Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kantjil, het dwerghertje (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kantjil, het dwerghertje
Afbeelding van Kantjil, het dwerghertjeToon afbeelding van titelpagina van Kantjil, het dwerghertje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.20 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kantjil, het dwerghertje

(1936)–Simon Franke–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 66]
[p. 66]

Hoofdstuk IX.
Ma Kariman.

De mannen doolden rond in het bos en deden dus wat. Pa Kariman hoefde niet werkeloos op de baleh-baleh te gaan zitten wachten. Hij was niet alleen en verlaten met zijn angstige gedachten, maar moest strijden met het weerbarstige bos, de gevaren en ondoordringbare duisternis.

Maar Ma Kariman.

Die kon niet met de mannen meetrekken, doch moest thuisblijven. Alleen met haar angst en vrees.

Bevend zat ze op de baleh-baleh en de uren kropen om. Het leek of elke minuut een eeuwigheid duurde.

Natuurlijk hing er geen klok in de hut, en kon ze dus niet precies weten hoe laat het was, maar ze wist wel dat ze al een hele poos zo gezeten had. Ze dacht van bijna al den helen nacht, maar dat was toch niet zo.

Ze zou nog veel langer moeten wachten, de arme Ma Kariman.

De kinderen lagen om haar heen te slapen, behalve de kleine Kariman, die de slaap niet vatten kon.

Die kon maar niet begrijpen, dat Nina er niet was en dat ze niet thuiskwam. Telkens vroeg hij, met een benauwd stemmetje, ‘komt ze gauw moeder? Komt ze nu gauw?’

‘Ja, ja,’ suste Ma Kariman dan, maar telkens als ze dat zei, was het of haar keel toegeknepen werd.

Ze had zo'n akelig voorgevoel. Het scheen of er een stem

[pagina 67]
[p. 67]

in haar was, die zei, dat Nina nooit terug zou keren.

Ze deed alle mogelijke moeite om die nare gedachten te verdrijven, maar dat gelukte slechts half.

Het viel haar zo moeilijk, goeden moed te houden.

Het was zo stil en leeg om haar heen. De hut zag er geheel anders uit dan gewoonlijk.

Onwillekeurig moest ze naar het hoekje kijken waar Nina anders sliep.

Daar lag nu enkel haar kussentje en haar sprei.

Ook lag daar haar kapokschuitje. Het schuitje waar ze zoveel mee op had en dat ze zo zorgvuldig beschilderd had.

Mooie, fijne figuurtjes had ze er op getekend.

Figuren die ze gezien had bij het wajangspel. Poppen met slanke lijven en vogelkoppen, zeer spitse neuzen en heel lange armen en benen.

O, het was een heel mooi kapokschuitje, en Nina had er langen tijd vlijtig en ingespannen aan gewerkt. Nu gebruikte ze het om allerlei kleine dingetjes in te bewaren; spelden en Naalden en ook een naairing.

Onwillekeurig nam Ma Kariman het dingetje op en keek er lang naar. Ze streelde het met haar bruine vingers en tuurde naar de fijne poppetjes er op.

Dan weer dwaalde haar blik naar de sprei en het kussentje. Ze greep er naar om het goed te leggen, maar trok haar hand weer terug.

Ze hoefde er niets aan te verschikken. Nina was er immers niet. Ze hoefde het kind niet toe te dekken met de sprei.

Ook de plaats waar Pa Kariman 's avonds tegenover haar zat was leeg. Daar lagen wel zijn stroblaadjes en zijn tabak waar hij strootjes van draaide, maar hij zelf doolde rond in het donkere bos.

Ma Kariman moest al lang zo gezeten hebben, want het kleine olielampje ging uit. Het vlammetje flakkerde onzeker aan het pitje en wierp grillige schaduwen op den bam-

[pagina 68]
[p. 68]

boewand. Griezelig om naar te kijken. Schaduwen kunnen allerlei vreselijke dingen op de wanden toveren. Vooral wanneer het hart bedroefd is en wanneer er zulke akelige voorgevoelens zijn. En als men uur na uur zit te wachten op iemand, die vermist is en waarvoor men het ergste vreest.

Natuurlijk probeerde ze zich er tegen te verzetten. Ze wilde zich niet overgeven aan haar mistroostige gedachten.

Maar het was zo eenzaam om haar heen en zo stil. De angst in haar hart was zo groot. Ze raakte overstuur en schrok op bij het minste geringste krikje dat ze hoorde.

Eindelijk doofde het vlammetje uit, en was het stikdonker in de hut.

Op den tast vulde ze het lampje opnieuw en ging weer zitten wachten.

De kleine Kariman was nu ook in slaap gevallen.

Zo wonderlijk stil was het om haar heen, en toch scheen het of de hut vol geluiden was.

Geluiden die slechts zij horen kon.

Waren het de boze geesten die rondom de hut waarden? Waren ze vertoornd op Ma Kariman, omdat ze niet beter op Nina gepast had, en kwamen ze nu wraak nemen?

Ma Kariman geloofde vast en zeker aan allerlei boze en goede geesten. Ze leefden in de bossen en in de struiken, in de kali en in de rotsspelonken. Vooral in den waringin, maar daar woonden slechts de goede. Die kwamen niet in het holst van den nacht om arme, ongelukkige vrouwen den schrik op het lijf te jagen. Men moest integendeel naar hèn gaan; ze schonken hulp en vertroosting.

Ma Kariman zou wel graag opgestaan zijn om naar den waringin te gaan, maar midden in den nacht kon ze dat toch niet doen. Wie weet hoe kwalijk de goede geesten haar dat zouden nemen. Veel beter was het te wachten tot morgen.

De gedachte dat ze den volgenden morgen, wanneer ze dan nog niets van Nina zou hebben vernomen, naar den

[pagina 69]
[p. 69]

heiligen boom zou gaan, gaf haar enige verlichting. Het scheen wel of de hut niet meer zo verlaten was. Wel was de plaats van Nina leeg en ook die van haar man, maar het was of een stem haar influisterde, dat er redding komen zou. Ze moest goeden moed houden. Ze moest vertrouwen hebben in de toekomst. Het was best mogelijk, dat alles nog goed afliep. Er gebeuren meer onverwachte dingen. Waarom moest het dan juist met Nina verkeerd aflopen.

Was het maar vast ochtend. Was het maar zover, dat ze een kip slachten kon om die heerlijk bruin te braden. Dat ze de mooiste rijst, die ze had in haar provisiekast, in haar kookpan kon doen om ze prachtig rul te stomen, zó mooi en zó korrelig, dat de goede geesten er plezier in zouden hebben.

Ze zou wel op willen springen en dadelijk beginnen met het klaarmaken van het offer, maar ze begreep, dat dit midden in den nacht niet kon.

Maar morgenochtend, nog vóór de zon heet was, zou ze het offer klaar hebben en naar den heiligen boom brengen. Voorzichtig zou ze het neerzetten op een verblindend wit matje, aan den voet van den eerwaardigen, duizendjarigen boom, en deemoedig zou ze de geesten vragen, of ze zo goed wilden zijn haar Nina terug te geven.

Maar toen Ma Kariman zo ver was met haar gedachten, kwamen andere beelden voor haar geest. De waringin veranderde in het woeste, onherbergzame bos, en met afgrijzen hoorde ze Si Matjan brullen. En achter den tijger, die veel groter scheen dan hij in werkelijkheid was, slopen een menigte boze geesten rond.

Vreselijk zagen die er uit in haar verbeelding. Er waren er bij, die eigenlijk geen lichaam hadden, doch slechts een wolk schenen met grote, onheilspellende vurige ogen. Die ogen blikten haar aan, en het ergste was, dat ze er in lezen kon, dat het afgelopen was met haar dochter. Het stond er

[pagina 70]
[p. 70]

niet geschreven in letters, maar in beelden en die be elden waren zo duidelijk, dat ze zich niet in de betekenis er van vergissen kon.

Het was niet een ander meisje, dat door Si Matjan besprongen werd, maar haar eigen Nina. Ze zag het aan de sarong en aan de kuiltjes in haar wangen. Ook aan het lidteken boven haar linkeroog.

Eens, toen Nina nog heel klein was, jaren geleden, was ze gestruikeld over het rijstblok, en bij het vallen was ze terecht gekomen op een kruik. Door den val was de gendi gebroken, en Nina kreeg een diepe wond boven haar linkeroog.

Het was goed genezen, want Ma Kariman had er geneeskrachtige kruiden opgelegd, maar het lidteken was gebleven.

En nu, in haar verbeelding, zag ze aan het lidteken, dat het Nina was, die door den tijger meegesleurd werd, het dichte onderhout in.

Duidelijk meende ze te horen, hoe het kind riep: ‘Moeder! Moeder!’

In werkelijkheid was het Kariman, die om zijn moeder huilde.

Hij was bang, omdat hij zo benauwd gedroomd had, n.l. dat Si Oelar onder het lange, droge gras, dat akelig ritselde, voortschuifelde naar Nina, die ergens in de schaduw van een breed pisangblad te slapen lag.

Zijn moeder suste hem weer in slaap en zei, dat hij rustig moest zijn en zich niet zulke dwaze dingen in het hoofd halen, maar haar stem klonk erg onzeker, want ze meende onder de baleh-baleh een zacht geritsel te horen.

Misschien was het een muisje of een verdwaalde toké, (hagedis) een schorpioen of een kuiken, ze kon het niet onderscheiden, maar het maakte, dat ze Si Oelar zag, zoals die op Nina aansloop. Hoe hij voorzichtig voortschoof, onder de droge bladeren, en de gele vlekken van zijn huid glin-

[pagina 71]
[p. 71]

sterden hel in de felle zon. Hij stak zijn kop omhoog en wiegde die heen en weer, heen en weer, en van tijd tot tijd stak hij zijn lange, dunne, gevorkte tong uit naar het slapende meisje. Afgrijzelijke giftanden blikkerden in zijn bek.

Zulke dingen zag Ma Kariman in haar verbeelding, en het is dus wel te begrijpen, dat de nacht lang duurde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken