; ijzer of koper aan eene roeispaan. *-BLAD, o. (-en), het platte van eenen roeiriem. *-EN, bw. gel. (ik riemde, heb geriemd), roeijen. *-ER, m. (-s), roeijer. *-GAT, o. (-en), (zeew.). *-KLAMP, m. (-en), (zeew.). *-MAKER, m. (-s). *-SLAG, m. (-en), slag met de roeispaan in het water. *-VISCH, m. (...sschen), zek. visch.

[Riepeer]

Riepeer, v. (...eren), soort boomvrucht.

[pagina 1118]
[p. 1118]

[Riet]

Riet, o. gmv. soort grasgewas (in de binnenwateren en aan den mond der rivieren), biezen; spaansch -, rotting; suiker-, suiker-plant; (spr.) alles in het - laten loopen, zijne zaken slecht besturen, - verwaarloozen; iets in het - schuiven, iets doen mislukken; (spr.) in het - zitten en pijpjes maken, partij trekken van de gelegenheid die zich voordoet. *-ACHTIG, bn. (-er, -st), als riet. *-AKKER, m. (-s), *-BOSCH, o. (...sschen), *-LAND, *-VELD, o. (-en), plaats waar riet groeit; (ook) rottingplantaadje. *-BAND, m. (-en), lang en smal riet waarmede iets vastgebonden wordt. *-BINDER, m. (-s), die riet in bossen bindt. *-BOS, m. (-sen), schoof van riet. *-DAK, o. (-en), huisbedekking van riet. *-DEKKER, m. (-s), die daken met riet dekt. *-DIJK, m. (-en), dijk door riet gesteund; (vest.) rijsdam. *-EN, bn. van riet, uit riet (vervaardigd). *-FLUITJE, *-PIJPJE, (B. -N), o. (-s), fluitje of pijpje van riet. *-GRAS, o. *-KOLF, v. (...ven), wortel van het rietgewas. *-MAT, v. (-ten), mat van biezen gemaakt. *-MES, o. (-sen), mes om riet te snijden. *-MOSCH, *-MUSCH, v. (...sschen), zek. vogel. *-PARK, o. (-en), weer, vischput (omtuinde plaats om visch te vangen en te bewaren aan den oever der zee). *-PEER, v. (...eren), soort boomvrucht, riepeer. *-PIJP, v. (-en), herdersfluit. *-PLUIM, v. (-en), *-TOP, m. (-pen), bovenste gedeelte van het riet. *-SNEP, *-SNIP, v. (-pen), soort vogel. *-SNIJDER, m. (-s). *-STOK, m. (-ken), rotting. *-SUIKER, v. gmv. zek. suikersoort. *-VINK, m. (-en), zek. vogel. *-VORSCH, m. (-en), soort kikvorsch. *-ZANGERS, m. mv. zek. zangvogels. *-ZODEN, v. mv. soort drijvende eilandjes bestaande uit in elk. gegroeide waterplanten.

[Rif]

Rif, o. (-fen), lage rots-, zand-, koraalbank, verborgen klip; (zeew.) gedeelte of strook van een zeil (bij te sterken wind in te nemen); (fig.) geraamte, skelet. *-, zie REEF. *-BAND, m. (-en), (zeew.) zek. touwwerk. *-LEUVERS, m. mv. zie LEUVERS. *-LIJN, v. (-en), *-TALIE, v. (...ën), zek. touwwerk.

[Rigchel]

Rigchel, (B. RICHEL), v. (B.m.) (-s), lat, strook hout (inz. dienende om er iets op of bij te zetten, b.v. porselein, aardewerk); bovenste rand (van verschillende voorwerpen), lijst.

[† Rigide]

† Rigide, bn. stijf, strak; scherp; ruw, hard, onverbiddelijk. *...DITEIT, v. gmv. stijfheid, strakheid; ruwheid; kracht.

[† Rigore juris]

† Rigore juris, naar gestreng regt.

[† Rigorismus]

† Rigorismus, o. te strenge zedeleer. *...IST, m. (-en), strenge zedeleeraar; aanhanger der gestrenge grondbeginselen van het strafregt. *...EUS, *...ISTISCH, RIGOUREUS, bn. gestreng, scherp, onbarmhartig. *...OSITEIT, v. gestrengheid, hardheid.

[† Rigueur]

† Rigueur, v. strengheid, hardheid, scherpheid; de - zijn, volstrekt noodzakelijk zijn, stipt in acht te nemen zijn.

[Rigten]

Rigten, bw. gel. (ik rigtte, heb gerigt), eene strekking (aan iets) geven, leiden, besturen; stellen; pointeren (geschut); het woord tot iem. -, hem toespreken. ZICH -, ww. zich regelen naar, (iets of iem.) tot voorbeeld nemen; rigt u naar uwen broeder, handel zoo als hij; rigt u! (mil.) zek. kommando. *-, zie REGTEN. *...ER, m.

[pagina 1119]
[p. 1119]

(-s), die rigt; pointeerder; regter. *...IG, bn. en bijw. (-er, -st), *...IGLIJK, bijw. juist, naauwkeurig, naar behooren; zeker, veilig, zonder gevaar; het is hier niet -, men is hier niet veilig, het is niet - in zijn hoofd, hij is niet wel bij zijn verstand. *...IGHEID, v. juistheid, naauwkeurigheid, stiptheid. *...ING, v. (-en), het rigten; strekking; zijde of kant waarheen iets of iem. is gewend, geplaatst of gesteld. -SLIJN, v. (nat.) afstand van het punt waar de beweging van een ligchaam haren aanvang neemt tot dat waar zij ophoudt; (bouwk.) alignement. *...LIJN, v. (-en), (meetk.) loodregte lijn. *...SNOER, o. (-en), lijn (koord, touw) om (bij metselen, timmeren enz.) in eene regte lijn te blijven; (fig.) voorbeeld, model, regel ter navolging.

[Rij]

Rij, v. (-en), verscheidene voorwerpen nevens elk. geplaatst; reeks, volgreeks, rang, gelid; (mets.) lat. *-BAAN, v. (...anen), plaats voor de oefeningen in de rijkunst; gladde baan op het ijs voor de schaat-senrijders. *-BED, o. (-den), (zeew.) deel van den ondermast. *-BEEST, o. (-en), dier waarop men rijdt.

[Rijden]

Rijden, ow. bw. ong. (ik reed, ben of heb gereden), zich te paard of in eenig voertuig van de eene plaats naar de andere begeven; in een voertuig (iets of iem.) overbrengen; kuit schieten, paren (van visschen); dekken, paren (van viervoetige dieren); te paard -; (fig.) op stelten -, niet weten waar men zich bevindt; (fig.) op de tong -, het onderwerp van gesprek zijn; (fig.) hij rijdt er voor, dit komt op hem neêr; hij moet de kosten betalen. *-, (zeew.) op en neder gaan, golven door den wind (van een ten anker liggend schip). *...DER, m. (-s), die te paard zit, ruiter; gouden -, zek. oude munt (= Æ’14); zilveren -, zek. oude munt, dukaton (= Æ’3.15).

[Rijf]

Rijf, v. (...ven), hark, rasp.

[Rijfelaar]

Rijfelaar, m., *-STER, v. (-s), dobbelaar, -ster, speler met dobbel-steenen; (ook) die laat dobbelen. *...BEKER, m. (-s), trechter (waarin de dobbelsteenen geworpen worden). *...BORD, o. (-en), zek. draaibord (voor het dobbelspel). *...EN, ow. gel. (ik rijfelde, heb gerijfeld), dobbelen. *...SPEL, o. *...TRECHTER, m. (-s).

[Rijgen]

Rijgen, bw. ong. (ik reeg, heb geregen), voorwerpen die doorboord zijn nevens elkander aan een snoer hechten; met een snoer of eenen veter digt- of vastmaken; met wijde steken naaijen; (fig.) iem. aan den degen -, hem den degen door het lijf steken.

[Rijgdraad]

Rijgdraad, m. (...aden), draad om iets vast te rijgen. *...LIJF, o. (...ven), keurslijf, corset. *...MALIE, v. (...ën), veterbeslag. *...NAALD, v. (-en), naald met een lang wijd oog en zonder scherpe punt. *...NESTEL, m. (-s). *...SNOER, o. (-en). *...VETER, m. (-s).

[Rijk]

Rijk, bn. en bijw. (-er, -st), veel vermogen bezittende; ruim voorzien van; (fig.) kostbaar, prachtig. *-, o. (-en), heerschappij, regering; staat, land (door eenen vorst geregeerd); monarchie; (fig.) regering, bewind; (fig.) zijn - is uit, hij heeft niets meer te zeggen, zijn invloed is weg; de -s-insiginiën, kostbare kleinoodiën die voorheen bij de krooning der duitsche keizers gebruikt werden; zinnebeelden der souvereine magt (appel, zwaard enz.); de drie -en der

[pagina 1120]
[p. 1120]

natuur, hoofdafdeelingen waaronder de voortbrengselen der natuur gerangschikt worden; het planten-, het dieren-, het delfstoffelijk -. *-AARD, m. (-s), rijk man.

[Rijkales]

Rijkales, v. (-sen), zek. voertuig.

[Rijkdom]

Rijkdom, m. (-men), schatten, vermogen, bezit van veel aardsche goederen; (fig.) bezitting.

[Rijke]

Rijke, m. (-n), rijk -, vermogend man. *-LIJK, bn. en bijw. (-er, -st), ruim, overvloedig, meer dan genoeg. -HEID, v. gmv. overvloed, mildheid.

[Rijkheid]

Rijkheid, v. gmv. rijkdom.

[Rijknecht]

Rijknecht, m. (-en), stalknecht, pikeur, postillon. *...KOETS, v. (-en).

[Rijksacht]

Rijksacht, m. gmv. schandvlekkend vonnis oudtijds door den keizer van Duitschland uitgesproken; soort vogelvrijverklaring. *...ADEL, m. adel van zeer hoogen stand. *-ADELAAR, m. (-s), zinnebeeld -, wapen eens rijks. *...AMBT, o. (-en). *...AMBTENAAR, m. (...aren). *...APPEL, m. (-en), een der rijksinsigniën. *...BAN, m. zie RIJKSACHT. *...BARON, m. (-nen). *...BESTUUR, *...BEWIND, o. gmv. *...BODEM, m. grondgebied van den staat. *...BURGER, m. (-s). *...BURGGRAAF, m. (...aven). *...DAALDER, m. (-s), zek. muntstuk (de nederl. - of zilveren dukaat = Æ’2.50). *...DAG, m. (-en), vergadering der rijksafgevaardigden. *...GEBIED, o. gmv. *...GENOOT, m. (-en), medebestuurder van eenen staat. *...GEZAG, o. oppergezag van een regerenden vorst. *...GEZINDEN, m. mv. aanhangers der leer van het duizendjarig rijk, (zek. sekte der christelijke kerk). *...GRAAF, m. (...aven), *...GRAVIN, v. (-nen), zek. titel. *...GRAAFSCHAP, o. (-pen), zek. waardigheid. *...HEERSCHAPPIJ, v. gmv. *...HOFRAAD, m. (...aden), zek. titel. *...KAMERHEER, m. (-en), *...KANSELIER, m. (-s), grootwaardigheidbekleeders ten hove. *...KROON, v. (-en), kroon eens keizers of konings. *...LEEN, o. (-en), leengoed dat aan het rijk toebehoorde, grootleen. *...LEGER, o. (-s), leger van den staat. *...OPPERHOOFD, o. (-en), regerend vorst. *...OPVOLGER, m. (-s), troonopvolger. *...OPVOLGING, v. *...POLITIE, v. gmv. politie van wege het rijk (in tegenst. van gemeente-politie). *...PRINS, m. (-en). *...PRINSES, v. (-sen). *...RAAD, m. (...aden), hooge landsvergadering; lid van zulk eene vergadering; eeretitel. *...SCHEPTER, m. (-s), *...STAF, m. (...ven), zinnebeeld van oppergezag. *...STAD, v. (...eden), bevoorregte stad, vrije stad (in Duitschland). *...STENDEN, m. mv. *...VERGADERING, v. de afgevaardigden des lands. *...VOLK, o. gmv. krijgsvolk van den staat. *...VORST, m. (-en). *...VORSTIN, v. (-nen). *...VORSTENDOM, o. (-men). *...VRIJ, bn. immediaat (in Duitschland). *...WET, v. (-ten). *...ZORG, v. (-en).

[Rijkunst]

Rijkunst, v. gmv. kunst van paardrijden. *...KUSSEN, o. (-s), slecht bovenzadel.

[Rijkzinnig]

Rijkzinnig, bn. en bijw. (-er, -st), geestig.

[Rijm]

Rijm, m. gmv. rijp, bevrozen dauw, waterdamp tot ijskristalletjes verdigt. *-, o. overeenstemmende eindklank van dichtregels; gebonden stijl, dichtregelen, poëzij; slepend of vrouwelijk -, staand of mannelijk -; iets in - overbrengen, zetten. *-ADER, v. dichterlijke geest.

[pagina 1121]
[p. 1121]

[Rijmantel]

Rijmantel, m. (-s), kleedingstuk ten gebruike bij het paardrijden.

[Rijmdicht]

Rijmdicht, o. (-en), dichtstuk, vers. *-ER, m. (-s).

[Rijmeester]

Rijmeester, m. (-s), onderwijzer in de rijkunst, pikeur.

[Rijmelaar]

Rijmelaar, m. (-s), *-STER, v. (-s), vervaardiger -, vervaardigster van slechte verzen. *...LARIJ, (B. *...LARY), v. gerijm, slecht dichtwerk; het vervaardigen daarvan. *...LEN, bw. gel. (ik rijmelde, heb gerijmeld), slechte verzen maken. *...LOOS, bn. niet op rijm; (fig.) niet vloeijend; rijmelooze verzen, dichtregelen waarin de maat gevolgd is doch waarvan de eindwoorden niet rijmen.

[Rijmen]

Rijmen, ow. gel. (ik rijmde, heb gerijmd), gelijken uitgang hebben (van slotwoorden); (fig.) overeenstemmen, -komen. *-, bw. verzen (inz. slechte) maken, in verzen brengen. *...MER, m. (-s), RIJMSTER, v. (-s), dichter, -es, verzenmaker, -maakster. *...MERIJ, v. rijmelarij.

[Rijmklank]

Rijmklank, m. (-en). *...KUNST, v. gmv. *...LUST, m., *...ZUCHT, v. gmv. *...VERS, o. (...zen). *...WERK, o. (-en), dichtstuk; slecht dichtstuk. *...WOORD, o. (-en). *...WOORDENBOEK, o. (-en), woordenboek van eindrijmen.

[Rijn, Rhijn]

Rijn, Rhijn, m. gmv. naam eener rivier. *-, (-en), ijzeren kruis in den bovensten molensteen bevestigd. *-BEZIE, v. (...ën), wilde bezie. *-BEZIËNBOOM, m. (-en). *-BLOEM, v. (-en), zek. bloem. *-DAL, o. (-en), dal door den Rijn bespoeld. *-GRAAF, m. (...aven), *-GRAVIN, v. (-nen), (eert.) zek. titel. *-GRAAFSCHAP, o. *-HAVEN, v. (-s), ligplaats voor Rijnschepen. *-LAND, o. gewesten aan of bij den Rijn gelegen. *-LANDER, m. (-s), bewoner van Rijnland. *-LANDSCH, bn. van -, uit Rijnland. *-PROVINCIËN, v. mv. aan den Rijn gelegen provinciën van Pruissen. *-SCH, bn. van den Rijn afkomstig; rinsch, zuurachtig, een weinig scherp. *-SCHHEID, v. gmv. rinschheid, zuurachtigheid. *-SCHIP, o. (...epen), *-SCHUIT, v. (-en), vaartuig dat den Rijn bevaart. *-SCHIPPER, m. (-s), gezagvoerder op zulk een schip. *-SPOORWEG, m. (-en), spoorweg in de rigting van den loop des Rijns. *-STOOMBOOT, v. (-en), stoomboot voor de vaart op den Rijn. *-STREKEN, v. mv. gewesten aan den Rijn gelegen. *-STROOM, m. gmv. de Rijn. *-TOL, m. (-len), tol aan of op den Rijn geheven. *-VAART, v. vaart op den Rijn. *-VERBOND, o. verbond van aan den Rijn gelegen Staten. *-WATER, o. gmv. water uit den Rijn. *-WILG, m. (-en), zek. heestergewas. *-WIJN, m. wijn geteeld in de Rijnstreken. *-ZALM, m. (-en), zek. visch. *-ZWALUW, v. (-en), zek. vogel.

[Rijp]

Rijp, v. gmv. rijm, bevrozen dauw; het dunne waas op de oppervlakte van zeer vele planten. *-, v. (-en), rups, zek. kruipend dier. *-, bn. (-er, -st), in genoegzaam volkomen toestand om genuttigd te kunnen worden (van vruchten en gewassen); (fig.) den manbaren leeftijd bereikt hebbende, huwbaar; volkomen, waaraan niets meer ontbreekt (om gebruikt te kunnen worden); de onderneming is - (kan aanvangen); de zweer is -, (kan doorgestoken worden); een - oordeel; na - beraad, na ernstige overweging; in -ere jaren, op gevorderden leeftijd.

[† Rijpaard]

† Rijpaard, o. (-en), paard geschikt om bereden te worden, - goed onder den zadel.

[pagina 1122]
[p. 1122]

[Rijpelijk]

Rijpelijk, bijw. rijp, ernstig overwogen; naauwlettend; met aandacht. *...PEN, ow. bw. gel. (ik rijpte, heb of ben gerijpt), rijp worden; rijp maken; (fig.) rijp laten worden, den tijd laten om goed en bruikbaar te worden, - om behandeld te kunnen worden; etteren (van eene zweer). -, onp. w. in geringen graad vriezen; het rijpt, er valt rijm of rijp. *...PING, v. het rijpen.

[Rijpheid]

Rijpheid, v. het rijp zijn, rijpe toestand. *...MAAND, v. (eert.) de derde maand van het republiekeinsche jaar in Frankrijk (van 21 November tot 20 December), Frimaire. *...MAKEND, bn. (gen.) de ettering bevorderende. *...WORDING, v. het rijp worden.

[Rijrok]

Rijrok, m. (-ken), kleedingstuk ten gebruike bij het paardrijden.

[Rijs]

Rijs, o. (rijzen), dunne boomspruit, jong takje; dunne takjes; teen; tuinstaak (inz. voor erwten); (spr.) jonge rijzen kan men buigen, maar oude boomen niet, in de jeugd is de mensch meer tot vorming vatbaar dan op meer gevorderden leeftijd. *-BANK, *-BERM, v. (-en), (vest.) zek. verdedigingswerk. *-BEZEM, m. (-s), bezem van dunne berkentakjes. *-BOOMPJE, (B. -N), o. (-s), heestergewas. *-BUNDEL, m. (-s), *-BOS, m. (-sen), bundel zeer dunne takjes. *-BOSCH, o. boschje van laagstammig geboomte.

[Rijschaaf]

Rijschaaf, v. (...aven), schrijnwerkersgereedschap. *...SCHOENEN, m. mv. schoenen der schaatsenrijders. *...SCHOOL, o. (...olen), plaats waar onderrigt in het paardrijden gegeven wordt.

[Rijsdam]

Rijsdam, m. (-men), soort dijkwerk, stroomkeering. *...HOUT, o. wilgen-, berkentakken. *...JE, (B. -N), o. (-s), dun takje, teentje.

[Rijspoor]

Rijspoor, o. (...oren), spoor door eenen wagen onder het rijden op eenen weg achtergelaten.

[Rijst]

Rijst, v. gmv. zek. plant (voedingsmiddel). *-AKKER, m. (-s), *-LAND, *-VELD, o. (-en), uitgestrektheid grond met rijst beplant. *-EBRIJ, m. gmv. rijst met melk gekoekt. *-EBROOD, o. brood uit rijstmoel gebakken. *-EMEEL, o. meel van rijst gemalen. *-ETAART, *-TAART, v. (-en). *-KOEKJE, (B. -N), o. (-s). *-OOGST, m. inzameling van het rijpe rijstgewas. *-PAPIER, o. zek. chinesche papiersoort. *-SOEP, v. *-STROO, o. *-VOGEL, m. (-s), zek. vogel. *-WATER, o. aftreksel van rijst (geneesmiddel).

[Rijswaard]

Rijswaard, m. (-en), plek grond (tusschen eenen dijk en eene rivier) met wilgenboomen beplant. *-ERHOUT, o. hout van zulke boomen. *...WERK, o. (-en), soort dijk; zek. vestingwerk. *...WORST, v. (-en).

[Rijten]

Rijten, bw. ow. ong. (ik reet, heb of ben gereten), scheuren, vaneenrukken; bersten, splijten. *...TING, v. het rijten.

[Rijtijd]

Rijtijd, m. tijd wanneer de visschen kuit schieten, paartijd der visschen.

[Rijtuig]

Rijtuig, o. (-en), middel van vervoer (op wielen); - houden, koets en paarden hebben. *-MAKER, m. (-s). *-VERHUURDER, m. (-s).

[Rijven]

Rijven, bw. ong. (ik reef, heb gereven), harken.

[Rijwagen]

Rijwagen, m. (-s), voertuig. *...WEG, m. (-en), weg geschikt om bereden te worden.

[Rijzen]

Rijzen, ow. ong. (ik rees, ben gerezen), hooger worden, stijgen; gisten; opkomen; zich voordoen; ontstaan, voortkomen; op-

[pagina 1123]
[p. 1123]

staan, zich verheffen; duurder worden, stijgen (in prijs); meer waard worden (van effecten); de markt rijst, de marktprijzen stijgen; (fig.) de haren - mij te berge (zetten zich overeind op mijn hoofd). *-D, bn. opkomend, stijgend; de -e zon; -e wijn, krachtige -, hoofdige wijn, wijn die een rijnschen smaak heeft. *-DHEID, v. kracht (van wijn). *...ZIG, bn. (-er, -st), wel uitgewassen, lang, slank (van gestalte). -HEID, v. hooge gestalte. *...ZING, v. het rijzen (in alle bet.); helling; was (des waters); vlugt (van eenen vuurpijl).

[Rikkekikken]

Rikkekikken, ow. gel. (ik rikkekikte, heb gerikkekikt), geluid geven (als de kikvorschen).

[Ril]

Ril, v. (-len), groeve, vore (waarneembaar op de maan). *-LEN, ow. gel. (ik rilde, heb gerild), beven (van schrik, vrees, koude, afkeer). *-LING, v. het rillen; beving, trilling.

[Rimesse]

Rimesse, v. zie REMESSE.

[Rimpel]

Rimpel, m. (-s), plooi in eenig buigzaam voorwerp; -s, plooijen in de huid (van ouderdom). *-ACHTIG, bn. een weinig gerimpeld. *-EN, bw. ow. gel. (ik rimpelde, heb of ben gerimpeld), rimpels maken, - hebben, - krijgen, gerimpeld worden; ineenkrimpen (van stoffen); ligt bevriezen (van water). *-IG, bn. gerimpeld, met rimpels, met plooijen; ruw (van vruchten, planten enz.). *-IGHEID, v. ruwheid. *-ING, v. het rimpelen. *-MACHINE, v. (-s).

[† Rinde]

† Rinde, v. eikenbast, eikenschors, run.

[Ring]

Ring, m. (-en), ronde omtrek, kring, kringvormig voorwerp; vingersieraad; radnaaf; band (om een mes, om eenen rotting, om eenen paal, om eene fluit enz.); trekker (aan eene schuiflade enz.); ijzeren kous in een touw (om het doorsnijden te voorkomen); opening in eenen snaphaan waarin de laadstok valt; distrikt; regtsgebied (inz. voor kerkelijke zaken); naar den - steken, zek. spel. *-BAND, m. (-en), halsband. *-BORD, o. (-en), snaarspeeltuig; (zeew.) rahout. *-BOUT, m. (-en), (zeew., art.), metalen bout met eenen ring, *-DIJK, m. (-en), dijk om eenen polder enz. *-DOOSJE, (B. -N), o. (-s), doosje waarin handringen en andere kleinoodiën bewaard worden. *-DUIF, v., *-ELDUIF, v. (...ven), wilde houtduif. ↑ *-ELEN, bw. gel. (ik ringelde, heb geringeld), met eenen ring omgeven, in eenen ring sluiten, - vatten; (fig.) temmen, bedwingen. *-ELMOSCH, *-ELMUSCH, v. (...sschen), zek. vogel. *-ELOOREN, bw. gel. (ik ringeloorde, heb geringeloord), plagen, (iem.) tot last zijn. *-ELSLANG, v. (-en), soort slang. *-EN, bw. ow. gel. (ik ringde, heb geringd), aan eenen ring vasthechten, - vastgehecht zijn; eene merrie van eenen ring voorzien (opdat geen hengst haar dekke). *-ETJE, (B. -N), o. (-s), kleine ring. *-FAISANT, m. (-en), zek. vogel. *-GEBERGTE, o. (-n), hoogten op de maan waargenomen. *-KAS, v. (-sen), (goudsm.). *-KOFFERTJE, (B. -N), o. (-s), juweelkistje. *-KOLDER, m. (-s), maliënkolder. *-KORSTDIEREN, o. mv. zek. diersoort. *-KRAAG, m. (...agen), kleedingstuk (tot de officiersuniform behoorende in enkele landen). *-LOOP, m. (-en), zek. spel. *-MUUR, m. (...uren), ronde muur ter omsluiting. *-NAGEL, m. (-s). *-REGLEMENT, o. (-en), bepalingen -, voorschriften voor het kerkelijk beheer in eene bepaalde

[pagina 1124]
[p. 1124]

streek. *-RUPS, v. (-en), soort vogel. *-SCHROEF, v. (...ven). *-SLANG, v. (-en), zek. niet vergiftige slang. *-SLOOT, v. (...oten), sloot om een stukje land. *-SPIEREN, v. mv. (ontl.). *-SYNAGOGE, v. (-n), onderdeel eener israelietische kerkelijke gemeente. *-TANG, v. (-en), kuipersgereedschap. *-SWIJZE, bn. en bijw. als een ring, in den vorm van eenen ring. *-VAREN, o. zek. plant. *-VINGER, m. (-s), vinger waaraan een ring gedragen wordt. *-VORMIG, bn. *-WORM, m. (B.v.) gmv. zek. huidziekte. -, (-en), zek. worm.

[Rinkel]

Rinkel, m. (-s), metalen plaatje of ringetje dienende om er een geluid mede te maken, speeltuig. *-BEL, v. (-len), rammelaar, kinderspeelgoed. *-BLOEMEN, v. mv. zek. plantsoort. *-BOM, v. (-men), speeltuig, tamboerijn. *-EN, ow. gel. (ik rinkelde, heb gerinkeld), met rinkels spelen, geraas -, getier maken. *-ING, v. het rinkelen, leven, rumoer; het klinken van tegen elk. stootende glazen. *-ROOIJEN, (B. ...IEN), ow. gel. (ik rinkelrooide, heb gerinkelrooid), zeer luidruchtig rondzwieren; slechte huizen bezoeken. *-ROOIJER, m., ...STER, v. (-s), ligtmis, ligtekooi. *-WERK, o. zeer klein beeldhouwwerk.

[Rinket]

Rinket, o. (-ten), kleine deur in eene groote sluisdeur. *...KINKEN, ow. bw. gel. (ik rinkinkte, heb gerinkinkt), een hevig geraas maken; met geraas breken, - vernielen. *...NEKEN, *...NIKEN, ow. zie GRINNIKEN.

[Rinsch]

Rinsch, bn. zuurachtig; zie RIJNSCH.

[Riool]

Riool, o. (...olen), vuilnisgang, goot (onder den grond); (ook) zek. boekdrukkersgereedschap. *-SPECIE, v. drek, poortaarde.

[† Riposteren]

† Riposteren, ow. gel. snel en treffend antwoorden, dadelijk hervatten.

[† Ripuair]

† Ripuair, *...PENTISCH, bn. aan den oever liggende, - wonende.

[† Riscant]

† Riscant, bn. (-er, -st), gewaagd, gevaarlijk. *...CONTRO, (mv. (riscontri), (kooph.) wisselbetalingen; aanwijzing op wisselbetalingen.

[† Risico]

† Risico, o. gevaar; waagstuk; op - van; - loopen.

[† Risqueren]

† Risqueren, bw. gel. (ik risqueerde, heb gerisqueerd), wagen, op het spel zetten, gevaar loopen.

[Rispen]

Rispen, ow. gel. (ik rispte, heb gerispt), winden opwerpen (uit de keel).

[Rist]

Rist, v. (-en), getakt uitspruitsel van eenen aalbeziënboom (of van eenen wijnstok) waaraan de beziën (of druiven) zitten; verzameling van voorwerpen aaneengeregen en vastgehecht aan eenen stok of eene lat; eene - uijen; eene - vinken; bundeltje vlas; eene hoeveelheid leijen op haren kant gezet ter lengte van acht voet. *-EN, bw. gel. (ik ristte, heb gerist), tot risten maken (uijen enz.); bundels maken (van vlas enz.). *-UI, *-UIJE, v. (-n), ui eener rist.

[† Ristorneren]

† Ristorneren, bw. gel. (ik ristorneerde, heb geristorneerd), (kooph.) terug-, af- en toeschrijven; tegen eene vergoeding afzien van eene assurantie. *...NO, RITORNA, STORNO, v. terugkeer; terug-, af-, bijschrijving van eenen post (in het grootboek).

[Ritmeester]

Ritmeester, m. (-s), kapitein der ruiterij. *-SCHAP, o. gmv. rang van ritmeester.

[pagina 1125]
[p. 1125]

[† Ritornel]

† Ritornel, o. (-len), (muz.) herhalingsthema; drieregelig italiaansch volksliedje.

[† Ritratta]

† Ritratta, v. (-as), (kooph.) keer-, herwissel; het terugtrekken van een getrokken wissel.

[Rits]

Rits, tw. klank waarmede het geluid eener scheur wordt nagebootst; hij scheurde het - aan flarden. *-, m. (-en), merk op een vat. *-BORD, o. (-en), (zeew.). *-ELEN, ow. zie RIDSELEN. *-EN, bw. gel. (ik ritste, heb geritst), merken (een vat). *-HOUT, o. (-en), (timm.) kruishout. *-IJZER, o. (-s), timmermans- en kuipersgereedschap.

[Ritten]

Ritten, ow. bw. gel. (ik ritte, heb gerit), spelende heen en weder loopen (van kinderen); door hard loopen scheuren (inz. van kleederen).

[† Rituaal]

† Rituaal, o. (...alen), kerkenorde, regeling van kerkelijke gebruiken; voorgeschreven plegtigheden (bij verschillende gelegenheden). *...TUEEL, bn. en bijw. gebruikelijk. *...TUS, m. gebruik (bij overlevering); kerkgebruik, wijze van eeredienst.

[† Rival]

† Rival, m. mededinger, medeminnaar. *-ISEREN, ow. gel. (ik rivaliseerde, heb gerivaliseerd), mededingen, wedijveren (met). *-ITEIT, v. ijverzucht, wedijver, wedstrijd.

[Rivier]

Rivier, v. (-en), stroomend water dat uit de bergen ontspringt en in zee of in eenen vloed uitloopt; groote -, stroom, vloed. *-AAL, m. (...alen), aal of paling in eene rivier levende. *-ARM, m. (-en), tak eener rivier. *-BAARS, m. (...zen), soort visch. *-BED, o. *-BEDDING, v. bodem eener rivier, uitdieping waarin het water eener rivier loopt. *-BRASEM, m. (-s), soort visch. *-DIJK, m. (-en), waterkeering aan eene rivier. *-GOD, m. (-en), *-GODIN, v. (-nen), (fab.). *-KARPER, m. (-s), soort visch. *-KREEFT, m. (-en), zoetwaterkreeft. *-PAARD, o. (-en), nijlpaard, hippopotamus, viervoetig land- en waterdier. *-SCHIP, o. (...epen), schip dat eene rivier bevaart. *-SCHILDPAD, v. (-den), soort schildpad, potamiet. *-VALK, m. (-en), zek. vogel. *-VERRIJZINGEN, *-VERZAKKINGEN, v. mv. mv. verschijnselen bij sommige rivieren die, na eenigen tijd onder den grond te hebben doorgeloopen, plotseling weder boven komen en haren loop voortzetten. *-VISCH, m. zoetwatervisch, (tegenst. van zeevisch). *-VOGEL, m. (-s). *-WATER, o. gmv. *-ZAND, o. gmv.

[† Roastbeef]

† Roastbeef, o. op den rooster gebraden rundvleesch.

[Rob]

Rob, m. (-ben), zeehond; (fig.) zee-, ervaren matroos. *-, v. maag van groote visschen; hij slokt alles in zijne -, hij haalt alles naar zich toe. *-, v. verdikt met suiker gekookt vruchtensap, vruchtenmoes. *-BEHUID, v. (-en), vel van eenen zeehond. *-BEKNOL, m. (-len), dikke jongen, vreter. *-BENJAGT, v. *-BESPEK, o. gmv. *-BETRAAN, m. gmv. olie van den zeehond afkomstig. *-BEVEL, o. (-len).

[Robber]

Robber, m. (-s), plaatsnijdersgereedschap (om inkt op de platen te doen).

[† Robber, Rubber]

† Robber, Rubber, o. (spel) zek. oneven getal partijen waarvoor gespeeld wordt; dubbele partij.

[pagina 1126]
[p. 1126]

[† Robe]

† Robe, v. (-s), lang vrouwenkleed; tabbaard, toga.

[Robijn]

Robijn, m. (-en), zek. edelgesteente. *-EN, bn. van robijn (vervaardigd). *-ZWAVEL, m. (scheik.) rood arsenik, realgar.

[† Robinocratie]

† Robinocratie, v. heerschappij der tabbaarden, -der getabberde mannen; advokaten-heerschappij.

[† Robinsonade]

† Robinsonade, v. avontuurlijke geschiedenis.

[† Robot]

† Robot, v. zek. heerendienst (in Duitschland).

[† Rococo]

† Rococo, m. ouderwetsche smaak, verouderde stijl weder in zwang.

[† Rodomontade]

† Rodomontade, v. snoeverij, grootsprekerij.

[† Roebel]

† Roebel, m. (-s), russische munt; 1 zilveren - (= Æ’1.88); 1 papieren - (= Æ’0.54).

[Roede]

Roede, v. (-n), dunne buigzame boomspruit, teentje, kleêren-klopper; wiek van eenen molen; staart eener komeet; (ontl.) mannelijk teeldeel; riem, reep; zweep, geesel; strafwerktuig; (fig.) tuchtiging; tooverstaf; ijzeren staaf; (zeew.) ra; meetkunstig teeken, aangeduid door illustratie; afstandsmaat; uitgestrektheid eene roede groot; eene nederlandsche - (= 10 ellen); eene amsterdamsche - (oud), (= 3.76 el); eene rijnlandsche - (= 3.77 el); (fig.) onder iemands - zijn, aan iemand ten eenenmale onderworpen zijn; (fig.) der - ontwassen zijn, zelfstandig kunnen handelen; de - kussen, zich aan de tuchtiging onderwerpen; (fig.) de roode -, de strafvoltrekker (voor misdadigers). *-DRAGER, ROEDERIG, m. (-s), deurwaarder-krimineel. *-HOOFD, o. (-en), (zeew.). *-N, bw. gel. zie ROEIJEN.

[Roef]

Roef, v. (...ven), overdekte plaats in eene trek- of postschuit; schuin oploopend deksel op eene doodkist. *-BANK, v. (-en). *-GELD, o. hoogere vracht op eene trekschuit (om in de roef te zitten). *-KUSSEN, o. (-s). *-PLAATSJE, (B. -N), o. (-s).

[Roei]

Roei, m. (-jen, B. -en), roede; riem. *-BANK, v. (-en), bank waarop de roeijer zit (in eene schuit). *-BARK, v. (-en), schuit die geroeid wordt. *-DOL, m. (-len), (zeew.) zek. pin. *-JEN, (B. *-EN), bw. ow. gel. (ik roeide, heb geroeid), door middel van roeijen of riemen besturen of voortstuwen (een vaartuig); iem. door roeijen overvoeren; roei mij naar de overzijde. *-, meten, peilen (wijn, sterken drank); eene vrouw in barensnood bijstaan; onkruid uit den grond halen; (spr.) men moet - met de riemen die men heeft, men moet zich weten te behelpen; (spr.) tegen den stroom is kwaad -, het is moeijelijk zich tegen de openbare meening (tegen de omstandigheden, tegen een overmagtigen invloed) te verzetten; (fig.) kuipen, intrigeren; er onder -, de hand in iets hebben; onder het staande zeil is goed -, het gaat gemakkelijk als men rijk is, - als men krachtige hulp heeft; met tien, riemen naar lager wal -, alles verteren zoodat men het verderf te gemoet gaat. *-JER, (B. *-ER), m. (-s), die roeit; wijnpeiler. *-KLAMP, m. (-en), (zeew.) steunstel van den roeiriem. *-PEN, *-PIN, v. (-nen). *-POOTIGEN, m. mv. soort schaaldieren (in zoet water levende). *-RIEM, m. (-en), gereedschap om een vaartuig voort te stuwen. *-SCHIP, o. (...epen). *-SCHUIT, v. (-en). *-SLAAF, m. (...aven), (oudt.) veroordeelde misdadiger die op een galeischip moest roeijen. *-SPAAN, v. (...anen), roeiriem. *-STOK, m. (-ken),

[pagina 1127]
[p. 1127]

peilstok. *-STROP, m. (-pen), strop waardoor de roeiriem gesloten wordt. *-VAARTUIG, o. (-en), vaartuig dat geroeid wordt.

[Roek]

Roek, m. (-en), soort raaf, (vogel).

[Roekeloos]

Roekeloos, bn. en bijw. (...zer, -st), vermetel, al te stout. *-HEID, v. gmv. vermetelheid; (fig.) waagstuk.

[Roekoeken]

Roekoeken, ow. gel. (ik roekoekte, heb geroekoekt), een geluid geven (als de duiven).

[Roem]

Roem, m. gmv. voortreffelijke naam, gunstige bekendheid; eer, lof, aanzien; achting; - dragen op iets. *-ACHTIG, bn. (-er, -st), naar roem hakende. *-BAAR, bn. (-der, -st), loffelijk, prijzenswaard. *-EN, bw. ow. (ik roemde, heb geroemd), prijzen, met lof gewagen (van iets of iem.), loven, verheerlijken; roem dragen op (iets), zich beroemen op (iets); pogchen; daar valt niet op te -, dit is niet prijzenswaard. *-ER, m. (-s), pogcher, zwetser; groot wijnglas. *-GIERIG, bn. en bijw. (-er, -st), -LIJK, bijw. begeerig naar roem. *-GIERIGHEID, v. gmv. *-ING, v. het roemen. *-RIJK, bn. en bijw. (-er, -st), met veel roem. *-RUCHTIG, bn. en bijw. (-er, -st), -LIJK, bijw. vermaard, beroemd. *-RUCHTIGHEID, v.gmv. *-WAARD, -IG, bn. en bijw. (-er, -st). *-WAARDIGHEID, v. gmv. *-WAARDIGLIJK, bijw. *-ZUCHT, v. gmv. begeerte naar roem. *-ZUCHTIG, bn. en bijw. (-er, -st).

[Roep]

Roep, m. gmv. het roepen; nieuws, tijding; de - gaat dat..., het gerucht loopt; de eerste - van den nachtwacht, de eerste verkondiging van het uur door den nachtwacht; in een kwaden - staan, niet gunstig bekend staan; iem. in een kwaden - brengen, hem belasteren. *-EN, bw. ow. ong. (ik riep, heb geroepen), zich met eene luide stem laten hooren; schreeuwen; iem. door middel van stemverheffing tot zich doen komen; uitnoodigen; moord en brand -, om hulp schreeuwen bij gevaar van brand of wanneer er dieven zijn; voor den regter -, dagvaarden. *-ER, m. (-s), die roept, ontbiedt; uitroept, schreeuwt; zek. werktuig om de stem op groote afstanden te doen hooren, spreektrompet; (taalk.) zesde naamval, vocativus. *-END, bn. (fig.) schreeuwend, ijselijk; -e (verschrikkelijke, dood-) zonden. *-ING, v. het roepen; beroeping; lust, trek; het is mijne - niet, het behoort niet tot mijne verpligtingen of bemoeijingen; hij voldoet aan zijne -, hij verrigt goed wat men van hem verlangt. *-STEM, v. (fig.) inwendige stem (van het geweten); gehoor geven aan de -, zich bereid verklaren tot iets wat verlangd wordt. *-STER, v. (-s), zij die roept. *-VOGEL, m. (-s), lokvogel.

[Roer]

Roer, o. (-en), toestel achter aan een vaartuig en dienende om er de vereischte wending aan te geven; pijp, buis; loop van een schietgeweer; snaphaan, karabijn; (fig.) leiding, bestuur; aan het - staan, sturen; goed naar het - luisteren of scherp op zijn - zijn, gemakkelijk de werking van het roer volgen (van een vaartuig); (fig.) het - van staat, het staatsbestuur, de regering; alles in rep en - brengen, verwarring -, ontsteltenis veroorzaken; (fig.) het - in handen hebben, eene zaak besturen; gij houdt uw - niet regt, gij bestuurt uwe zaken niet goed; aan het - komen, aan het bewind ge-

[pagina 1128]
[p. 1128]

raken; § houd je - regt, val niet, waggel niet, (inz. tot dronkaards sprekende); (fig.) het - is van schip, er is geen orde of tucht; het - ligt er naar, het moet er mede door; zijne poos te - staan, zijne beurt hebben; het - in het water houden, de zaak aan den gang houden; niet naar het - luisteren, ongehoorzaam zijn; het - in de heg steken, niet meer varen, aan land blijven; het - aan de scheg hangen, geheel verkeerd werken. *-BAAR, bn. tilbaar, roerend (van goederen). *-BAK, m. (-ken), bak waarin geroerd wordt; (inz.) papiermakersgereedschap. *-BAND, m. (-en), (zeew.) ijzeren band waarmede het roer bedwongen wordt. *-DOMP, m. (-en), zek. vogel. *-DRAGER, m. (-s), die met eenen snaphaan gewapend is. *-EN, bw. gel. (ik roerde, heb geroerd), in beweging brengen; aanraken, digt bij zijn; bewegen; (fig.) treffen, vermurwen, het medelijden opwekken; melding maken van, spreken van; (op de trommel) slaan; kruidje-roer-mij-niet, zek. plant; (ook fig.) iemand die zich over de minste kleinigheid boos maakt. ZICH -, ww. zich bewegen. *-END, bn. -e (vervoerbare) goederen, meubelen; een - (treffend, aandoenlijk) verhaal; betreffende, rakende. *-GANGER, m. (-s), man die aan het roer staat. *-HAAK, m. (...aken), zie ROERSTOK. *-HAKEN, m. mv. zek. haken aan het scheepsroer gehecht. *-HARD, bn. moeijelijk met het roer te besturen (van een schip). *-ING, v. gmv. het roeren. -, (-en), beweging; buikloop; beroerte, opschudding; hooge vloed (van het springtij); bewoeling -, bekleeding van den ankerring. *-KLOMP, m. (-en), zek. gedeelte van het roer. *-KRUID, o. gmv. zek. plant. *-LIJK, bn. en bijw. (-er, -st), bewegelijk. *-LOOP, m. (-en), loop van een schietgeweer. *-LOOS, bn. en bijw. (...zer, -st), onbewegelijk, stokstijf; zonder roer. *-MAKER, m. (-s), geweermaker; vervaardiger van scheepsroeren. *-NAGELS, m. mv. spijkers waarmede de ijzeren bekleeding op het roer wordt vastgeklonken. *-OM, m. (-men), poespoes (inz. van groenten), mengelmoes. *-PEN, v. (-nen), (zeew.) helmstok. *-RING, m. (-en), ring van het anker; ring voor den laadstok (van een schietgeweer). *-RUITER, m. (-s), karabinier. *-SCHUTTER, m. (-s), musketier. *-SEL, o. (-en), beweging; (fig.) aandrift; de -s des harten. *-SLEUF, v. (...ven), (zeew.). *-SPAAN, v. (...anen), *-STOK, m. (-ken), zek. gereedschap der munters, - apothekers, - wondheelers, - pasteibakkers, - kaarsenmakers, - suikerraffinadeurs, - chemisten, - azijnmakers, - ijzergieters, - loodgieters, - kalkblusschers enz. *-STEL, m. (-len), toestel waarmede het roer aan het schip hangt en waardoor het draaijen kan. *-STROP, m. (-pen), of *-TOUW, o. (-en), (zeew.). *-TALIE, v. (...ën), (zeew.). *-VINK, m. (-en), lokvink, (vogel); (fig.) aanstoker, aanhitser, belhamel.

[Roes]

Roes, m. (B.m. en v.) (roezen), bedwelming door sterken drank; eenen - (te veel gedronken) hebben; zijnen - uitslapen, slapen tot dat men weder nuchteren is; iets bij den - (zoo het daar ligt, zonder onderzoek) koopen of verkoopen.

[Roest]

Roest, m. (B.m. en v.) gmv. ruwe aarddeelen die uit verscheidene metalen opgelost worden en als uitslag zich er op hechten;

[pagina 1129]
[p. 1129]

stofzwamachtige woekerplantjes die zich aan de bladeren, stengels en vruchten ontwikkelen; brand (in het koren). *-ACHTIG, *-IG, bn. (-er, -st), als roest, met roest bedekt; brandig (van koren). *-EN, ow. gel. (ik roestte, ben geroest), met roest bedekt worden, de blinkende oppervlakte verliezen, dof worden (van metalen); op de rust -, op de stokken gaan zitten (van kippen); (jag.) op boomtakken zitten; oude liefde roest niet, niet ligt vergeet men wien (wie, wat) men het eerst bemind heeft. *-IGHEID, *-ING, v. het roesten; het roestachtige. *-KLEURIG, bn. *-VOGELS, m. mv. zek. soort vogels.

[Roet]

Roet, o. gmv. schoorsteenzwart, pijpzwart, fijne koolstof die zich uit den rook afzet; talk, smeer, ossenvet; stuifaren (in de granen), woekerzwam. *-ACHTIG, *-IG, bn. (-er, -st), als roet, op roet gelijkende, naar roet ruikende of smakende; (gen.) ontstoken van lippen of tanden (bij koortslijders). *-IGHEID, v. reuk -, smaak naar roet; (gen.) roetachtige zelfstandigheid op de lippen of tanden (bij koortslijders). *-KLEUR, v. gmv. *-KLEURIG, bn. *-ZWART, o. gmv. fijne rookstof; (schild.) compositie om teekeningen te wasschen. -, bn. zoo zwart als roet.

[Roezemoezen]

Roezemoezen, ow. gel. (ik roezemoesde, heb geroezemoesd), leven -, geraas -, getier maken. *-, m. mv. (zeew.) ijzeren banden die den voorsteven aan de kiel vastbinden. *...MOEZIG, bn. wild, onstuimig.

[Roezen]

Roezen, ow. gel. (ik roesde, heb geroesd), voetstoots -, over den hoop koopen of verkoopen. *...ZIG, bn. (-er, -st), half dronken.

[Roffel]

Roffel, v. (B.m.) (-s), zek. schaaf waarmede het ruigste van de planken wordt afgeschaafd; aanhoudend getrommel; het door de spits-roeden loopen terwijl de trom geroerd wordt, (soldatenstraf); (fig.) babbelaarster, babbelkous; de - slaan, de ochtendtrom slaan; eene - krijgen, door de spitsroeden loopen; (ook) een pak slaag krijgen; (fig.) met de - over iets heen loopen, los en slordig iets behandelen. *-AAR, m., -STER, v. (-s), knoeijer, broddelaar, -ster. *-EN, bw. ow. gel. (ik roffelde, heb geroffeld), het ruwe (van hout) afschaven; eenen soldaat spitsroeden laten loopen; de trom roeren, de roffel slaan; kakelen, rabbelen; slordig werken, slecht werk doen. *-IG, bn. ruw, ongeschaafd; slordig bewerkt, slecht gedaan. *-SCHAAF, v. (...aven), groote schaaf. *-WERK, o. knoeiwerk.

[Roffiaan]

Roffiaan, m. (...anen), hoerenwaard, bordeelhouder.

[Roffioel]

Roffioel, v. (-en), taartje, klein gebak.

[Rog]

Rog, m. (-gen), zek. zeevisch; (fig.) slons, morsige vrouw; (spr.) was er slimmer - in zee, hij zou bij mij aan boord komen, slechter of erger kon ik het niet treffen.

[† Rogate]

† Rogate, m. de Zondag vóór Hemelvaartsdag.

[Rogbord]

Rogbord, o. (zeew.) met een -, platbodemd.

[Rogchel]

Rogchel, (B. ROCHEL), v. (-s), fluim, opgegeven speeksel; zie verder RAGCHEL voor de zamenstellingen; de - gaat, (van iem. die op sterven ligt). *-AAR, m. (-s). *-AARSTER, v. (-s). *-ACHTIG, bn. *-BAKJE, (B. -N), o. (-s). *-EN, ow. gel. (ik rogchelde, heb ge-

[pagina 1130]
[p. 1130]

rogcheld), fluimen opgeven; hij rogchelt, men hoort zijne laatste pogingen (van eenen zieltogende). *-ING, v. *-POT, m. en v. (-ten).

[Rogge]

Rogge, v. gmv. zek. graansoort. *-BLOEM, v. (-en), korenbloem, klaproos. *-BROOD, o. brood uit rogge gebakken. *-HALM, m. (-en). *-MEEL, o. gmv. *-MEELBLOEM, v. (-en).

[Rok]

Rok, m. (-ken), zek. kleedingstuk; (zeew.) lap prezenning (over iets getrokken); (fig.) zijnen - omkeeren, van de eene partij tot de andere overgaan; iem. den - uitvegen, hem duchtig bekijven of slaan; (fig.) hij heeft een -je uitgetrokken, hij is mager geworden. *-, o. spinrok, toestel om te spinnen. *-BAND, *-KEBAND, m. (-en), band waarmede een rok wordt vastgebonden. *-KEBONT, o. gmv. zek. geweven stof.

[Rokken]

Rokken, o. (-s), spintoestel. *-, bw. gel. (ik rokte, heb gerokt), vlas of wol op een spinrokken winden; (fig.) ontwerpen, schetsen. *-AAR, m., -STER, v. (-s), twiststoker, stokebrand, twist-stookster. *-EN, bw. gel. (ik rokkende, heb gerokkend), zie ROKKEN. -, kwaad stoken, berokkenen. *-SHOOFD, o. (-en), bovenste deel van een spinrokken. *-STOK, m. (-ken).

[Roksknoop]

Roksknoop, m. (-en), knoop die aan eenen rok zit, - voor eenen rok bestemd is. *...KRAAG, m. (...agen). *...LIJF, o. (...ven), keurslijf, corset. *...MOUW, v. (en). *...PAND, o. (-en), onderstuk van eenen mansrok. *...VOERING, v. *...ZAK, m. (-ken).

[Rol]

Rol, v. (B.m.) (-len), cilinder van hout of andere stof; elk voorwerp dat een cilindrischen vorm heeft; deel van eenen mangel; spil van een windas; geschrift (op perkament of papier) op eene rol gewonden of cilindervormig gevouwen; lijst (van namen enz.); persoon door eenen tooneelspeler of eene tooneelspeelster voor te stellen of voorgesteld; hetgeen door eenen tooneelspeler of eene tooneelspeelster van buiten geleerd wordt of is; (ook) papier waarop dit geschreven staat; (regt.) lijst der te behandelen zaken; (zeew.) algemeene lijst der namen en betrekkingen van al de personen aan boord; eenige voorwerpen te zamen gevoegd in een cilindrischen vorm (b.v. eene - dukaten, eene - papier); eene - matten, zek. hoeveelheid ellen matten; versteende -, zek. schelp; (fig.) eene groote - spelen, veel verrigten, opzien baren; iemands - spelen, hem nabootsen. *-AAP, m. (...apen), soort aap. *-BAND, m. (-en), soort wollen lint. *-BANK, v. (-en). *-BED, o. (-den), legerstede op rollen. *-BEURT, v. (-en), beurt van iem. wiens naam met de namen van anderen op eene lijst is geplaatst. *-BLOK, o. (-ken), groote houten of steenen rol. *-BROEK, v. (-en), broek die met de kousen opgerold wordt. *-BRUG, v. (-gen), brug op rollen. *-DOEK, m. (-en), handdoek. *-GORDIJN, v. (-en), gordijn die rollende op- en nedergelaten wordt. *-HOUT, o. (-en), zek. gereedschap. *-KOETS, v. (-en), voertuig op rollen. *-KOUSEN, v. mv. groote kousen die met de broek opgerold worden. *-LAAG, v. (...agen), (vest.) kleine verhevenheid van aarde; (mets.) onderstuk. *-LEERING, v. (toon.) het leeren van eene rol uit het hoofd. *-LEN, ow. bw. gel. (ik rolde, heb of ben gerold), wentelen; vallen, neêrdalen, neêrkomen; (fig.) een stuivertje kan aardig of

[pagina 1131]
[p. 1131]

vreemd -, de zaken kunnen een vreemden keer nemen. *-LENDE, v. (-n), stuk opgerold ossenvleesch. *-LENS, v. opgerolde stokvisch. *-LER, m. (-s), (zeew.) zware golf. *-LEREN, bw. gel. (ik rolleerde, heb gerolleerd), de rollen verdeelen. *-LETJE, (B. -N), o. (-s), kleine rol. *-LING, v. het rollen, gerol; (zeew.) beweging van het water. *-MEESTER, m. (-s), (toon.) rollenbewaarder. *-PAARD, o. (-en), paard op rollen (speelgoed); (zeew.) scheepsaffuit. *-PALEN, v. mv. (zeew.) palen om touwen op den grond der zee te trekken. *-PENS, v. (-en), zek. gedeelte van het vleesch (van een rund). *-PLEISTER, v. (-s), zek. heelmiddel. *-RAND, m. (-en). *-STEEN, m. (-en), rotsblok; steenen rol, landbouwersgereedschap. *-STOEL, m. (-en), stoel op rollen. *-STOK, m. (-ken), cilindervormig gereedschap om deeg enz. op een bord uit te rollen; zek. hoedenmakersgereedschap; (apoth.) houten vijzelstamper. *-TABAK, m. gmv. rol -, bundel tabaksbladeren. *-TAFEL, v. (-s), tafel op rollen. *-TONG, v. (-en), zek. buis. (bij de vlinders). *-VAST, bn. (-er, -st), (toon.) zijne rol goed van buiten kennende. *-VORMIG, bn. *-WAGEN, m. (-s), voertuig op rollen. *-ZEIL, o. (-en), beschilderd zeil voorstellende een verhaal in onderscheidene tooneelen.

[Romaansch]

Romaansch, bn. van het oud-romeinsch afstammende; de -e talen, italiaansch, spaansch, portugeesch, fransch enz.; de -e volken, de Wallachijers, Moldaviërs enz.

[† Roman]

† Roman, m. (-s), verdicht verhaal, avontuurlijke liefdegeschiedenis. *-CE, v. (-s), berijmd verhaald. *-CIER, m., *-CIÈRE, v. (-s), romanschrijver, -schrijfster. *-ESK, bn. en bijw. (-er, -st), op de wijze der romans, verdicht. *-ISEREN, bw. gel. als een roman inkleeden. *-ISMUS, o. de r.k. godsdienst, hare grondstellingen. *-NETJE, (B. -N), o. (-s), kleine roman. *-SCHRIJFSTER, v. (-s). *-SCHRIJVER, m. (-s). *-TIEK, v., *-TICISMUS, o. smaak der middeleeuwen (door nieuwere dichters weder opgewekt). *-TISCH, bn. dichterlijk schoon, verrukkelijk, natuurlijk. *-ZUCHT, v. gmv. zucht om romans te lezen.

[Rombouten]

Rombouten, m. mv. puistenbijters, glazenmakers, (zek. insekten).

[Romein]

Romein, m. (-en), inwoner van den (ouden) Romeinschen, - van den Kerkelijken Staat. *-, *-LETTER, v. (-s), (boekdr.) zek. lettersoort. *-IN, v. (-nen), romeinsche vrouw. *-SCH, bn. van -, uit Rome; (fig.) een - stuk, een heldenfeit.

[Romer]

Romer, m. (-s), wijnglas; (dichtk.) Romein, bewoner van het oude Rome.

[Rommel]

Rommel, m. en v. (-s), iem. die in zijne gesprekken alles ondereen mengt; allerhande prullen onder elk.; vrouw die alles in wanorde brengt. *-ARIJ, v. oud huisraad. *-EN, ow. gel. (ik rommelde, heb gerommeld), een dof geluid geven (b.v. van den donder, van de bijen); het rommelt hem in den buik. -, bw. in de war brengen, overhoop werpen. *-ING, v. het rommelen; dof geluid; geraas; geluidmakende winden in de ingewanden; mengeling, mengelmoes. *-KRUID, o. gemengde kruiderijen. *-POT, m. (-ten), met eene blaas bedekte pot of pan waarmede men door middel van eenen stok geluid maakt. *-SCHUIT, v. (-en), schuit met oud huisraad

[pagina 1132]
[p. 1132]

of oude kleederen gevuld. *-ZOÔ, v. oud goed -, oude boeken op eenen hoop dooreengesmeten; (fig.) veel voorwerpen tegelijk op eene verkooping gekocht. *-ZOLDER, m. (-s), prullenzolder.

[Romp]

Romp, m. (-en), ligchaam zonder hoofd, handen en voeten; ligchaam van een schip van mastwerk en tuigaadje ontbloot; geraamte van een gebouw. *-ELEN, bw. gel. (ik rompelde, heb gerompeld), rimpelen. *-ELIG, bn. (-er, -st), oneffen, hobbelig. *-SLOMP, v. warboêl; lastige omgeving. -, bijw. slordig.

[Rond]

Rond, bn. kogelvormig, cirkelvormig, (tegenst. van vierkant); (fig.) opregt, openhartig; een - getal, eene -e som, cijfer dat min of meer het juiste is; een - (volkomen) jaar; de -e (zuivere) waarheid; -gezang, gezang met een refrein; (spr.) goed - goed zeeuwsch, de Zeeuwen zijn opregte menschen. *-, bijw. in het rond. *-, o. rond voorwerp, cirkel; half-, de twee half-en op de wereldkaart. *-ACHTIG, bn. (-er, -st), een weinig rond, spherisch. *-ACHTIGHEID, v. eenigzins ronde vorm. *-AS, v. (B.m. en o.)(-sen), rond schild. *-BEKKEN, m. mv. kringmondigen, soort visschen. *-BORSTIG, bn. en bijw. (-er, -st), -LIJK, bijw. vrij, opregt, openhartig, zonder achterhoudendheid. *-BORSTIGHEID, v. *-DRAAIJEND, (B. ...IEND), bn.

[† Ronde]

† Ronde, v. (-s), omgang, rondgaande wacht; ronddans; rondgezang; (zeew.) bezoek van eenen officier om te zien of alles in orde is; à la -, in eenen kring rond; soort biljartspel.

[† Rondeau]

† Rondeau, *...DEEL, o. rondezang, dicht- of muziekstuk met referein. *...DEEL, o. (-en), rond voorwerp; (vest.) rond buitenwerk, ronde sterke toren; ingesloten vlakte.

[Rondelijk]

Rondelijk, bijw. opregtelijk. *...MAAT, v. zek. graanmaat.

[† Rondement]

† Rondement, bijw. ronduit, zonder omwegen.

[Ronden]

Ronden, bw. gel. (ik rondde, heb gerond), rond maken, een ronden vorm geven. *-, ow. de ronde doen.

[Rondfoppen]

Rondfoppen, bw. gel. bedriegen, misleiden, beet hebben. *...GAANDE, bn. in omloop; een -e brief, circulaire. *...GAT, o. (-en), zeew.) schip welks achtersteven rond is. *...HEID, v. gmv. eigenschap van iets dat rond is; ronde vorm; (fig.) opregtheid. *...HOUT, o. (-en), (zeew.) hout dat rond is, (b.v. masten enz.). *...ING, v. het ronden; het rondmaken. *...LEIDEN, bw. gel.) vergezellen, medegaan en laten zien (wat te bezigtigen is). *...LOOPEN, ow. ong. in het rond -, heen en weder loopen, omloopen. *...LOOPER, *...KLOPPER, m. (-s), loodgietersgereedschap. *...LOOPER, m., *...LOOPSTER, v. (-s), die rondloopt, lediglooper, lanterfantster. *...MONDHORENS, m. mv. zek. slakkensoort.

[Rondom]

Rondom, bijw. en vz. om (iets) heen, (iets) insluitende; § loop -! loop naar den duivel! *...SCHADUWIGEN, m. mv. (aardr.) bewoners der twee koude luchtstreken.

[Ronds]

Ronds, v. (-en), rad eener drukpers. *-EL, o. (-s), deel van een uurwerk; getande spil, tandrad. *-TOUW, o. (-en), touw van een drukpersrad.

[Rondte]

Rondte, v. rondheid; het ronde; kring.

[Ronduit]

Ronduit, bijw. vrij uit, zonder omwegen. *...VISCH, m. stok-

[pagina 1133]
[p. 1133]

visch. *...VOEREN, bw. gel. rond-, omleiden. *...WORM, m. (B.v.) (-en), zek. ingewandsworm. *...ZWERVER, m. (-s), landlooper.

[Ronken]

Ronken, ow. gel. (ik ronkte, heb geronkt), hevig snorken in diepen slaap. *...ER, m. (-s), *...STER, v. (-s), die ronkt. *...ING, v. het ronken.

[Rons]

Rons, v. (-en), rad eener drukpers. *-ELAAR, m. (-s), werver voor de krijgsdienst (ter zee of te land). *-ELEN, bw. gel. (ik ronselde, heb geronseld), werven; pressen. *-ELING, v. het ronselen, geronsel.

[Ronzebons]

Ronzebons, v. (-en), marionnettenspel, poppenkast.

[Rood]

Rood, o. een der zeven hoofdkleuren. *-, bn. van eene roode kleur; ros, rosachtig (van haren). *-AARDE, v. gmv. zek. aardsoort, rood krijt. *-ACHTIG, bn. (-er, -st), een weinig rood, naar het roode hellende. *-ACHTIGHEID, v. *-BAARD, m. (-en), roode baard; iem. met een rooden baard. *-BOL, m. (-len), roodharige. *-BONT, bn. met rood doormengd (van kleur). *-BORSTJE, (B. -N), o. (-s), zek. vogel. *-BREUKIG, bn. - staafijzer, (wanneer het slechts eene kleine hoeveelheid zwavel bevat en daardoor ongeschikt tot smeden wordt). *-ELOOP, m. gmv. bloeddiarrhoea, zek. ziekte. *-GESPIKKELD, bn. met roode stippen (op eene andere kleur). *-GLOEIHITTE, v. gmv. *-GROND, m. zie ROODVONK. *-HARIG, bn. met rood haar. *-HEID, v. gmv. het roode, de roode kleur (van iets). *-KLEURIG, bn. *-KOP, m. en v. (-pen), iem. die rood haar heeft. *-KORAAL, v. (...alen). *-KRIJT, o. gmv. soort kleiaaarde. *-MAKEN, o., *-MAKING, v. het geven van eene roode kleur (aan iets). *-MUSCH, v. (...sschen), soort vink. *-SCHAAR, v. (...aren), soort stokvisch. *-SEL, o. blanketsel. *-STAARTJE, (B. -N), o. (-s), zek. vogel. *-STEEN, m. (-en), zek. steensoort. *-VERWER, m. (-s). *-VONK, v. gmv. zek. huidziekte, scharlakenkoorts, bleekkoorts.

[Roof]

Roof, m. gmv. het rooven; wegneming; diefstal; het geroofde, buit, prooi. *-, v. (roven), rove, korst eener zweer. *-ACHTIG, bn. (-er, -st), geneigd tot rooven, diefachtig. *-ACHTIGHEID, v. *-DIER, o. (-en), verscheurend en veelvretend zoogdier. *-GALEI, v. (-jen, B. -en), kaperschip, brigantijn. *-GELD, o. geld van eenen roof afkomstig, oneerlijk verkregen geld. *-GIERIG, bn. en bijw. (-er, -st), begeerig naar roof. *-GIERIGHEID, v. gmv. *-GOED, o. (...eren), geroofde voorwerpen, prooi, buit. *-HOEK, m., *-HOL, o., *-KUIL, m., *-NEST, o. (-en), verblijf van roovers. *-MEEUW, m. (-en), soort zwemvogel. *-RINGWORM, m. (B.v.), soort ringworm, (b.v. de zeemuis). *-SCHIP, o. (...epen), kaperschip. *-STAAT, m. (...aten), staat die zeeroovers uitzendt; (eert.) de roofstaten, de Barbarijsche staten. *-STER, v. (-s), zij die rooft, diefegge. *-VOGEL, m. (-s), verscheurende en vleeschvretende vogel. *-WANTSEN, v. mv. zek. insekten die van roof (andere insekten) leven. *-ZIEK, *-ZUCHTIG, bn. en bijw. (-er, -st). *-ZUCHT, v. gmv.

[Rooi]

Rooi, v. gmv. het rooijen, het aanleggen en mikken op iets (dat men schieten wil); regeling, schikking, afmeting; hij houdt geene -, hij meet niet goed. *-JEN, (B. *-EN), bw. gel. (ik rooide, heb gerooid); mikken (op iets); regelen, schikken, afmeten; peilen (vochten);

[pagina 1134]
[p. 1134]

ontwortelen (eenen boom); onderzoeken (een huis of het geen gebreken heeft); uit den grond halen (aardappelen); uittrekken, uitgraven; zuiveren (houtgewas, wortels enz.); ledigen (eenen grafkuil); (fig.) hij kan het wel -, hij is bemiddeld. *-JER, m. (-s), peiler (van vochten), roeijer. *-JING, v. het rooijen, peiling. *-MEESTER, m. (-s), bouwopzigter; erfscheider, opzigter der groote wegen. *-PAAL, m. (...alen), afstandswijzer (op eenen weg). *-SCHIETEN, bw. ong. juist mikken.

[Rook]

Rook, v. (roken), roke, hooistapel. *-, m. gmv. zigtbare damp (bij verbranding van vele voorwerpen ontstaande); (fig.) in - verdwijnen, verloren gaan (hoop enz.). *-ACHTIG, bn. (-er, -st), naar rook smakende, - riekende. *-ALTAAR, o. (...aren), altaar waarop reukwaren geofferd werden. *-BEELD, o. (-en), soort teekening op rookerig gemaakt glas, - op wit papier, - op tegel. *-CENTEN, *-DUITJES, o. en v. mv. geld om er tabak of sigaren voor te koopen. *-DOOS, v. (...zen). *-EN, ow. gel. (ik rookte, heb gerookt), rook van zich geven; de schoorsteen rookt; het rookt in de keuken; het paard rookt, dampt sterk (na hard geloopen te hebben); (fig.) daar kan de schoorsteen niet van -, hiervan kan men niet leven, dit levert niets op; (fig.) het rookt daar geweldig, daar heerscht groote oneenigheid. -, bw. in rook doen opgaan; tabak -. -, bereiden, eetbaar maken door in den rook te laten hangen (vleesch, visch enz.). *-END, bn. rook opstijgende uit; een -e berg; eene - e kool. *-ER, m. (-s), die rookt; tabaks-; haring-. *-ERIG, bn. naar rook smakende; vol rook. *-ERIJ, v. (-en), pkats waar (visch, vleesch enz.) gerookt wordt. *-GAT, o. (-en), kamer of huis waar het altoos rookt; gat tot doorlating van den rook, schoorsteentje. *-HOK, o. (-ken), plaats waar vleesch te rooken hangt. *-HOL, o. (-en), kamer (inz. herberg) waar veel rookers bijeen zijn. *-HUT, v. (-ten), rookerij. *-IG, bn. (-er, -st), rookachtig. *-ING, v. het rooken. *-JAGER, m. (-s), rookverdrijver. *-KAMER, v. (-s), *-ZAAL, v. (...alen), kamer of zaal waar het (tabak)rooken geoorloofd is. *-LEIDER, m. (-s), kagchelpijp, schoorsteenpijp. *-NEST, o. (-en), kamer of huis waar het altijd rookt. *-PILAAR, m. (...aren), dikke opstijgende rookwolk. *-SCHERM, o. (-en), vuurscherm. *-SPEK, o. gerookte spek. *-TABAK, m. gmv. gesneden tabak om gerookt te worden (in tegenst. van pruim- en snuiftabak). *-VENSTERTJE, (B. -N), o. (-s), opening ter doorlating van den rook, luchtgat. *-VERDRIJVER, m. (-s), die den rook verdrijft; (ook) zek. werktuig. *-VLEESCH, o. gmv. gerookt vleesch. *-WAGGON, v. (-s), spoorwegrijtuig waarin het rooken (van tabak) geoorloofd is. *-WORST, v. (-en), gerookte worst. *-ZOLDER, m. (-s), plaats waar vleesch enz. te rooken hangt. *-ZUIL, v. (-en), opstijgende rookwolk. *-ZWART, o. gmv. roet.

[Room]

Room, m. (B.m. en v.) gmv. de vette deelen der melk; (fig.) het beste, fijnste, uitgelezenste; (fig.) hij neemt den - van de melk, hij trekt er het meeste voordeel van. *-ACHTIG, bn. (-er, -st), als room. *-BAK, m. (-ken), schoteltje of vlootje waarin room wordt opgediend. *-BOTER, v. gmv. *-EN, bw. gel. (ik roomde, heb ge-

[pagina 1135]
[p. 1135]

roomd), den room van de melk afscheppen. -, ow. room afgeven (van melk). *-KAAS, v. (...azen). *-TAART, v. (-en). *-VLOOTJE, (B. -N), o. (-s), roombakje.

[Roomsch]

Roomsch, bn. van de katholieke godsdienst, daartoe behoorende; de -en, katholieken. *-GEZIND, bn. de katholieke godsdienst belijdende. *-KATHOLIEK, bn. -E, m. en v. (-n).

[Roopaard]

Roopaard, o. (-en), scheepsaffuit.

[Roos]

Roos, v. (rozen), fraaije en welriekende bloem; elk voorwerp dat den vorm eener roos heeft, of welks gedaante die eener roos nabij komt; schijf van het kompas; dunne diamant van schoon water; zek. huidziekte; zwelling van het aangezigt; (fig.) de blos der wangen; maagdom; (fig.) jeugdig meisje; (fig.) slapen als eene - of op rozen, zeer gerust slapen; (fig.) iets onder de - (in het geheim) vertellen; (fig.) de tijd baart rozen, na verloop van tijd komt verandering ten goede; hij wandelt op rozen, hij heeft alles wat hij wenscht; keizerlijke orde van de -, braziliaansche ridderorde; de Roode en de Witte -, het huis van York en het huis van Lancaster (eert. in Engeland). *-ACHTIG, bn. (-er, -st), als eene roos; eenigzins door roos (huidontsteking) aangedaan. *-KLEUR, v. *-KLEURIG, bn. *-NAGELTJE, (B. -N), o. (-s), klinkplaatje. *-VERWIG, bn. *-VORMIG, bn.

[Roosten]

Roosten, bw. gel. (ik roostte, heb geroost), op den rooster braden; (scheik.) droogen; geroost (verbrand) van de zon.

[Rooster]

Rooster, m. (-s), getralied ijzeren keukengereedschap (om er iets op te braden); traliewerk van hout of metaal dienende tot dekking (b.v. van eenen vijver, put, kuil enz.); (zeew.) verzameling van elk. regthoekig kruisende houten die tot grondslag dienen voor een schip in aanbouw; (zeew.) vierkantig gekruiste latten (op de openingen van het dek gelegd) om licht en lucht binnen te laten; lijst van personen die naar ambten of posten dingen en wier namen in de vereischte orde op elk. volgen; lijst der namen van personen (leden van eene vergadering enz.) met aanwijzing van het tijdstip waarop zij ieder op zijne beurt eene werkzaamheid te verrigten hebben of moeten aftreden; (fig.) het geld moet daar van den - gehaald worden, niet zonder gevaar kan men daar het geld halen; (fig.) het ging er heet van den -, er werd hevig gevochten. *-SWIJZE, of -SGEWIJZE, bijw. als een rooster, roostervormig. *-WERK, o. traliewerk.

[Roosting]

Roosting, v. het roosten; het braden op den rooster.

[Roostpan]

Roostpan, v. (-nen), braadpan.

[Rooten]

Rooten, ow. gel. (ik rootte, heb geroot), vlas -, hennep -, de stengels regelmatig in het water bijeenleggen, en ze vervolgens, nadat de worteleinden afgehakt zijn, laten droogen of aan de werking van lucht en weder blootstellen.

[Rooven]

Rooven, bw. gel. (ik roofde, heb geroofd), iem. iets met geweld ontnemen, stelen; plunderen; (fig.) onttrekken; innemen; zij roofde mijn hart, zij trok mij onweêrstaanbaar tot zich; op zee -, zeerooverij plegen.

[Roover]

Roover, m. (-s), dief, aanrander op den openbaren weg, plunderaar; eer-, lasteraar. *-BENDE, v. (-en), troep roovers. *-GE-

[pagina 1136]
[p. 1136]

SCHIEDENIS, v. (-sen), verhaal van de daden eener rooverbende. *-HOOFDMAN, m. (-nen, ...lieden), aanvoerder eener rooverbende. *-IJ, v. (-en), het rooven, rooftogt.

[† Ropij]

† Ropij, v. (-en), oostindische munt; eene gouden - = Æ’18; eene zilveren - = Æ’0.16 à Æ’0.20.

[† Roqueren]

† Roqueren, bw. gel. (ik roqueerde, heb geroqueerd), (in het schaakspel) den koning met het kasteel van plaats doen verwisselen.

[Ros]

Ros, o. (-sen), vlug en moedig paard. *-, bn. roodachtig, roodbruin; een -paard, een ros. *-ACHTIGHEID, v. gmv. roodachtige -, roodbruine kleur. *-BAAR, v. (...aren), draagbaar, burrie. -, bn. gerost kunnende worden. (Zie ROSSEN). *-BAARD, m. (-en), roodachtige baard. *-BEIJER, m. (-s), paard van de vier heemskinderen; slecht paard; pronkpaard; (fig.) kwelduivel, wild schepsel.

[† Rosette, Rozet]

† Rosette, Rozet, v. kleine roos; soort diamant, roossteentje; roosvormig sieraad (in hout, metaal, van lint).

[Rosharig]

Rosharig, bn. met roodachtig haar; -en doek, zek. geweven stof van linnen en paardenhaar.

[† Rosinant]

† Rosinant, m. het paard van don Quichot; (fig.) slecht paard, knol.

[Roskam]

Roskam, m. (-men), paardenkam; (fig.) scherpe beoordeeling; drie man en een -, zeer weinig menschen. *-MEN, bw. gel. (ik roskamde, heb geroskamd), kammen (een paard); (fig.) slaan, afrossen; scherp berispen, doorhalen. *-MER, m. (fig.) paardenkooper. *-MERIJ, v. paardenhandel. *...KLEURIG, bn. roodachtig.

[Rosmarijn of Rozemarijn]

Rosmarijn of ROZEMARIJN, m. (-en), zek. altijd groene heester. *-BOOM, m. (-en). *-PLANT, v. (-en). *-TAKJE, (B. -N), o. (-s).

[Rosmolen]

Rosmolen, m. (-s), molen door een paard in beweging gebragt; (spr.) hij loopt in den -, hij is niet regt bij zijn verstand.

[† Rosoglio]

† Rosoglio, v. fijne likeur, rozenbrandewijn.

[† Rosomak]

† Rosomak, m. (-s), veelvraat, zek. dier.

[Rossen]

Rossen, bw. gel. (ik roste, heb gerost), kammen (een paard); ter dege uitkloppen, uitslaan, afborstelen; (fig.) iemand afrossen. *-, ow. hard rijden.

[Rot]

Rot, v. (-ten), zek. knaagdier; zie RAT. *-, o. (-ten), zek. aantal (menschen, inz. soldaten); aanhang, partij; kliek; gebroedsel, slechte lieden. *-, bn. (-ter, -st), tot bederf overgegaan, bedorven, verrot; (spr.) hij is niet -, hij is op alles gevat, weet zich uit alles te redden; (fig.) het zijn geen -te appelen, het is goede waar. *-ACHTIG, bw. (-er, -st), als verrot uitziende, een bedorven smaak hebbende, aangestoken (van vruchten). *-ACHTIGHEID, v. gmv.

[† Rotatie]

† Rotatie, v. (...ën), wenteling, draaijing; beweging om de as; loop van een rad. *-LOOP, m. (plant) kringloop.

[Rotgans]

Rotgans, v. (...zen), wilde gans. *...GEZEL, m. (-len), lid eener bende; wapenbroeder. *...HEID, v. gmv. bederf, verrotte toestand. *...KOORTS, v. zek. gevaarlijke ziekte. *...MEESTER, m. (-s), korporaal. *...NEUS, m. (...zen), snotneus; paard met den droes behebt.

[† Rotonde, Rotunde]

† Rotonde, Rotunde, v. (-s), gebouw van binnen en van buiten rond.

[Rots]

Rots, v. (-en), steenachtige verhevenheid van grond (boven de oppervlakte der aarde of boven den bodem der zee); klip; (fig.) toeverlaat,

[pagina 1137]
[p. 1137]

steun, veilige toevlugt. *-GEWIJZE, bijw. als eene rots; bij rotten (van militairen). *-HOL, o. (-en), holle opening in eene rots. *-IG, bijw. van rotsen voorzien, met rotsen omgeven. *-KRISTAL, o. zek. delfstof. *-SPELONK, v. (-en). *-STEEN, m. (-en). *-WIJZE, bijw. bij kleine afdeelingen (van militairen). *-ZOUT, o. berg-, steenzout.

[Rotten]

Rotten, ow. gel. (ik rotte, heb gerot), tot bederf overgaan, verrotten; zamenscholen (met slechte bedoelingen); te - leggen, weeken (hennep, vlas). *-HOUT, o. zek. gewas. *-KRUID, o. gmv. arsenicum, zek. plant. *-KNIP, m. (-pen), of *-VAL, m. (-len), toestel om ratten of rotten te vallen. *-NEST, o. (-en). *-STAART, m. (-en), staart eener rat; zek. vijl; zek. plant. *-VUUR, o. vuur door eenige soldaten tegelijk gegeven.

[Rotterij]

Rotterij, v. (-en), geloop, zamenscholing.

[Rottig]

Rottig, bn. (-er, -st), bedorven, tot bederf overgaande. *-HEID, v. gmv. bederf; (fig.) vuile taal, vuile handelwijze.

[Rotting]

Rotting, v. gmv. het rotten, bederf; het weeken van vlas of hennep. *-, m. (-en), rietgewas, bamboes; stok, wandelstok. *-BAND, m. (-en), sieraad aan eenen rotting. *-JE, (B. -N), o. (-s), kleine rotting. *-KNOP, m. (-pen), bovenste gedeelte van eenen rotting. *-OLIE, v. (fig.) rottingslag; stokslagen. *-SLAG, m. (-en), slag met eenen stok.

[† Rotuleren]

† Rotuleren, bw. gel. (ik rotuleerde, heb gerotuleerd), geschreven stukken naar volgorde merken en zamennaaijen.

[§ Rotzak]

§ Rotzak, m. en v. (-ken), vuil -, lomp mensch.

[† Rouanette]

† Rouanette, v. (-n), toestel ter beveiliging tegen het gevaar van verdrinken.

[† Roué]

† Roué, m. (-s), verworpeling, zeer slecht mensch; losbol (van den voornamen stand).

[† Rouge-et-noir]

† Rouge-et-noir, o. soort kansspel (met ballen en kaarten).

[† Roulade]

† Roulade, v. eenig opgerold voorwerp (inz. kalfsvleesch); (muz.) toonval, toonlooper. *...LEAU, m. (-x), rol, rolstuk; rolgordijn. *...LEREN, ow. gel. (ik rouleerde, heb gerouleerd), omloopen, in omloop zijn, gangbaar zijn; loopen over (iets of iem.), handelen over. *...LETTE, v. (-s), rolschrift; kansspel met balletjes.

[† Rout]

† Rout, v. talrijk avondgezelschap, (in Engeland).

[† Route]

† Route, v. (-s), weg, rij-, straatweg; togt; koers, rigting.

[† Routine]

† Routine, v. gmv. vaardigheid; vlugheid; sleur, slenter; hij heeft er de - van, door gedurige oefening is hij er vlug in. *...NEREN (ZICH), ww. gel. zich vlugheid in iets verschaffen; geroutineerd zijn, bedreven (in iets) zijn, de handeling (van iets) hebben.

[Rouw]

Rouw, m. gmv. droefheid, verdriet, smart, het treuren (inz. over iemands dood); berouw; uiterlijke teekenen van rouw (door kleeding enz.); tijd gedurende welken men rouw draagt; lijkstaatsie; in den - zijn, rouwkleederen dragen; de zware, de ligte of halve, de middelbare -, verschillende graden van rouw naar gelang van de meer of min naaste betrekking waarin men tot den overledene stond. *-BAAI, v. gmv. zwarte baai, wollen stof. *-BAND, m. (-en), zwarte band (inz. om den hoed). *-BEDRIJF, o. uiterlijke teekenen van rouw; het

[pagina 1138]
[p. 1138]

weeklagen. *-BEDRIJVENDE, m. (-n), die een zijner naasten door den dood verloren heeft. *-BEKLAG, o. gmv. betuiging van deelneming bij een sterfgeval; brief van -, condoleantiebrief. *-BRIEF, m. (...ven), brief van kennisgeving van het overlijden van iem. *-DRAGER, m., *-DRAAGSTER, v. (-s), die rouw draagt. *-EN, ow. gel. (ik rouwde, heb gerouwd), rouw dragen. -, onp. w. het rouwt mij, ik heb er berouw van. *-FLOERS, o. zwart krip, rouwsluijer. *-GEDICHT, o. (-en), lijkdicht. *-GELD, o. uitkoop (waardoor men het regt heeft eene verbindtenis te verbreken). *-GESP, v. (-en), zwarte gesp. *-GEWAAD, o. (...aden). *-GOED, o. gmv. *-KLEED, o. (-eren). *-KLEEDING, v. gmv. *-HANDSCHOEN, m. (-en). *-HOED, m. (-en). *-IG, bn. (-er, -st), bedroefd, treurig; berouwende. *-KAMER, v. (-s), kamer waarin een lijk is neêrgezet; kamer met zwart behangen. *-KLAGEN, ow. gel. (ik rouwklaagde, heb gerouwklaagd), treuren over iemands dood. *-KLAGER, m., *-KLAAGSTER, v. (-s), treurende. *-KLAGT, v. *-KOETS, v. (-en), rijtuig tot het lijkenvervoer. *-KOOP, m. gmv. berouw; herroeping van een gegeven woord; uitkoopgeld; -geven, eenen gesloten koop vernietigen door het betalen van zek. geldsom. *-LIED, o. (-eren). *-LINT, o. (-en). *-MAAL, o. (...alen), grafmaal in het sterfhuis na de begrafenis. *-MANTEL, m. (-s), lange zwarte mantel. *-PAARD, o. (-en), paard met zwart dekkleed. *-SCHOENEN, m. mv. *-SLEEP, m. gmv. lijkstoet. *-STAATSIE, v. (...ën), lijkstaatsie. *-STROOKEN, m. mv. breede mouwboorden. *-WINKEL, m. (-s), winkel van rouwgoederen.

[† Royaal]

† Royaal, bn. koninklijk, vorstelijk; (fig.) onbekrompen, mild. *-PAPIER, o. zeer groote papiersoort; -post, super -, imper -. *...ALISMUS, o. gmv. koningsgezindheid. *...ALIST, m. (-en), koningsgezinde; aanhanger van de partij des konings. -ISCH, bn. koningsgezind, koninklijk.

[† Royeren]

† Royeren, bw. gel. zie RAYEREN.

[Rozeblad, Rozenblad]

Rozeblad, Rozenblad, o. (-eren), blad eener roos. *...BOUT, m. (-en), ronde ijzeren bout. *...LAAR, m. (...aren), rozenboompje. *...LAURIER, m. (-en). *...MARIJN, m. (-en), zek. altijd groene heester. *...NOBEL, m. (-s), oud-engelsche munt.

[Rozenazijn]

Rozenazijn, *...EDIK, m. gmv. azijn met rozenbladen bereid. *...BALSEM, m. lippenpomade. *...BED, o. (-den), met rozen beplant gedeelte van eenen tuin; (fig.) zachte -, aangename rustplaats. *...BOOM, m. (-en). *...FEEST, o. (-en), landelijk feest in den zomer. *...GAARD, m. (-en), plek met rozenboomen beplant. *...GEUR, m. (-en), aangename geur der rozen. *...HOED, m. (-en), krans van rozen. *...HONIG, m. gmv. *...HOUT, o. hout van den rozenboom. *...JUFFER, v. (-s), zie ROZENMAAGD. *...KLEUR, v. gmv. *...KLEURIG, bn. *...KNOP, m. (-pen). *...KRANS, m. (-en), krans van rozen gevlochten; (r.k.) paternoster, snoer koralen (ten gebruike bij het bidden). *...KRUIZERS, m. mv. naam eener secte uit de zeventiende eeuw. *...MAAGD, v. (-en), meisje waaraan de prijs der deugd is toegekend (eert. en ook nu nog bij zek. volksspelen in Frankrijk). *...METAAL, o. gmv. zek. nieuw metaal. *...OLIE, v. welriekende olie. *...ROOD, o. en bn. *...STOK, m. (-ken),

[pagina 1139]
[p. 1139]

deel van het gewei eens herten. *...STRUIK, m. (-en). *...WATER, o. gmv. welriekend water. *...WIJN, m. gmv. zek. aangename drank. *...WORTEL, m. (-s), zek. gewas. *...ZALF, v. lippenpomade.

[† Rozet]

† Rozet, v. zie ROSETTE.

[Rozig]

Rozig, bn. (-er, -st), opgezet, ontstoken, gezwollen (van het aangezigt).

[Rozijn]

Rozijn, v. (-en), gedroogde druif; zie RAZIJN.

[† Rubriek]

† Rubriek, v. (-en), afdeeling, klasse, soort; opschrift.

[Ruchtbaar]

Ruchtbaar, bn. (-der, -st), algemeen bekend, wereldkundig. *-HEID, v. *-MAKING, v.

[† Rudiment]

† Rudiment, o. (-en), aanvangsgrond, eerst onderrigt. *-A, v. spraakkunst, eerste gronden der taal.

[Rudisten]

Rudisten, m. mv. soort in vroegeren tijd bestaan hebbende weekdieren.

[† Ruditeit]

† Ruditeit, v. ruwheid, onbeschaafdheid, lompheid.

[Rudolfinische tafels]

Rudolfinische tafels, v. mv. tafels ter berekening van den sterrenloop (dus genoemd naar keizer Rudolf II).

[† Rufenen]

† Rufenen, v. mv. verwoestende slijkvloeden (in Zwitserland).

[Rug]

Rug, m. (B.m. en v.), deel van het ligchaam (van mensch of dier) zich uitstrekkende van de schouders tot de lenden; achterste gedeelte van verschillende voorwerpen (b.v. van eenen stoel, van een boek, een kleed, een mes enz.); de - (het bovenste) van de hand; (fig.) iem. den - toekeeren, iem. aan zich zelven overlaten, zich met verachting van iem. verwijderen; de fortuin heeft hem den - toegekeerd, hij heeft geen geluk meer; in den - vallen, van achteren aanvallen (een leger); den - laten zien, vlugten; ezels-, zek. vestingwerk; veel op den - hebben, met bezigheden overladen zijn; ik heb reeds veel achter den - (reeds veel geleden, doorstaan, gearbeid); iets achter den - van iem. (niet in zijne tegenwoordigheid) zeggen; hij heeft een breeden -, hij kan veel verdragen, hij stoort zich weinig aan berisping; ik heb geen oogen in den -, ik kan niet zien wat achter mij gebeurt; (zeew.) - hebben, - opsteken, - opzetten, (van een schip).

[Rugchelen]

Rugchelen, (B. RUCHELEN), ow. gel. (ik rugchelde, heb gerugcheld), balken (van ezels). *...CHELING, v. gerugchel.

[Ruggebeen]

Ruggebeen, o. (-en), *...GRAAT, v. (...aten), (ontl.). -, (zeew.) zwanenhals, verbindingstuk van de scheg. *...LINGS, bijw. rug tegen rug; - over, naar achteren, achterover. *...MERG, o. gmv. (ontl.).

[Ruggen]

Ruggen, bw. gel. (ik rugde, heb gerugd), eenen rugsteun geven; (boekb.) een boek van achteren bekleeden.

[Ruggepaarden]

Ruggepaarden, m. (zeew.) zek. touwwerk. *...PIJN, v. (-en), pijn in den rug. *...PIJP, v. (-en), (ontl.). *...SPRAAK, v. gmv. gesprek, onderhoud; beraad (met iem.). *...STEUNEN, bw. gel. ondersteunen, bijstaan; versterken. *...STUK, o. (-ken), zie RUGSTUK. *...TON, v.(-nen), (zeew.) inschuifplank, hekkebord.

[Rughaar]

Rughaar, o. (...aren), haar op den rug. *...HOUT, o. (-en), middel om iets op den rug te dragen. *...KLEED, o. (-en), paardendek. *...KLIER, v. (-en), (ontl.). *...KORF, m. (...ven), *...MAND, v. (-en), mand die op den rug gedragen wordt, marskorf. *...LEUNING, v. (-en),

[pagina 1140]
[p. 1140]

achterste deel van eenen stoel waartegen men met den rug leunt. *...RIEM, m. (-en), deel van het paardentuig. *...SPIER, v. (-en), (ontl.). *...STEEN, m. *...STUK, o. (-ken), gedeelte van den rug van eenen haas, - van een konijn, - van een varken enz.; achterleuning van eenen stoel of eene bank; keerzijde van eenen penning. *...TEEKENAAR, m. (-s), die op de keerzijde van eenen wissel zijnen naam heeft geschreven, endossant. *...TERING, v. zek. ziekte. *...VIN, v. (-nen), achtervin (van eenen visch). *...WERVELBEEN, o. *...WERVELEN, *...WERVELS, m. mv. (ontl.). *...WOL, v. ruwe wol, † mère-laine. *...ZENUW, v. (-en), (ontl.). *...ZUIL, v. (-en), (ontl.).

[Rui]

Rui, v. (-jen, B. -en), gracht; rij, reeks. *-, m. de ruitijd, het ruijen (der vogelen). *-DIG, bn. (-er, -st), met schurft bedekt. *-DIGHEID, v. schurft.

[Ruif]

Ruif, v. (...ven), *-EL, v. (-s), traliebak (waaruit de paarden enz. vreten); rimpel. *-ELEN, ow. gel. (ik ruifelde, heb geruifeld), rimpelen; met dobbelsteenen spelen; zich schurken.

[Ruig]

Ruig, bn. en bijw. (-er, -st), bedekt of bezet met haar, - wol, - vederen enz.; harig; ruw, ongelijk; hard op het gevoel; (fig.) onbeschaafd, onwellevend, lomp; een -e apostel, een lompe vlegel. *-BOORSCHAAF, v. (...aven), zek. gereedschap. *-HEID, v. het ruwe; hobbelige; (fig.) onwellevendheid. *-POOTIG, bn. met veeren aan de pooten. *-SCHAAF, v. (...aven), zek. gereedschap. *-TE, v. het ruige, de ruige kant (van eenig voorwerp); allerlei wild gewas; (fig.) slecht volk, gepeupel.

[Ruijen]

Ruijen, (B. RUIEN), ow. gel. (ik ruide, heb geruid), van vederen verwisselen (van vogels); de haren verliezen (van andere beesten). *-JING, v. het ruijen, ruitijd.

[Ruiken]

Ruiken, ow. bw. ong. (ik rook, heb geroken), eenen geur van zich geven; eenen geur inademen; (fig.) bemerken, gewaar worden; (fig.) hij zal er niet aan -, hij zal het niet hebben of krijgen; hoe kon ik dat -? hoe zou ik het kunnen weten, als men het mij niet verteld had? *-D, bn. reukgevend.

[Ruiker]

Ruiker, m. (-s), eenige bloemen bijeengebonden. *-FLESCHJE, (B. -N), o. (-s), reukfleschje. *-MAKER, m. (-s), *-MAAKSTER, v. (-s).

[Ruil]

Ruil, m. gmv. verwisseling; het ruilen. *-BAAR bn. (-der, -st), te verruilen, geruild kunnende worden.

[Ruilebuiten]

Ruilebuiten, of *...BUILEN, ow. gel. (ik ruilebuitte of ...builde, heb geruilebuit of ...build), ruilen, verwisselen.

[Ruilen]

Ruilen, bw. gel. (ik ruilde, heb geruild), verwisselen, het eene voorwerp in de plaats van het andere geven of nemen. *...ER, m., *...STER, v. (-s), die ruilt, verwisselaar, -ster. *...HANDEL, m. gmv. handel waarbij koopwaren tegen goederen verwisseld worden. *...ING, v. het ruilen, ruil.

[Ruim]

Ruim, bn. en bijw. (-er, -st), veel kunnende bevatten of inhouden, uitgestrekt, wijd; breed, (ook fig.); goed voorzien, overvloedig, meer dan genoeg; vrij, los, ongedwongen, onbekrompen; open, vol; het -e sop, de zee; hij heeft een - geweten, hij gaat niet in alles zeer gemoedelijk te werk; een - bestaan, eene kostwinning die meer

[pagina 1141]
[p. 1141]

dan in de behoeften voorziet; de handen - hebben, niet belemmerd zijn in zijne handelingen; (ook) over veel tijd te beschikken hebben; het niet - hebben, niet bemiddeld zijn; - adem halen, het zeer gemakkelijk hebben; -er adem halen, van den schrik bekomen zijn, (ook fig.); - zooveel, meer dan dat; - een jaar, meer dan een jaar. *-, o. uitgestrektheid, binnenste diepte van een schip; tweede of geringe plaats in eene trekschuit (tegenst. van roef); inwendig deel eener kerk; het lucht-, de vrije lucht, de dampkring; het wereld-, de geheele aarde. *-ANKER, o. (-s), (zeew.). *-BAAN, v. gmv. uitgestrektheid; - maken, plaats maken, belemmeringen wegnemen, (ook fig.); eene volksmenigte uiteendrijven. *-BALKEN, m. mv. (zeew.) zek. houtwerk. *-ELIJK, bijw. in de ruimte, veel, overvloedig, rijkelijk. *-EN, bw. gel. (ik ruimde, heb geruimd), plaats maken, ledigen, wegnemen (voorwerpen uit eene kamer of kast enz.); schoonmaken (eenen put); aan anderen overlaten; verlaten (eene woning); de bezetting ruimde (verliet) de vesting. -, ow. in orde brengen, schikken; (zeew.) gunstig worden (van den wind). *-ER, m. (-s), die ruimt (in alle bet.); nachtwerker. *-ING, v. het ruimen (in alle bet.). *-GAST, m. (-en), (zeew.) matroos geschikt om bij laden en lossen in het ruim te werken. *-IJZER, o. (-s). *-NAALD, v. (-en), gereedschap om den loop van een kanon of geweer schoon te maken. *-SCHOOTS, bijw. (zeew.) den wind meer achterlijk dan dwars; (fig.) in ruime mate, in meer dan genoegzame hoeveelheid. *-SCHOTEL, m. (-s), iem. die veel geld verkwist aan het geven van maaltijden. *-SCHOTIG, bn. en bijw. (-er, -st), verkwistend, buitengemeen mild. *-SPRAAK, v. gmv. overdrijving, vergrooting. *-STER, v. zij die ruimt. *-TE, v. (-n), plaats waarin de ligchamen zich bevinden en bewegen; uitgestrektheid; grootte, wijdte; (over het algemeen) eene plaats of plek tusschen muren, lijnen enz. besloten, b.v. (boekdr.) ruimte tusschen de woorden; (bouwk.) ruimte tusschen twee balken; (ontl.) ruimte tusschen de wenkbraauwen; groote omvang; open lucht, dampkring; inhoud; (zeew.) de ruime zee; overvloed; opening tusschen gestouwde vaten; opening om het daglicht door te laten; de - kiezen, zich in volle zee begeven; (ook) zich aan het gevaar onttrekken.

[Ruin]

Ruin, m. (B.m. en o.), (-en), gesneden hengst, paard. *-EN, bw. gel. (ik ruinde, heb geruind), eenen hengst van de teeldeelen berooven.

[Ruïne]

Ruïne, v. (-n), ondergang, verderf, verwoesting; verlies van vermogen of fortuin; puinhoop, wrak; overblijfsel. *...NEREN, bw. gel. (ik ruïneerde, heb geruïneerd), ten gronde rigten, in het verderf storten. *...NEUS, bn. (...zer, -st), verderfelijk.

[Ruis]

Ruis, m. (...zen), zek. visch, blei.

[Ruischen]

Ruischen, ow. gel. (ik ruischte, heb geruischt), een niet onaangenaam en zacht geluid maken (van de boombladeren door den wind bewogen, van het water eener beek of rivier); een dof geluid maken (van den wind of de zee); mijne ooren -, ik ontwaar een dof geraas in mijne ooren. *...ING, v. het ruischen.

[pagina 1142]
[p. 1142]

[Ruismuizen]

Ruismuizen, ow. gel. (ik ruismuisde, heb geruismuisd), geraas maken; drok de kroegen bezoeken.

[Ruispijp]

Ruispijp, v. (-en), soort blaasspeeltuig. *-ER, m. (-s), bespeler van dit instrument. *...VOORN, *...VOREN, m. (-s), zek. visch, blei.

[Ruit]

Ruit, v. (-en), vierkant, vierhoek met gelijke zijden maar geene regte hoeken, rhombus (in de meetkunde aangeduid door het teeken illustratie ); vierhoekig perkje op servetgoed; vierkante schijf vensterglas; vierkant perkje op een dam- of schaakbord; vlakte of zijde van edelgesteente; sloot waarin men hennep te rotten legt. *-, gmv. schurft; (ook) zek. plant. *-EBLAD, o. (-eren), (plant.) blad om de ruit. *-EDIK, m. gmv. azijn uit ruit vervaardigd. *-EN, bn. een der vier figuren op de speelkaarten; - boer, - heer enz. -, bw. gel. (ik ruitte, heb geruit), ruiten maken (op of in iets); plunderen, rooven. *-ENVISCH, m. (...sschen), zek. amerikaansche visch.

[Ruiter]

Ruiter, m. (-s), paardrijder; soldaat te paard, kavalerist; zek. vogel; (fig.) een oude -, een slimme vos, een doortrapte vent; zand-, een uit den zadel geworpen rijder; spaansche -, zek. vestingwerk. *-BENDE, v. (-n), *-HOOP, m. (-en), aantal ruiters. *-IJ, v. gmv. militairen te paard, kavalerie; ligte, zware -. *-KRACHT, v. strijdkrachten te paard. *-LIJK, bn. en bijw. (-er, -st), vrij, opregt, ongedwongen. *-SCH, bn. en bijw. als een ruiter. *-SCHAP, v. gmv. kavalerie. -, o. stand van kavalerist. *-SJONGEN, m. (-s), oppasser van eenen ruiter. *-SPAARD, o. (-en), rijpaard; kavaleriepaard. *-SPISTOOL, v. (...olen). *-TJE, (B. -N), o. (-s), kleine ruiter; naam van eene kleine ster, Alcor. *-TROM, v. (-en), pauk. *-VAAN, v. (...anen), vaandel -, standaard der kavalerie. *-WACHT, v. wacht of wachtpost van kavalerie.

[Ruitestruik]

Ruitestruik, m. (-en), struik der ruitplant. *...ZAAD, o. *...ZALF, RUITZALF, RUITERZALF, v. soort grijze zalf.

[Ruitijd]

Ruitijd, m. gmv. tijd waarin de vogelen ruijen; zie RUIJEN.

[Ruiting]

Ruiting, v. (-en), degenkling; geklonterde melk.

[Ruitkroon]

Ruitkroon, v. orde der -, saksische ridderorde.

[Ruitvormig]

Ruitvormig, *...WIJZE, RUITSGEWIJZE, bn. en bijw. geruit, in den vorm van ruiten.

[Ruk]

Ruk, m. (-ken), schok, trek, haal; het trekken, schokken. *-KEN, bw. gel. (ik rukte, heb gerukt), met geweld weghalen, aftrekken. -, ow. zich bewegen; vooruitgaan, optrekken (van krijgsvolk); in het veld of te velde -, zich gereed maken tot den strijd (van een leger); § ruk uit, verwijder u. *-KING, v. (-en), het rukken, schok; stuiptrekking. *-WIND, m. (-en), plotseling felle wind.

[Rul]

Rul, bn. en bijw. (-ler, -st), ongelijk, hobbelig. *-, v. buitengewoon groote afzet van koopwaren, driftige toeloop van koopers. *-HEID, v. ongelijkheid, hobbeligheid. *-IJS, o. oneffen ijs.

[Rum]

Rum, v. zek. geestrijke drank, (waarvan suikersap het hoofdbestanddeel is); een rummetje, een glaasje rum.

[Rumoer]

Rumoer, o. (-en), geraas, getier, geweld, leven, opschudding. *-MAKER, m. (-s). *-MAAKSTER, v. (-s).

[pagina 1143]
[p. 1143]

[Run]

Run, m. het rennen. *-, v. gemalen eikenschors; (ook) broeien bemestingsmiddel.

[Rund]

Rund, o. (-eren), horenbeest. *-EREN, mv. horenvee. *-ERGEBRAAD, o. gebraden rundvleesch. *-ERHART, o. (-en). *-ERRIB, v. (-ben). *-ERSTAL, m. (-len). *-ERVET, o. gmv. *-VEE, o. gmv. *-VLEESCH, o. gmv.

[Runen]

Runen, v. mv. regtlijnige letters der germaansche volkeren (vóór dat zij het latijnsche alfabet leerden kennen). *-NISCH, bn. oud-noordsch.

[Runkleurig]

Runkleurig, bn. als run uitziende. *...KOEK, m. (-en), zek. hoeveelheid run in vasten toestand. *...MOLEN, m. (-s), werkplaats waar eikenschors gemalen wordt. *...SCHUUR, v. (...uren), bewaarplaats voor run.

[Runnen]

Runnen, ow. gel. (ik runde, heb gerund), rennen, hardloopen, rijden; stollen, stremmen (van melk enz.). *...NING, v. het stremmen. *...SEL, RENSEL, o. gmv. stremsel, leb.

[Rups]

Rups, v. (-en), wormpje dat in een kapelletje verandert. *-ENDOODER, m. (-s), zek. insekt, sluipwesp. *-ENHAAK, m. (...aken), *-ENSCHAAR, v. (...aren), werktuig om rupsen te vangen. *-ENNEST, o. (-en). *-ENSCHIJTER, m. (-s), vlinder uit welks eijeren rupsen voortkomen. *-ENVANGST, v. gmv.

[Rus]

Rus, m. (-sen), *-SIN, v. (-nen), man -, vrouw uit Rusland. *-SISCH, bn. van -, uit Rusland; - zilver, nieuw zilver, zek. metaalmengsel (zink, koper en nikkel). *-GEEL, o. rood rattekruid. *-LEDER, o. russisch -, moskovisch leder. *-MA, o. zek. ontharings-middel (der oosterlingen).

[Rusch]

Rusch, m. (russchen), bies. *-DIJK, m. (en), dijk met russchen bedekt. *-KLEED, o. (-en), dekkleed uit rusch vervaardigd.

[Rust]

Rust, v. gmv. bewegingloosheid; het blijven van eenig ligchaam op dezelfde plaats; kalmte, gerustheid, bezadigdheid; stilte; vrede; (muz.) rustpoos, staking; verpoozing; (fig.) de slaap; de dood; plaats waar men zit of uitrust; zek. deel van het slot eens schietgeweers; in - (tevreden, zonder twist) leven; zich te -e leggen of begeven, naar bed -, slapen gaan; rusten, mv. (zeew.) zeker houtwerk. *-ALTAAR, o. (...aren), rustplaats op de openbare straat voor het heilig sakrament (bij processiën). *-BANK, v. (-en), † canapé, sopha. *-BED, o. (-den), legerstede. *-DAG, m. (-en), dag waarop niet gewerkt wordt, heilige dag, feestdag. *-ELOOS, bn. en bijw. (...zer, -st), zonder rust, onrustig, woelig; den nacht - (zonder te slapen) doorbrengen. *-ELOOSHEID, v. gmv. *-EN, ow. gel. (ik rustte, heb gerust), in rust zijn, - verkeeren; kalm -, bedaard zijn; af-, uitrusten (na volbragten arbeid, na eene wandeling); dood zijn, begraven liggen; hier rust, hier ligt begraven (op grafteekenen); rust (slaap) wel! -, bw. toebereidselen maken, het noodige aanschaffen om iets te verrigten; zich ten strijde -, zich op den oorlog voorbereiden. *-IG, bn. en bijw. (-er, -st), -LIJK, bijw. kalm, gerust, stil, bedaard; wakker, frisch; geschikt tot. *-IGHEID, v. gmv. kalmte; zelfvertrouwen; kracht. *-IJZER, o. (-s), (zeew.) ijzer waarmede de rusten (planken) beslagen zijn. *-ING, v. (-en), wapentuig; (dichtk.) maat-

[pagina 1144]
[p. 1144]

snede, † cesuur. *-KAMER, v. (-s), wapenkamer, tuighuis. *-LIJN, v. (-en), (zeew.) ankertouw, ankerketting. *-MEESTER, m. (-s), opzigter van een tuighuis. *-PLAATS, v. (en), plaats waar men uitrust; pleisterplaats; verblijfplaats; slaapplaats, nachtverblijf; (r.k.) rustaltaar; (bouwk.) deel van eenen trap; laatste -, graf. *-PUNT, o. (-en). *-STOEL, m. (-en), stoel met hoogen rug, leuningstoel; kussenzetel. *-TIJD, m. (-en), tijd gedurende welken niet gewerkt wordt; stilstand, † vacantie. *-UUR, o. (...uren). *-VEER, v. (...eren), deel van een schietgeweer. *-VERSTOORDER, m. (-s). ...STER, v. (-s). *-VERSTORING, v. (-en).

[† Rusticiteit]

† Rusticiteit, v. boerschheid, onbeschaafdheid. *-TIEK, bn. boersch; landelijk; ruw, onbeschaafd.

[Ruthenen, Russinen]

Ruthenen, Russinen, m. mv. zeker slavische volksstam.

[† Ruthenium]

† Ruthenium, o. gmv. zek. metaal.

[Ruw]

Ruw, bn. en bijw. (-er, -st), hobbelig, oneffen, niet glad, ongeschaafd; ongeslepen; onbewerkt; ongebleekt; onstuimig, wild, onaangenaam (van het weder); (fig.) onbeschaafd, ongemanierd; onaangenaam (op het gevoel); (fig.) bits, barsch; in het -e, lomp. *-AARD, ROEWAARD, m. (-en), (eert.) landvoogd (eener provincie); rustbewaarder. *-BLADIG, bn. ruw van blad. *-ELIJK, bijw. met ruwheid; onbeschaafd. *-HARIG, bn. ruw van haar. *-HEID, v. gmv. ruwe toestand; oneffenheid, hobbeligheid; onaangenaamheid, bitsheid, hardheid; onbeschaafdheid, ongemanierdheid. *-SLIJPER, m. (-s), slijper van ruwe diamanten. *-SMID, m. (...eden), grofsmid. *-WERKER, m. (-s), arbeider die het ruwe of grove werk verrigt.

[Ruzie]

Ruzie, v. gmv. twist, krakeel; hoogloopend geschil, gekijf; opschudding. *-ACHTIG, bn. (-er, -st), twistziek. *-MAKER, m. (-s). *-MAAKSTER, v. (-s). *-ZOEKER, m. (-s). *-ZOEKSTER, v. (-s).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken