Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
'Een olifant in de Schwebebahn' (2000)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.17 MB)

XML (0.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

artikel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

'Een olifant in de Schwebebahn'

(2000)–Tijs Goldschmidt–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 316]
[p. 316]

Een olifant in de Schwebebahn

In de trein was het zo druk dat ik aan lezen niet toekwam. Ik las dezelfde zin ten minste zeven maal: ‘... Schlemmers triadisch ballet is eigenlijk een anti-dans, een constructivisme van de dans, zoals alleen door een schilder en beeldhouwer bedacht kon worden. Immers niet meer het menselijk lichaam en zijn bewegingen waren uitgangspunt en dragende kracht van expressie, maar bepaalde figuurlijke vindingen ...’ Ik had me voorgenomen het Bauhausboek waaruit deze zin afkomstig was uit te lezen, maar daarvan kwam niets terecht. Kaartjes laten zien, koffie. Een buurman die opstond, wegliep en terugkwam, opstond, wegliep en weer terugkwam. Tevergeefs op zoek naar een rustiger coupé. Boek weer opengeslagen: ‘zoals alleen door een schilder en beeldhouwer bedacht kon worden ...’ Toen zei mijn reisgenoot O. zich op te winden over jagers. Vlak buiten de grens van een natuurgebiedje in de Betuwe waar hij vaak wandelde, lagen ze met het geweer in de aanslag in het gras te wachten. Zodra een wintertaling of smient het in zijn hoofd haalde om een meter in onbeschermde lucht te vliegen, werd hij neergeknald. Ik overwoog ook iets weerzinwekkends te vertellen, maar besloot alleen instemmend te knikken en begon weer aan die zin. Düsseldorf. We moesten overstappen op de S-Bahn naar Wuppertal, want daar woonde Heinz Rasch, die we zouden bezoeken. Rasch, nu in de negentig, was architect en stoelenontwerper geweest. Hij werkte ooit als assistent van Mies van der Rohe.

Vlakbij het station Wuppertal wees O. uit het raam en zei: ‘Kijk, de Schwebebahn. Dat is leuk. Daar heeft Mart Stam al een idee voor gehad. Ze hebben er voor de grap ooit een olifant mee vervoerd, maar die is in de rivier beland.’ Door de lucht sneed, hangend aan kabels, een trammetje, dat afboog boven een rivierdal.

Rasch woonde in een wit gepleisterd huis vlak bij het station. Alleen de begane grond stond nog overeind. Een bezorgd kijkende vrouw van een jaar of vijfenvijftig deed open. De dochter van Rasch die over was uit Hong-Kong. Een nauw donker gangetje, links aan de straat een tekenkamer. Maquettes van wolkenkrabbers, een tekening van een kerk.

We werden uitgenodigd in de woonkamer die wat onderkomen was. De chaos had vat gekregen op de strenge helderheid die er ooit was geweest. Die voelde je nog wel. Een mooi vorm gegeven rolluik in plaats van gordijnen en een in de muur verzonken boekenkast met glazen deuren, die waren gevat in een stalen frame. Met aandacht en overtuiging gemaakt. Stapels boeken, paperassen en tekeningen lagen her en der verspreid in de kamer.

O. begroette Rasch als eerste en stelde me aan hem voor. Ik kon zijn aangezicht nauwe-

[pagina 317]
[p. 317]

lijks zien, zo krom was hij gegroeid. Rasch was de negentig al gepasseerd. In zijn kale schedel zat een deuk, waardoor ik direct aan de oorlog moest denken. Met grote moeite keek Rasch langzaam op. Levendige, haast ondeugende ogen. Op zijn lichtblauwe overhemd droeg hij een bordeauxrood strikje. Een heer. Rasch: ‘Ah, ein grosser Mann. So gross wie Mart Stam.’ O.: ‘Hij houdt van schilderijen.’ Rasch kwam dichter bij me staan en fluisterde: ‘Maler?’ Ik ontkende dat. Rasch had eigenlijk zelf schilder willen worden, maar had altijd getwijfeld of hij genoeg aanleg had. Als architect was hij vooral mechanisch sterk geweest, een constructeur. Kon een gebouw neerzetten op één paal. Stevig, maar geen grote architectuur. ‘Zijn stoelen zijn misschien wel mooier dan zijn gebouwen,’ meende O. Rasch wenkte me vriendelijk en wees me een stoel. Een gebogen buis met rieten zitting, geen achterpoten. De stoel was oud, maar nog altijd gaaf: ‘Setzen Sie sich. Dieser ist von Mies, 1928.’ Er is veel kritiek op gekomen. Hij heeft geen leuningen en als je vooroverbuigt heeft hij de neiging naar achteren weg te schieten. Rasch: ‘Ik had eens een gast, een aantrekkelijke jonge vrouw die met haar kin op deze tafel terecht is gekomen en zich akelig bezeerd heeft.’

Rasch legde zijn hand op een tweede buisstoel en zei: ‘Dit is de concurrent. Probeert u hem eens.’ Ik wisselde van stoel. ‘Gesundheitsstuhl heet hij, omdat hij steun geeft in de onderrug.’

Rasch keek me vriendelijk afwachtend aan. ‘Zit goed, mooi gemaakt’, mompelde ik, terwijl ik O. en Rasch toeknikte. ‘Ontwerp Rasch’, zei Rasch ‘sla uw benen eens over elkaar en leg ze over de zijleuning. Jonge vrouwen hebben me verzekerd dat dit een groot voordeel is van deze stoel. Zo te kunnen zitten, met de benen over de zijleuning. Dat is uitgesloten met de stoel van Mies.’

Ik ben te groot om ervan te kunnen genieten. Ongemakkelijk zit ik, met opgetrokken benen, over de zijleuning van zijn gezondheidsstoel. Waar zat het hem in dat het ontwerp van Van der Rohe nog mooier was? Mocht hij misschien nog minder van zichzelf, of juist meer? Hoefde het nog niet zo kaal te zijn als bij Rasch?

‘Nachbau’, zei Rasch, terwijl hij de stoel op de rugleuning klopte. ‘Het origineel leende ik ooit uit voor een tentoonstelling, maar het is nooit teruggekomen.’ In slagorde opgesteld stonden er vier stoelen naast elkaar. Niet om op te zitten, maar om te bekijken. Er hingen labels aan van tentoonstellingen: type, ontwerper, verzekerde waarde. Ik: Ook uw ontwerp? Rasch: ‘Mijn ontwerp, mijn patent.’ Hij pakte een klein boek van tafel waarin zijn stoelontwerpen stonden afgebeeld, een facsimile. ‘Alle stoelen die ik ontwierp staan hierin.’ O. kwam erbij, terwijl Inka, de dochter van Rasch, in de keuken verdween. Ze maakt de indruk het niet gemakkelijk met hem te hebben.

Rasch: ‘Kijk, een stoel van Mart Stam, een stoel zonder achterpoten. Zo wilde hij deze vorm: senkrecht, waagerecht.’ Rasch onderstreepte de richting van de buizen met strelende gebaren zonder ze daarbij aan te raken en vervolgde: ‘De diagonaal wilde Stam ünberhaupt niet. Deze stoel is niet elastisch zoals die van Mies, maar stijf.’ Rasch drukte zich ‘precies en kernachtig’ uit. Hij sprak zoals die meubels waren. Geen woord te veel, geen enkele bloemrijke zin, ‘skelettisch.’

Ooit was er een dispuut geweest tussen Rasch en een collega. Wie was er eerder met dat type stoel, Marcel Breuer of Rasch? Breuer, meende die collega, Rasch wist Rasch. Of hadden Breuer en Rasch op precies hetzelfde moment en onafhankelijk van elkaar dat type ontworpen? ‘Es gibt drei Möglichkeiten,’ had die collega gezegd. ‘Eins, oder, als dat niet het geval is, zwei en ten slotte is er een derde mogelijkheid ...’ Toen Rasch met deze pijnlijke prioriteitskwestie werd geconfronteerd, begon hij desondanks te stralen. Hij genoot van de kernachtige formuleringen van zijn collega en herhaalde: ‘Das hat er genau gut gesagt. Genau gut. Es gibt drei Möglichkeiten: Eins (Breuer was eerder), oder zwei (ik was eerder) und es gibt noch eine dritte Möglichkeit (we deden onafhankelijk van elkaar en tegelijkertijd dezelfde vondst) ...’

[pagina 318]
[p. 318]

Rasch ontwierp ook de ronde tafel die in de woonkamer stond. Hij had drie poten die elkaar zijdelings raakten en kruisten. Een tafel die stevig was, niet wiebelde, een onwrikbare constructie. De tafel waarop zijn gast ongelukkig terecht was gekomen. Een tafel waarop, Rasch vertelde het glunderend, ‘viele Jungedamen getanzt haben.’ Ik probeerde het me voor te stellen. ‘Wat kijkt u ongelovig,’ zei Rasch. ‘Probeer maar eens hoe stevig hij is.’

In een kastje dat vermoedelijk jarenlang niet open was geweest, stond, verscholen achter briefkaarten en geflankeerd door Keniase luchthavenkunst in ebbenhout, een mooi klassiek Sepikbeeldje uit Nieuw-Guinea. Vermoedelijk gemaakt in het begin van de twintigste eeuw, de periode dat het gebied nog door de Duitsers werd overheerst: ‘Schnabelstil,’ noemden de Duitse etnologen dat. Vanwege de extreem lange neus van het mannetje die wel iets weg heeft van een ibissnavel en vloeiend in zijn geslachtsdeel overgaat.

Rasch sprak met O. over de gebouwen van Mart Stam, terwijl ik schilderijen, tekeningen en collages bekeek. Hoe redde Rasch zich als zijn dochter in Hongkong zat?

Hij zag er uiterst kwetsbaar uit, broos buismeubel. Ik keek niet onbevangen door die bijgedachten.

Er hingen verschillende constructivistische doeken van Willy Baumeister, maar ook een surrealistisch schilderij met vreemd geel en roze. Verder een kleine collage van Schwitters, waarin het woord Tanger was verwerkt en een heldere pentekening van een danser, een werk van Schlemmer. ‘Toen ik vroeg of die tekening iets met het triadisch ballet te maken had, keek Rasch verstoord op. Wist ik zo weinig?’ Met het triadisch ballet had deze tekening toch niets te maken.

Schlemmer woonde enige tijd bij Rasch in huis. Het was 1943, hij schilderde het uitzicht. Kende ik die schilderijen? Indrukken van het dal. Aan de overkant stonden vroeger huizen. Die werden gebombardeerd, maar nooit weer opgebouwd. Ook het huis van Rasch werd gebombardeerd. Plotseling herkende ik het huis op een vooroorlogse foto aan de muur. Na de oorlog bleef Rasch met zijn gezin wonen in het enige gedeelte dat nog overeind stond, de begane grond. Hier zat Schlemmer, zei Rasch. Op deze stoel. Hij knikte naar de stoel en maakte een hoffelijke buiging, zijn handen gevouwen in zijn schoot. Rasch sprak bevlogen over hem en heel even zat Schlemmer daar weer.

Het eten werd opgediend. Het gesprek ging over sport. Rasch sprak over de tennisspeelster Steffi Graf. Dat ze zo goed was, maar misschien niet zo goed als die Hollandse tennisspeelster die hij ooit zag. Rasch maakte ons Nederlanders voortdurend complimenten over die heerlijke Goudse kaas, onze voortreffelijke tennissers en niet te vergeten de architect Mart Stam, voor wie hij grote bewondering had.

Na het eten, waarvan Rasch bijna niets had genomen, bekeken we dia's van gebouwen die door Stam waren gebouwd. Magnitogorsk. Een boekje van W.F. Hermans daarover kwam ter sprake.

We vertrokken en namen de Schwebebahn. Terwijl we hoog boven de stad door de lucht suisden, vertelde O. dat Mart Stam zich liet inspireren door het darwinisme. Hij paste de evolutietheorie toe op stoelen, boten, fietsen en zelfs maatschappijvormen. Stoelen bijvoorbeeld zouden langzaam evolueren in de richting van het beste type en uiteindelijk, stelde hij zich voor, zou die stoel overleven waarop het meest gezeten werd. Ik zag de verschillende stoelen weer voor me in die rammelende en piepende zweeftram. Selecteerde er een en ging er in gedachten op zitten. Ontwerpen van Breuer, Rasch, Stam en Mies van der Rohe. Bij elke halte van de zweeftram wisselde ik in gedachten van stoeltype. Maar als een tram zwiept en zwaait zoals deze zwevende, zit je niet rustig op zo'n buismeubel. Ik keek over het dal om niet misselijk te worden en staakte de stoelendans. Hoe was het verder gegaan met die olifant?


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken