Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kantjil, het dwerghertje (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kantjil, het dwerghertje
Afbeelding van Kantjil, het dwerghertjeToon afbeelding van titelpagina van Kantjil, het dwerghertje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.20 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kantjil, het dwerghertje

(1936)–Simon Franke–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 72]
[p. 72]

Hoofdstuk X.
Op zoek naar een schuilplaats.

Hulpeloos dwaalde Nina rond in het onherbergzame bos.

Waar moest ze heen? Welken kant moest ze uit?

Ach, het kwam er niet op aan, waarheen ze ging. Ze was hopeloos verdwaald. Op goed geluk af liep ze maar voort. ‘Misschien,’ dacht ze, ‘vind ik den waringin weer. Wanneer ik bij den boom was, zou ik den weg naar de dessa wel weer terug vinden.’

Telkens bleef ze staan en luisterde.

Vreemde geluiden klonken in haar oor. Geluiden die ze nog nooit gehoord had. Geheimzinnig geritsel en geschuifel, het leek vlak bij haar en tegelijkertijd ver weg. Ze werd bang, alleen al door het luisteren er naar.

Wat was het? Wat schoof over den drogen bosgrond? Was het Si Oelar of misschien een boze geest?

Nina kon het niet helpen, maar ze zag en hoorde overal boze geesten. Ze meende, dat ze achter de boomstammen naar haar loerden en dat ze boven haar hoofd, in het bladerendak, hun lange grijparmen naar haar uitstrekten. Overal meende ze stemmen te horen. Geen gewone mensenstemmen, maar een soort van gefluister, dat zeker van de geesten kwam. Het was slechts de nachtwind in de bladeren, maar Nina hoorde er heel iets anders in.

Ze had groot berouw, dat ze zo onvoorzichtig geweest was. Waarom was ze niet tijdig teruggegaan? Nu zat ze in het ongeluk. Wie weet hoe slecht het aflopen zou.

[pagina 73]
[p. 73]

Ze moest aan haar moeder denken, hoe ongerust die wel zou zijn. En aan den kleinen Kariman, die zoveel van haar hield. Aan haar vader ook. Hoe bedrukt die nu op de baleh-baleh zou zitten.

Ze moest denken aan alle mensen van de dessa. De kinderen waarmee ze speelde en de meisjes waarmee ze baadde soms, in de kali.

Ook aan Soekoemoe, den groten, sterken Soekoemoe, die de steun was van zijn vader.

Zouden die allen nu zeggen: ‘Weet je 't al van Nina? Ze is vermist!’

Wat was dat?

Plotseling stond ze stil. Ze had iets bijzonders gehoord. Vergissen was onmogelijk.

Si Matjan misschien?

Een rilling liep over haar rug bij de gedachte aan den tijger, maar tegelijkertijd wist ze heel zeker, dat het niet zijn gebrul geweest was, maar iets anders. Net alsof ergens, ver weg, mensenstemmen riepen.

Zouden het de mannen uit de dessa zijn?

Een groot gevoel van blijdschap kwam in haar borst. Het was of ze zich niet meer zo verlaten voelde. Het bos leek er ineens heel anders uit te zien. Het scheen of de eeuwenoude bomen vriendelijk tegen haar knikten. Net of ze zeggen wilden, ‘hou maar moed, Nina, het zal nog wel goed aflopen. Je moet niet zulke treurige gedachten hebben. Wanneer het straks licht wordt, zul je wel zien dat alles terecht komt.’

Scherp luisterde ze. Was het slechts verbeelding geweest?

Ineens klonk een klagelijk geluidje op, vlak in haar nabijheid.

Het was Kantjil, die zich dicht tegen haar benen opdrukte.

Hij was bang en zocht bescherming bij het meisje, dat

[pagina 74]
[p. 74]

naar zijn moeder rook. Hij trilde over zijn ganse lijf en piepte van angst.

Ineens was alle vrees uit het hart van Nina weg. Ze bukte zich voorover om het trillende diertje te strelen, maar zodra hij haar hand op zijn rug voelde, sprong hij van schrik een eind weg.

‘Kantjil!’ riep Nina zachtjes, ‘Kantjil! Kom dan! Kom bij me! Ik zal je geen kwaad doen!’

En toen klonk een dof en donker, verwijderd gebrul.

Het hertje kromp ineen en trachtte zich te verschuilen. Het rende heen en weer terug, om boomstammen heen en onder struikgewas door, maar nergens kon het een veilige schuilplaats vinden.

Nina stond stijf van schrik. Ze kon zich niet vergissen. Dit was niet het gegrom van den vuurberg, dat ze zo goed kende.

Dit was heel iets anders; de stem van Si Matjan, die ze zo dikwijls gehoord had, als ze 's nachts op de baleh-baleh lag. Dan klonk het flauw, van heel ver, en het kon haar niet deren, want ze was veilig thuis. De tijger durfde het dorp niet inkomen, maar nu stond ze, midden in den nacht, in het bos. En de tijger, die op jacht was, brulde.

Wat moest ze beginnen?

Ze voelde iets warms op haar voeten.

Het was het kleine hertje, dat een veilig plaatsje zocht.

Weer klonk een dreigend gegrom, maar nu kwam het van den Goenoeng Api.

Onwillekeurig keek Nina zijn kant uit. Er hing een vurige waaier boven den berg.

Ze rilde er van, want het was of ze verschrikkelijke dingen gebeuren zag in dien vuurgloed. Ze kon er haar ogen niet afhouden. Het was of de berg geheel vreemd voor haar was, en toch had ze hem zoveel malen gezien, en altijd met zijn vurigen waaier 's avonds.

[pagina 75]
[p. 75]

Maar nu leek hij zo verschrikkelijk, zo dreigend, dat ze er nog meer door van streek raakte dan ze al was.

Weer klonk het gebrul van Si Matjan, dichterbij nu dan een ogenblik geleden.

Kantjil schokte op, maar verliet zijn beschermster niet.

Nina beefde over haar hele lijf. Angstig keek ze om zich heen. Kon ze zich dan nergens verschuilen? Was er geen veilig plaatsje te vinden?

In een boom klimmen misschien? Of in een grot kruipen?

Er was een soort van grot.

Kantjil had er den vorigen nacht geslapen.

Het diertje werd er als het ware vanzelf heengetrokken. Bij instinct voelde het, dat het daar veilig was.

Maar het scheen er niet heen te willen gaan zonder Nina.

Het deed als een hond, die zijn meester ergens heen wil lokken.

Zo'n hond springt tegen zijn baas op, blaft, holt weg, komt weer terug, likt den baas de handen, holt weer weg, dezelfde richting uit als den eersten keer, en herhaalt dat spelletje zolang totdat zijn meester hem begrepen heeft.



illustratie

Iets dergelijks deed Kantjil. Hij blafte niet, natuurlijk, maar maakte toch kleine geluid-

[pagina 76]
[p. 76]

jes. Hij likte ook niet de hand van Nina, maar wreef er zijn neusje tegen en rende maar steeds heen en weer en lokte het meisje mee de richting uit, die hij wilde.

Meer dan een uur misschien had het meisje steeds het hertje gevolgd, de dichte wildernis in. Scherp keek ze uit of ze zich ergens zou kunnen verbergen. Van tijd tot tijd klonk het gebrul van Si Matjan door het bos.

Wanneer dat gebeurde, kromp het dwerghertje van angst ineen, en Nina voelde haar bloed stokken.

Ze werd moe en moedeloos. Ze voelde, het niet lang meer te kunnen uithouden. Een half uur misschien nog, een uur, maar dan zullen de krachten haar begeven. Dan zal ze ineenzinken, onder een boom, het hoofd op een uitstekenden wortelstronk, en in slaap vallen.

Si Matjan zal komen, want zijn reuk is scherp, of Si Oelar, of wellicht het grommende, wilde varken en o, Nina zal niet ontwaken, want ze is zo moe.

Een ogenblik dacht ze er aan, het maar op te geven en in het mos te gaan liggen. Een plaatsje te zoeken onder een van de reusachtige bladeren en zich neer te vlijen in de hoge alang-alang, de ogen te sluiten en alles te vergeten.

Maar een angstaanjagend gebrul, niet zover van haar verwijderd, gaf haar nieuwe krachten.

Ze sprong vooruit, achter Kantjil aan, die vliegensvlug voor haar uit rende en angstig blaatte.

Nina had best gehoord, dat het gebrul van den tijger kwam, en dat deze laatste niet ver van haar af wezen kon. Ze verbeeldde zich, dat ze hem vlak achter zich hoorde; hoe hij door het dichte onderhout kroop; talloze dode takjes kraakten onder zijn poten. Ze meende, dat ze zijn ogen als twee gloeiende ballen lichten zag, tussen de bladeren door, en het was of ze voelde, hoe zijn hete adem langs haar wangen streek.

Weer klonk het dreigende gebrul.

[pagina 77]
[p. 77]


illustratie

[pagina 78]
[p. 78]

Ze kon niet langer door het bos blijven dwalen, moest iets doen, dat redding brengen kon. Ze moest een schuilplaats zoeken tegen het gevaar, dat haar bedreigde.

Reeds sloeg ze de armen om een boom om daarin te klimmen en zich zodoende tegen den tijger te beschermen, toen het hertje begon te blaten.

Ze keek om en zag hoe het diertje onder een rotsblok verdween.

Dadelijk liet ze den stam los en was in drie passen bij het blok.

Was hier een schuilplaats?

Hier was het holletje, waar Kantjil den vorigen nacht geslapen had.

Kon ze er in kruipen?

De opening was te nauw. Het hertje kon er zich doorwringen, maar zij moest er buiten blijven.

Besluiteloos stond ze er voor en keek naar het diertje, dat er in weg gescholen was.

Het blaatte zachtjes. Het waren de geluidjes, die zijn moeder zo goed verstond. ‘Kom bij me,’ betekenden ze, ‘ik ben zo bang.’

Ook Nina verstond ze wel, maar ze had geen tijd om er naar te luisteren, want weer brulde Si Matjan. Zo verschrikkelijk klonk het, dat haar knieën knikten. Ze zonk neer op het rotsblok, sloot de ogen en had het gevoel, dat nu alles afgelopen was.

Maar dadelijk daarop zag ze in haar verbeelding hoe de mannen uit de dessa naar haar zochten. Wonderlijk duidelijk zag ze haar vader en den ouden wachter; hoe ze zich een weg baanden door den wir-war van doornige struiken. Tussen hen in liep de jonge, sterke Soekoemoe, en ze meende dat ze hoorde hoe hij ‘Nina,’ riep, ‘Nina!’

Met een sprong stond ze weer op de benen, keek om zich heen, rende naar den boom met den gladden stam, sloeg er

[pagina 79]
[p. 79]

de armen en benen omheen en klom, behendig als een aap, er bij op.

Ze hijgde van opwinding en inspanning. Ze wist heel goed, dat dit haar enige redding was. Naar boven moest ze, zo hoog ze kon. Tot daar waar de kroon van den boom begon. Daar groeiden takken, waaraan ze zich op zou kunnen trekken. Eenmaal daar zou ze wel een plaatsje vinden waar ze zitten kon.

Maar 't was zo'n hoge, gladde stam. Het eerste stuk, tot over de helft, ging vlot, maar daarna werd het moeilijker. Het scheen of de kracht uit haar armen en benen wegvloeide. Of ze de macht niet meer had zich bij den stam op te werken.

Van tijd tot tijd rustte ze. Dan hing ze daar, tegen den stam op, bewegingloos, en wachtte tot ze weer verder kon.

Eindelijk was ze zo-ver, dat ze den eersten tak kon grijpen. Het kwam er nu nog maar op aan zich daaraan op te hijsen.

Eenmaal op dien tak was ze in voorlopige veiligheid. Daar kon ze uitrusten van de ontzaggelijke inspanning van de laatste tien minuten.

Vooruit! Nina! Laat den moed niet zakken. Hou vol! Alles hangt er van af!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken