Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een eeuw strijd voor Nederlands cultureel erfgoed (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een eeuw strijd voor Nederlands cultureel erfgoed
Afbeelding van Een eeuw strijd voor Nederlands cultureel erfgoedToon afbeelding van titelpagina van Een eeuw strijd voor Nederlands cultureel erfgoed

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.65 MB)

Scans (63.62 MB)

XML (2.25 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

studie
non-fictie/kunstgeschiedenis


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een eeuw strijd voor Nederlands cultureel erfgoed

(1975)–F.J. Duparc–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 395]
[p. 395]

Deel IV Het Rijk en de Archieven

[pagina 397]
[p. 397]

Hoofdstuk 1
Inleiding

In een werk dat is gewijd aan de zorg van de Rijksoverheid voor het behoud van het materieel cultureel erfgoed, mag het archiefwezen niet ontbreken. Zeker niet, als men de archiefbescheiden van de overheid niet slechts ziet als een instrument, dat de overheid ten dienste staat bij de bepaling van haar beleid en als hulpmiddel voor overheid en burgers voor het bewijzen van hun rechten en verplichtingen, maar daarnaast tevens als een onmisbare kenbron van ons verleden. Minister Cals heeft er op gewezen, dat dit laatste aspect veel meer een blijvend karakter draagt, terwijl archiefbescheiden na verloop van een aantal jaren hun belang voor de administratie grotendeels verliezen en ook als bewijsstukken van rechten en verplichtingen met het klimmen van de jaren steeds minder worden geraadpleegd.Ga naar eind1

Ook in de vorige eeuw werd de zorg voor het archiefwezen gezien als één van de essentiële elementen van de taak van de overheid met betrekking tot het cultureel erfgoed: dit blijkt onder meer uit de wijze waarop het college van rijksadviseurs, waarvan de gemeentearchivaris van Haarlem mr. A.J. Enschedé lid was, zijn opdracht heeft opgevat. Talrijke archiefzaken zijn in de vergaderingen van het college aan de orde gesteld, zoals wij nog zullen zien.

En al heeft De Stuers in ‘Holland op zijn smalst’ geen gewag gemaakt van het archiefwezen, de wijze waarop hij het chefschap van afdeling k.w. heeft vervuld, laat geen enkele twijfel aan het gewicht dat hij hechtte aan het behoud van en de zorg voor de overheidsarchieven. Trouwens, in de taakomschrijving van afdeling k.w. staat - en de taken zijn waarlijk niet in een consequente alfabetische volgorde opgesomd - het archiefwezen voorop. De samenhang met die twee andere pijlers van ons cultureel erfgoed, monumentenzorg en museumwezen, is tot op de huidige dag ook in departementaal opzicht gehandhaafd gebleven, zoals de naam van de huidige directie musea monumenten archieven ook aangeeft, en wel ondanks alle aanslagen die in de loop der jaren op deze samenhang zijn gepleegd, niet in het minst merkwaardig genoeg van de kant van de archivarissen zelf.

Om een indruk te krijgen van de situatie van de rijkszorg voor het archiefwezen hier te lande ten tijde van de instelling van het college van rijksadviseurs moeten we teruggaan tot kort na het ontstaan van de eenheidsstaat in 1790.

Eind 1800Ga naar eind2 heeft mr. H. van Roijen in de Eerste Kamer - te vergelijken met onze huidige Tweede Kamer - van het Vertegenwoordigend Lichaam gewezen op de gebrekkige behandeling van onze vaderlandse geschiedenis, die hij vooral weet aan de geheimhouding van de archieven. Hij stelde voor alle charters, stukken en bescheiden uit de gewestelijke of kwartierlijke colleges van bestuur en administratie binnen de republiek, bijeen te brengen ten nutte van het Bataafse volk in het algemeen en ten dienste in het bijzonder van de beminnaars van onze vaderlandse geschiedenis. Aan dit voorstel werd ongeveer anderhalf jaar later gevolg gegeven toen de oud-pensionaris van Gouda mr. H. van Wijn tot archivaris der Bataafse Republiek werd benoemd. Hem werd opgedragen: ‘1o om visie en inspectie te nemen van den staat, waarin zich bevinden de charters en oude geschreven staatsstukken van dit Gemenebest, speciaal die de tijden vóór deszelfs oprichting en het eerste tijdvak daarna betreffen, tot op het sluiten van den Munsterschen vrede; 2o om de zoodanige onder dezelve, welke voor de staat-, geschied- en letterkunde van ons vaderland het meest belangrijk zijn, op te sporen en af te zonderen van anderen, bij wier tegenwoordige vergetenheid weinig of niets verloren is, met dien verstande echter, dat de charters der respectieve voormaals geunieerde gewesten niet onder elkander zullen mogen vermengd of buiten het

[pagina 398]
[p. 398]

departement, waar dezelfde thans zijn gecustodieerd, overgebracht worden, om elders te worden geplaatst; 3o om van de notabelste charters te maken een volledigen inventaris enzoovoort’.

Formsma wijst er op, dat de taak van Van Wijn derhalve beperkt bleef tot de tijd vóór 1648 en dat van centralisatie in Den Haag geen sprake was. Ook van openbaarheid werd niet gesproken. Wel mag men volgens Formsma zeggen, dat met de opdracht van Van Wijn het Algemeen Rijksarchief in het leven is geroepen.

In 1812 zag het er naar uit dat het gehele in Den Haag gevormde depot naar Parijs zou worden overgebracht, maar van dit dreigement kwam niets tengevolge van de val van Napoleon. Van Wijn die in 1812 op pensioen was gesteld werd in maart 1814 in zijn oude functie hersteld met de titel van 's Lands Archivarius. Willem i had nl. in die maand een besluitGa naar eind3 genomen tot regeling van het archiefwezen, waarbij de plaatsing werd gelast van de ‘oudere en latere archieven van den Staat tot aan het jaar 1794 ingesloten, zoo in deze Residentie voorhanden’ in een vertrek naast de Grote Loterijzaal van het Binnenhof. In 1829 werd de grens nogmaals verlegd en wel van 1794 naar 1813. Inmiddels werd ook aandacht besteed aan de vorming van de lopende archieven bij de administratie: het Koninklijk besluit van 4 september 1823 nr. 7 gaf voorschriften voor de behandeling van post- en archiefzaken bij de departementen van algemeen bestuur; deze zouden tot de invoering van het Besluit post- en archiefzaken rijksadministratie 1950 Stb. k 425 van kracht blijven.

In 1829 is een begin gemaakt met de openbaarheid van het Rijksarchief te 's-Gravenhage, toen de beheerder gemachtigd werd toegang te verlenen tot de archiefbescheiden aan alle vertrouwde personen, die in het algemeen belang geschiedkundige nasporingen wilden doen.

Van Wijn en zijn opvolgers zijn er in geslaagd veel archivalia naar het Rijksarchief over te brengen, zowel uit de ministeries als van elders. Zo slaagde Van Wijn zelf er in na een bezoek in 1816 aan Bergen in Henegouwen tweehonderd charters, die tot de grafelijkheid van Holland behoorden, naar Den Haag overgezonden te krijgen. Onder Van Wijn'sGa naar eind4 opvolger jhr. mr. J.C. de JongeGa naar eind5 werden de originele akten van de Pacificatie van Gent, van de Unie van Utrecht en van de opdracht van de grafelijkheid aan prins Willem van Oranje overgebracht. Bij Koninklijk besluit van 26 mei 1852 nr. 19 werd de overbrenging geregeld van de archieven van het Hof van Holland en van de andere vroegere rechterlijke colleges. Twee jaar nadat dr. R.C. Bakhuizen van den Brink De Jonge was opgevolgd, werd bij Koninklijk besluit van 28 februari 1856 nr. 68 de overbrenging bepaald van de oude koloniale archieven uit Amsterdam naar Den Haag.

Enige maanden later kwam een Koninklijk besluit tot stand betreffende het bruikbaar en toegankelijk maken van de rijksarchieven voor onderzoek en tot de vaststelling van de wijze waarop tot die verzamelingen toegang zou kunnen worden gegeven.Ga naar eind6

Van de hiervoornoemde rijksarchivarissen is vooral het optreden van Bakhuizen van den BrinkGa naar eind7 van groot belang geweest. In 1854 publiceerde hij het ‘Overzigt van het Nederlandsche Rijksarchief’, waaruit bleek wat er in de door hem beheerde archiefbewaarplaats aanwezig was. In het begin van zijn rijksarchivariaat kreeg het Rijksarchief voor het eerst een eigen gebouw en daardoor meer ruimte; van 1854 af is het ongeveer een halve eeuw gevestigd geweest in het voormalige ‘Logement van Amsterdam’, waarin thans het ministerie van buitenlandse zaken is ondergebracht.

Ook voor de archieven in de provincies toonde de regering belangstelling. Dit zou een aangelegenheid worden, waarvan de verschillende facetten een grote rol hebben gespeeld bij de bemoeienis van de Rijksoverheid met het archiefwezen in ons land. Voorlopig ging het in de eerste plaats om het behoud van die archieven en om het bijeenbrengen op één archiefbewaarplaats in elke provincie. Daartoe werden in 1826 de gouverneurs gelast de rijks-, provinciale, stedelijke en andere archieven aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen. De provinciale besturen bleken ook geleidelijk aan het belang van het behoud van de archieven in te zien, hetgeen de aanstelling van provinciale archivarissen tengevolge had. Om deze te stimuleren verleende het Rijk een bijdrage in hun salariëring. Ook enkele gemeentebesturen benoemden een eigen archivaris.

Bakhuizen van den Brink heeft gestreefd naar centralisatie van het archiefwezen: hij

[pagina 399]
[p. 399]

wilde om te beginnen de provinciale archiefdepots onder toezicht van de Archivaris des Rijks te 's-Gravenhage stellen. Tijdens zijn leven kwam hiervan echter nog niets.

Voor de bewaring van de zich in de provinciale hoofdsteden tot dusverre bevindende archivalia waren er in theorie verschillende oplossingen mogelijk. In de eerste plaats zou het mogelijk zijn geweest alle archiefbescheiden die aan het Rijk toebehoorden, maar zich elders dan in het Rijksarchief in Den Haag bevonden, daarheen over te brengen; dit zou onder meer hebben ingehouden, dat de archiefbescheiden van de voormalige gewestelijke overheden van vóór 1798, die in de provinciale hoofdsteden waren gebleven, daaruit naar Den Haag zouden hebben moeten verhuizen. Deze opvatting is later door Van Riemsdijk verkondigd; elke poging van de Rijksoverheid tot verwezenlijking daarvan zou wel zijn afgestuit op bezwaren niet slechts van de provinciale besturen maar vooral ook op de beoefenaren van de regionale geschiedenis. Het lijkt dan ook uitgesloten, dat ooit een een minister onder wie het archiefwezen hier te lande ressorteert, een dergelijke centralisatie had kunnen doorzetten. Zeker thans, nu mede door meer vrije tijd de belangstelling van niet-wetenschappelijk geschoolden voor archiefonderzoek overal in ons land toeneemt, is het bestaan van archiefbewaarplaatsen in de provinciale hoofdsteden, waarin ook de archivalia van de oude gewestelijke colleges uit de tijd van vóór 1798 zijn opgenomen, alleszins doelmatig en gerechtvaardigd. Daarmede is nog niet de vraag beantwoord door wie deze archiefdepots zouden moeten worden geëxploiteerd, d.w.z. door het Rijk dan wel door het provinciaal bestuur. Aan verwezenlijking van de mogelijkheid, dat in de provinciale hoofdsteden zowel het Rijk als het provinciaal bestuur een eigen archiefdepot zouden hebben, is nooit gedacht; terecht, omdat deze oplossing onnodig duur zou zijn geweest en voor de onderzoekers alleen maar bezwaren zou hebben opgeleverd.

Nadat in de loop van de 19de eeuw in alle provincies behalve Zuid-Holland het provinciaal bestuur was overgegaan tot het vestigen van een eigen archiefbewaarplaats, is in de jaren zeventig en tachtig van die eeuw het Rijk er toe overgegaan deze om te zetten in Rijksarchiefbewaarplaatsen. Men bedenke hierbij, dat het voornaamste bestanddeel van deze depots bestond uit aan het Rijk toebehorende archiefbescheiden, nl. die van de voormalige gewestelijke staten en instellingen, waarvan de rechten en verplichtingen en ook de eigendommen door de vorming van de Nederlandse eenheidsstaat in 1798 aan deze waren toegevallen. Onze eerste archiefwet, die van 1918, welke in de eerste plaats betrekking had op de archiefbescheiden van vóór 1813, bevestigde deze situatie. Toch zit er iets vreemds in, dat in tegenstelling tot gemeenten en waterschappen de provincie het recht mist haar eigen archiefbescheiden te beheren wanneer die zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats in de zin van de archiefwetgeving. Bij de voorbereiding van het ontwerp, dat uiteindelijk zou leiden tot de Archiefwet 1962, is er wel gedacht aan de mogelijkheid van vestiging van eigen archiefbewaarplaatsen van de provincies. Er is echter niets van gekomen.Ga naar eind8

 

Na de dood van Bakhuizen van den Brink volgt mr. L.Th.C. van den BerghGa naar eind9 op. Deze heeft zich verdienstelijk gemaakt door een grote inventarisatieactiviteit en daarnaast o.m. door de samenstelling van het Oorkondenboek van Holland en Zeeland. Hij is in functie als het college van rijksadviseurs in het leven wordt geroepen.

eind1
Bijlagen handelingen Tweede Kamer 1956-57, 4549, nr. 3, blz. 6 rechter kolom; zie ook F.J. Duparc en F. Hinrichs. De Archiefwet 1962, Alphen aan den Rijn 1963 e.v. Deel i blz. 5.
eind2
Het thans volgende summiere historisch overzicht is grotendeels van P.F. Hubrecht, De Onderwijswetten in Nederland en hare uitvoering 5de afd. Tweede Deel, 's-Gravenhage 1882, blz. 20 e.v. Zie ook W.J. Formsma, Gids voor de Nederlandse archieven, Bussum 1967 blz. 22 e.v.
eind3
Souverein besluit van 8 maart 1814 nr. 9.
eind4
Van Wijn bleef in functie tot zijn overlijden op 27 sept. 1831.
eind5
De Jonge, die sinds 21 maart 1814 als substituut-archivaris aan het Rijksarchief was verbonden, is tot zijn overlijden op 12 juni 1853 archivaris des rijks gebleven.
eind6
26 juni 1856 nr. 79.
eind7
Hij is in functie geweest van begin 1854 tot zijn overlijden op 15 juli 1865. Zie over zijn optreden als Rijksarchivaris: R. Fruin, De Gestie van dr. R.C. Bakhuizen van den Brink als archivaris des rijks 1854-1865, 's-Gravenhage 1926.
eind8
Zie Duparc-Hinrichs t.a.p. Deel i blz. 81.
eind9
Hij was in 1865 Bakhuizen van den Brink als adjunct-archivaris opgevolgd.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken