Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Woeringen en de oriëntatie van het Maasland (1988)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.35 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Woeringen en de oriëntatie van het Maasland

(1988)–J.J. Goossens–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 10]
[p. 10]


illustratie
Hertog Jan I van Brabant in de Slag bij Woeringen (Handschrift van Manessa 14e eeuw).


[pagina 11]
[p. 11]

De Limburgse successieoorlog in de middeleeuwse Nederlandse en Duitse letterkunde
door J. Goossens

De overwinnaar van Woeringen is in de middeleeuwse letterkunde een speciale figuur. Hij blijkt ten eerste zelf dichter te zijn geweest. In het beroemde grote Heidelbergse liederhandschrift zijn negen liederen op zijn naam overgeleverd. De taalvorm van die liederen is zuidwestelijk Middelhoogduits, maar het merendeel ervan laat zich gemakkelijk in het Middelnederlands herschrijven, wat enkele filologen uit de negentiende eeuw ook gedaan hebben. Het is in zo een herschreven vorm dat b.v. het bekende lied ‘Eens meien morgen vroe’ met zijn refrein ‘Harba lori fa’ in onze bloemlezingen terecht is gekomen. Met die liederen zijn heel wat taal- en literairhistorische problemen verbonden, waar hier niet op kan worden ingegaan.

 

Ten tweede is de figuur van Jan I aanleiding geweest tot het ontstaan van een nieuw literair genre, de Ehrenrede. Het gaat hier om gedichten van in de regel enkele honderden verzen, waarin de dood van een adellijke persoon wordt beklaagd en waartoe enkele vaste ingrediënten behoren: het optreden van allegorische vrouwenfiguren als Deugd en Minne, de beschrijving van het wapenschild van de overledene, de lof van zijn grote daden, de treurnis om zijn dood. De oudste bekende Ehrenrede, bewaard in een handschrift dat uit Augsburg stamt, is juist een anonieme Middelhoogduitse treurzang op Jan I, 405 verzen lang en vermoedelijk nog uit de 13de eeuw (Jan I overleed in 1294). Tot zijn grote daden wordt het verwerven van Limburg gerekend.

 

Ten derde worden het leven en de daden van onze hertog behandeld in een aantal grote middeleeuwse geschiedwerken. Het oudste middeleeuwse geschiedverhaal in de volkstaal is de rijmkroniek, d.w.z. een als historisch bedoeld verhalend werk in verzen, waarin de gebeurtenissen in chronologische volgorde worden verteld. Aan de rijmkronieken in de volkstaal zijn Latijnse prozawerken voorafgegaan. Er bestaan reusachtige kronieken die de hele wereldgeschiedenis vanaf de schepping behandelen, maar er ontstaat een tendens om de stof geografisch en historisch te beperken tot de geschiedenis van een land, een kleiner territorium, een stad, een klooster enz. Een beroemde Limburgse Latijnse prozakroniek is die van de abdij van Sint-Truiden. In onze streken worden er rijmkronieken in de volkstaal geschreven van de tweede helft van de 13de eeuw af; zij beleven een bloeiperiode in de 14de eeuw en ook in de 15de hebben zij nog succes. Er gebeurt dan echter iets opvallends, wat ook in heiligenlevens, didactische werken en over het algemeen in literatuur met een aanspraak op ‘waarheid’ kan worden vastgesteld: de versvorm wordt vervangen door het proza. Dit alles geldt ook voor kronieken waarin de figuur

[pagina 12]
[p. 12]

van Jan I van Brabant wordt behandeld: er zijn teksten in verzen van de late 13de tot de 15de eeuw; op het einde van de 15de eeuw worden zij afgelost door prozakronieken.

 

De grootste rijmkroniek waarin het leven en de daden van Jan I, waaronder zijn rol in de Limburgse successieoorlog en de slag bij Woeringen verteld worden, is de Spiegel Historiael . Dit is een reusachtig Middelnederlands compendium van de wereldgeschiedenis, dat meer dan 170.000 verzen bevat, verdeeld over vijf ‘partieën’, die op hun beurt weer in boeken zijn ingedeeld. Het werd begonnen door Jacob van Maerlant, die in de jaren tachtig van de 13de eeuw het Latijnse Speculum Historiale van Vincentius van Beauvais bewerkend vertaalde. Hij schrapte heel wat gegevens uit deze hoofdbron, maar nam anderzijds ook gegevens uit andere bronnen in zijn werk op. Hij schreef de eerste, de derde en een gedeelte van de vierde partie. Omstreeks 1300 schreef Philip Utenbroeke uit Damme de tweede partie, waarvan Maerlant de bewerking had laten liggen. Zij bestaat grotendeels uit heiligenlevens. De Brabantse priester Lodewijk van Velthem nam de draad in het derde boek van de vierde partie weer op waar Maerlant hem had laten vallen. Hij voltooide deze partie, die uit acht boeken bestaat, in 1315 en voegde er een vijfde partie aan toe, de geschiedenis van 1256 tot 1316, met bijzondere aandacht voor het hertogdom Brabant. In een kleine 3.000 verzen, verdeeld over drie van de acht boeken en met enkele onderbrekingen, wordt hier het leven van onze hertog en daarbij vooral zijn daden in de Limburgse successieoorlog en de slag bij Woeringen verteld. Van Velthem heeft daarmee geen origineel werk geleverd, maar het epos van zijn voorganger Jan van Heelu, waarop nog uitvoeriger is in te gaan, verkortend afgeschreven. Hoewel zijn prestatie als een nogal stuntelige reductie van een gedicht tot ongeveer een derde van zijn oorspronkelijke omvang dient te worden beschouwd, is het resultaat niet onbelangrijk, zoals verderop zal blijken.

 

Een tweede grote kroniek waarin op deze stof wordt ingegaan, zijn de Brabantsche Yeesten . Dit is een Middelnederlands werk van meer dan 46.000 verzen, waarin de heldendaden van de Brabantse hertogen tot 1441 worden beschreven. De eerste vijf van de zeven boeken werden door Jan de Klerk geschreven, die door de literatuurhistorici met de Antwerpse stadsschrijver Jan van Boendale wordt geïdentificeerd, de rest door een anonieme dichter uit de 15de eeuw. De eerste drie boeken heeft Boendale grotendeels uit Maerlants aandeel aan de Spiegel Historiael samengesprokkeld. In het vierde en het vijfde boek behandelt hij het leven van Jan I, de Limburgse successieoorlog in het vierde. Ook van dit stuk wordt aangenomen dat het op het gedicht van Jan van Heelu teruggaat. Het korte gedeelte dat tot het vijfde boek behoort (182 verzen) heeft daar echter niets mee te maken. Wat het langere deel in het vierde boek betreft (een kleine 500 verzen), de gebeurtenissen die hierin worden verteld zijn weliswaar allemaal in het werk van Heelu terug te vinden, maar woordelijke overeenkomsten daarmee heb ik in de veel kortere en minder gedetailleerde versie van Boendale niet gevonden. Het lijkt wel zeker dat hij Heelu's werk gekend heeft (in de verzen 1472-1482 van het vierde boek verwijst hij naar

[pagina 13]
[p. 13]

‘een scone boec’ dat over de slag bij Woeringen is geschreven; ook bestaan er handschriften van de Brabantsche Yeesten waarin reminiscenties aan het gedicht van Heelu zijn verwerkt), maar dat hij het gebruikt heeft, kan niet dwingend uit de tekst geconcludeerd worden. Boendale kan zijn relaas ook op andere bronnen - in het tweede decennium van de 14de eeuw kunnen dat ook nog mondelinge zijn geweest - gebaseerd hebben. Voor de kennis van de Limburgse successieoorlog en ook voor de bestudering van Heelu's gedicht leveren de Brabantsche Yeesten m.i. geen specifieke gegevens. Daarmee is natuurlijk niet gezegd dat zij geen eigen literaire analyse waard zouden zijn. De derde Middelnederlandse verskroniek met een relaas van de Limburgse successieoorlog en de slag bij Woeringen is een werk van veel bescheidener omvang (4.479 verzen), dat ongeveer een eeuw jonger is: de Cornicke van Brabant door Hennen van Merchtenen uit 1414. Ook dit is een relaas van de - deels legendarische - geschiedenis van het Brabantse hertogelijke huis, zij het dan in looppas. Een hoofdstuk van 256 verzen is aan Jan I besteed, wiens roem aan de hand van zijn heldendaden te Woeringen en van twee toegevoegde anekdoten wordt gedemonstreerd, waarvan er een ook in Heelu's gedicht te vinden is. Het relaas van de slag bij Woeringen vertoont woordelijke overeenstemmingen met Heelu's gedicht, waar dus zeker gebruik van is gemaakt. Nieuwe gegevens zijn er eigenlijk niet in te vinden.

Laten we nu eindelijk overgaan naar het al herhaaldelijk genoemde gedicht van Jan van Heelu. Het gaat om een werk dat bewaard is in één enkel handschrift, dat zich in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag bevindt (76 E 23). Dit handschrift wordt gedateerd omstreeks 1440, dus 150 jaar na de slag bij Woeringen. Het is een laat afschrift, want het origineel moet in de jaren onmiddellijk na die slag geschreven zijn. Uit de tekst blijkt dat Jan I nog leefde. Het werk is geschreven voor ‘Vrouwe Margriete van Inghelant’ (v. 1), de verloofde van diens zoon, de latere Jan II. Volgens de eerste en tot dusver enige uitgever van het handschrift, Jan Frans Willems, vond het huwelijk in 1293 plaats (andere bronnen spreken van 1290). We kunnen dus stellen dat het gedicht in de jaren onmiddellijk na de slag is geschreven. Willems heeft het werk in 1836 met een dubbele titelbladzijde uitgegeven, in het Frans Chronique en vers de Jean van Heelu ou relation de la bataille de Woeringen, in het Nederlands Rymkronyk van Jan van Heelu betreffende den slag van Woeringen . Hij stelt dus dat het werk een rijmkroniek is. Dit is m.i. een aperte vergissing, te verklaren door de stand van de Middelnederlandse filologie op dat ogenblik. Zij is merkwaardig genoeg achteraf nooit rechtgezet, en dit is juist te verklaren doordat het in die vergissing om het opgeplakte etiket ‘kroniek’ ging. Andere soorten verhalende dichtwerken zoals Artus- en Karelromans, dierenepen en verslegenden werden voor literair veel hoogstaander gehouden en daarom grondig bestudeerd; kronieken werden als literair oninteressant aan de historici overgelaten, die overigens in dit herdenkingsjaar van Heelu's werk een overvloedig en dankbaar gebruik hebben gemaakt. De studie van de Middelnederlandse letterkunde daarentegen heeft zich om de genoemde drogreden om dit gedicht nauwelijks bekommerd. Afgezien van de constatering dat de middeleeuwse rijmkronieken wel degelijk meer filologische belangstel-

[pagina 14]
[p. 14]

ling verdienen is dit inderdaad een drogreden: het gaat immers niet om een rijmkroniek, maar wel om een heldenepos op historische grondslag.

 

In de grond heeft Willems dat bij de voorbereiding van zijn uitgave ook al ingezien, zoals ook min of meer duidelijk uit zijn inleiding blijkt. Hij heeft de tekst zo ingericht dat we er de klassieke opbouw van een middeleeuws epos in herkennen, opgebouwd rondom de figuur van de hoofdheid, die zijn volkomenheid na kleinere bewijzen van zijn dapperheid in een groot avontuur glansrijk bevestigt en daarmee het verhaal naar een rustpunt leidt. Het verhaal begint namelijk in het Haagse handschrift met een aanloop van bijna 600 verzen, die het een kroniekachtige inkleding bezorgt. Hierin worden stukken uit de bijbelse geschiedenis naverteld, waarbij vergelijkingen met de Limburgse successieoorlog worden getrokken (Dit es ghelikenesse van dien / Dat tusschen Mase enten Rijn ghesciede, CXXXVIII-IX). Willems beschouwt deze aanloop m.i. terecht als een ‘Voorrede van den Afschryver’ en drukt hem daarom los van de eigenlijke editie in een bijlage af. Het gedicht heeft op die manier nog 8.948 verzen, die Willems over twee boeken verdeelt, een wat korter eerste van 3.920 verzen en een wat langer tweede, dat dus een goede 5.000 verzen telt. Deze indeling, die met ongeveer dezelfde proporties de klassieke van de middeleeuwse ridderroman is, was klaarblijkelijk door de dichter zelf gewild, aangezien het tweede deel met een eigen proloog begint, waarin aan een aantal beroemde ridderepen wordt herinnerd: Roelandslied, Trojeroman, Walewein, Percheval, Alexander. De daden van de helden in die werken worden echter door wat te Woeringen gebeurde nog overtroffen:

 
Maer nochtan en vint men niet
 
In enghene yeeste, van alle desen,
 
Noch in ghene, die men mach lesen,
 
Soe groote daet, op enen dach,
 
Als men voor Woeronc vallen sach,
 
Van gerechten ridderscape (3936-3941)

Na die proloog komt het tweede deel van het verhaal op de klassieke manier op gang:

 
Het viel op enen sinxen dach
 
Dat een parlement gelach (3961-3962)

Alleen dit tweede deel bevat het relaas van de slag bij Woeringen. In het eerste deel gaat het hoofdzakelijk om de daaraan voorafgaande ‘bina vijf jaer’ (1440) van de Limburgse successieoorlog, aansluitend bij een overzicht van de afstamming van de held, van de gebeurtenissen rondom hem in zijn jeugd en van zijn daden voor het begin van het conflict om Limburg, met als hoogtepunt de demonstratie van zijn macht bij de Franse koning, van wie hij terechtstelling van Pirs vander Brochen kan verkrijgen, die zijn zuster had belaagd. Voor dit voorspel, inclusief de proloog, waarin het gedicht zoals gezegd wordt opgedragen aan de Engelse toekomstige schoondochter van Jan, die door de lectuur ervan niet alleen Nederlands moet leren, maar bovendien ook tot het inzicht moet komen wat voor een held ze als schoonvader krijgt, heeft onze dichter 1.435 verzen nodig, voor het deel van de oorlog dat aan Woeringen voorafgaat

[pagina 15]
[p. 15]

dus 2.485. Hij heeft in het eerste boek zeer veel samengeperst, en dit is in het geheel van zijn concept, waarin het tweede boek als hoogtepunt wat langer moest zijn, kennelijk een moeizaam werk geweest. Tot vervelens toe breekt hij hier telkens opnieuw zijn relaas van de gebeurtenissen af met zinnen als ‘Maer dies willic voort al swigen’ (1430), zodat hij met het volgende kan doorgaan. Een aantal keren gebeurt dat op een manier die men als topos kan beschouwen: het volledige relaas zou te lang ophouden. Een voorbeeld:

 
Dies was soe vele meer daer toe,
 
Dan ic nu ghewach doe,
 
Dat verlenghen soude die tale:
 
Daer bi latict altemale (493-496).

Interessanter zijn een paar plaatsen waar wordt gesteld dat de onderdrukte uitweiding van de eigenlijke opzet zou afleiden, zo b.v. wanneer hij het over de afzetting van de Luikse bisschop Heinric heeft:

 
Hoe hi sijn leven leidde voort,
 
Sint dat hi dat bisdom liet,
 
Dan hoort te deser yeesten niet;
 
Daer bi swigic nu dies (740-743).


illustratie
Een verantwoording van deze kaart verschijnt in 1989 in een feestbundel.


[pagina 16]
[p. 16]

Aanschouwelijker dan een navertelling van de inhoud kan bijgevoegde kaart met de topografie van de gebeurtenissen demonstreren hoeveel er in het relaas van wat er aan de slag bij Woeringen voorafgaat, aan de hand is. Op enkele punten in de buurt van de Rijn na gaat het uitsluitend om plaatsen uit het eerste boek. Zij zijn registreerd vanaf vers 1.058, waar de aanloop naar de oorlog toe begint doordat de Brabanders onder leiding van de hertog het Maasland intrekken; van dan af gaat het op een paar onderbrekingen na continu om de spanningen tussen Maas en Rijn. Die paar onderbrekingen spelen zich buiten het gebied van de kaart af. Op sommige plaatsen zoals Maastricht, Aken, Gulpen en Lontzen vindt er een overvloed aan gebeurtenissen plaats.

De kaart maakt duidelijk dat het terrein van het conflict vóór de eindfase wel degelijk hoofdzakelijk het land van Limburg met zijn onmiddellijke omgeving is. Daarnaast zijn er vijandelijkheden geweest in het grensgebied van Brabant en Gelre aan de grote rivieren en opvallend ook in de Limburgse enclave aan de Ourthe bij Sprimont. We kunnen besluiten dat een karakterisering van Heelu's gedicht als een relaas van de slag bij Woeringen aan de inhoud te kort doet: de hele Limburgse successieoorlog is behandeld en die is zo uitgewerkt dat de held van het verhaal in het eerste deel talrijke bewijzen van dapperheid levert die als voorproeven van zijn schitterende prestatie in de definitieve slag zijn te beschouwen.

 

De figuur van de held wordt in twee episoden op een opvallende manier metaforisch-literair aangekleed. De eerste (3175-3419) is een tocht naar Overmaas met het ontzet van Lontzen, de verwoesting van een viertal burchten, het platbranden van Dolhain en het uitdagen van de Luxemburgers, die daarboven in de Limburgse vesting zitten, een tocht waarin ‘makede doen mat / Die hertoge alle sine viande’ (3350-3351). We zien

 
In dese reyse den hertoge vueren
 
Drie poente van sleeus natueren
 
Die hi hadde, tallen stonden,
 
Te tornoye, ende te tafelronden,
 
Ende in orloge, ende in stride;
 
Maer nu, te desen tide,
 
Sach mense meer ende bat
 
Dant ye dede op ene stat,
 
Kinlike aen hem openbare (3191-3199).

De eerste eigenschap van de leeuw is zijn moed. Dat Jan zich in dit opzicht als een leeuw gedraagt, blijkt uit het feit dat hij het waagt, tegen ‘die sware gasten’ (3210-3211) op te trekken, die Lontzen belegeren. De tweede eigenschap van de leeuw blijkt eigenlijk uit het gedrag van de andere dieren: die stuiven uit elkaar wanneer zij merken dat hij woedend is. Dit doen wanneer Jan aanrukt ook de belegeraars van Lontzen, die zich op veilige afstand ‘elc in sine veste’ (3263-3264) gaan verschansen. Wanneer de tocht is afgelopen deelt Jan rijke geschenken uit aan de edelen die hem hebben geholpen. Dit is een bewijs

[pagina 17]
[p. 17]
 
Dat hi dat derde poent droech
 
Vanden leeuwe, dats, als hi genoech
 
Beiaget heeft, soe es hi blide,
 
Ende deilt soe meldelike sijn pride,
 
Dat hire den dieren laet aen winnen,
 
Die op ghenade tote hem rinnen (3379-3384).

In de tweede episode (4195-4342) wordt de beeldspraak ironiserend in de mond van Jans antagonist, de Keulse aartsbisschop gelegd. Deze roept wanneer ‘die hertoge ende sijn liede / Voor Woeronc gelogeert lagen’ (4196-4197) zijn vazallen en aanhangers op om die te komen bekampen. Hij doet dat met het beeld van een door de Rijn aangespoelde walvis. Dit beest

 
(...) ware groot ende vet,
 
Dat hine mochte verweldegen niet geheel,
 
Dat elc quame om sijn deel (4206-4208).

Dit thema wordt dan niet alleen door de verteller verder uitgewerkt; de aartsbisschop zelf draagt voor zijn verzamelde strijdkrachten te Brauweiler een mis op en houdt een preek waarin hij ‘onthult’ wie de walvis is:

 
Hoort, ghi heeren overal,
 
Ons es heden groot geval,
 
Hier op desen dach bedaget;
 
Want dat wi lange hebben geiaget
 
Dat heeft ons God nu toe gewijst;
 
Den walvisch, die ic hebbe geprijst,
 
Dat es die hertoge van Brabant,
 
Die ons es comen in die hant,
 
Met menegen hoogen man,
 
Die ons ontvlien niet en can (4275-4284).

Uit al het voorgaande blijkt dat Heelu's gedicht als een epos te beschouwen is, waarvan de karakterisering in de literatuurgeschiedenis herzien moet worden en dat bovendien een behoorlijke literaire analyse verdient. Mijns inziens moet aan dit laatste echter nog een filologisch-tekstkritisch onderzoek voorafgaan. Zoals gezegd is het enige bewaarde handschrift van dit gedicht ongeveer anderhalve eeuw jonger dan het origineel. Op 150 jaar kan er echter met een middeleeuwse tekst heel veel gebeuren: hij kan door toevoegingen, weglatingen, herschrijvingen en verplaatsingen van stukken een nieuw uitzicht krijgen. Dat dit ook met ons epos gebeurd is, is tot op zekere hoogte controleerbaar.

 

Lodewijk van Velthem heeft toen hij zijn compilatie schreef uiteraard van een ander handschrift gebruik gemaakt dan het bewaarde, zodat zijn tekst elementen kan bevatten die oorspronkelijker zijn dan die van het Haagse handschrift. Het is niet uitgesloten dat bij gedetailleerd onderzoek ook zulke elementen in de kroniek van Hennen van Merchtenen en wie weet zelfs bij Jan van Boendale zijn aan te treffen. Bovendien verscheen er in 1641 bij Govaerdt Schoevaerdts te Brussel een bewerking van Heelu's epos in 1600 Latijnse hexameters, Proelium Woeringanum Joannis I Lotharingiae Brabantiae ducis en S. Imp. Marchionis, toegeschreven aan Henri Charles de Donghelberge, afstammeling

[pagina 18]
[p. 18]

van een bastaard van onze hertog. Dit gedicht gaat eveneens op een ander handschrift dan het bewaarde terug. Tenslotte bestaat er een Nederlandse prozabewerking van de tekst van hetzelfde verloren handschrift, die in 1646 eveneens bij Schoevaerdts verscheen, Den stryt ende slach van Woeringen, ghelyck dien warachtichlyck is gheschiet . Dat dit verloren handschrift in details van de Haagse tekst afweek, blijkt uit het citaat van het begin ervan door Schoevaerdts in zijn inleiding tot de Nederlandse druk van 1646: het eerste vers luidt ‘Vrouwe Margriete van Inghelant’; de aanloop van 592 verzen in het Haagse handschrift ontbreekt dus, waardoor bevestigd wordt dat deze een jongere toevoeging is.

Dat door een systematische vergelijking met de opgesomde teksten de versie van het Haagse handschrift een eind dichter bij het origineel kan worden gebracht, lijkt wel zeker. Ik verduidelijk dit verder aan de hand van een andere passage, de al genoemde geschiedenis van Pirs vander Brochen, een verhaal dat in de late middeleeuwen kennelijk aan legendevorming onderhevig is geweest, wat hier evenmin als de verhouding van de varianten ervan verder kan worden onderzocht. Bij Heelu bevat de episode de verzen 1375 tot 1429, in het door H. Vander Linden en W. de Vreese uitgegeven eerste deel van een handschrift van Lodewijk van Velthems vijfde partie van de Spiegel Historiael (boek 2, vv. 2963-3135) is zij meer dan driemaal zo lang, wat dus in tegenspraak is met alles wat we van Velthems werkwijze kennen. Kijken we nauwkeuriger toe, dan zien we dat de episode bij Velthem een vloeiend en samenhangend verhaal vormt, waarin de aanleiding tot Jans eis, Pirs te doen hangen, omstandig wordt uiteengezet, zijn reis naar Parijs wordt beschreven en de manier waarop hij kan verkrijgen dat de koning zich niet tegen de uitlevering van Pirs verzet, wordt verduidelijkt. Wie hier stuntelt lijkt Heelu te zijn, die in zijn verkorte weergave van dat alles zo onduidelijk is dat we hem niet goed zouden begrijpen als we er geen andere versies van het verhaal naast konden leggen. Toch zijn we verplicht, ook hier een directe samenhang tussen Heelu en Velthem aan te nemen: in beide versies volgt dan de beschrijving van de tocht naar de galg, en hier heeft Velthem in 2, 3097-3119, dus 23 verzen lang, woordelijk dezelfde tekst als Heelu 1405-1427. Bij Velthem volgt dan nog het noodzakelijke slot dat de hertog zijn gevangen zuster bevrijdt en de koning haar in eer laat herstellen, bij Heelu ontbreekt dit. In de tekst van het Haagse handschrift is dus kennelijk de episode op een onhandige manier sterk ingekort, vermoedelijk door een scribent die het stoorde dat de hoofdhandeling door dit intermezzo werd onderbroken en die niet heeft ingezien dat het door de dichter op een functionele plaats was ingebouwd: Vlak vóór het begin van de oorlog demonstreert de hertog op een ander terrein een macht, die die van de grootste heerser van zijn tijd, de Franse koning, te boven gaat. Lodewijk van Velthem blijkt deze levendige en kleurrijke episode vrijwel in zijn geheel van de oorspronkelijke Heelu te hebben overgenomen.

Het epos van deze laatste wacht dus als literair werk nog op een serieus tekstkritisch onderzoek. Impliceert het literaire karakter ervan, dat ik verplicht was te beklemtonen, dat het nu als geschiedwerk minder hoog is aan te slaan? Ik kan daar niet het oordeel van een vakman over uitspreken. Het is te begrijpen

[pagina 19]
[p. 19]

dat de historici de vele details van het werk op het gebied van het deelnemersveld, de topografie en de beschrijving van de grote slag als een ‘gefundenes Fressen’ beschouwen, waar zij ook nog in dit herdenkingsjaar gretig gebruik van hebben gemaakt. Ik denk ook niet dat er aanleiding bestaat om al die details in principe te betwijfelen of om niet te geloven dat Heelu zoals hij zelf in vers 7553 zegt, ooggetuige van de slag is geweest, hoewel het er bijna naar uitziet dat hij gewapend met een veldkijker in een helicopter boven de Fühlinger Heide in Woeringen heeft gehangen. Mijn globale indruk is dat de literaire inkleding ons weliswaar ten aanzien van de historische scherpte van het relaas een zekere voorzichtigheid moet opleggen, maar dat dit relaas meestal tot vrij ver in de details betrouwbaar is.

 

Het bovenstaande was al geschreven toen nummer 4 van jaargang 5 (1988) van het tijdschrift Literatuur verscheen met een artikel van Piet Avonds, ‘Van Keulen naar Straatsburg. Jan van Heelu's rijmkroniek over de slag bij Woeringen (1288)’. Avonds, die een boek aankondigt over deze slag, dat hij samen met J. Janssens eind 1988 zal publiceren, gaat eveneens op de vragen naar het literaire en het historische karakter van Heelu's gedicht in. Hij beklemtoont dat het primair om een letterkundig werk gaat; hij draagt daar argumenten voor aan die hierboven niet zijn genoemd en waarmee ik het volmondig eens kan zijn. Ik heb wel moeite met zijn historische argumentatie. Avonds heeft kennelijk - een beetje journalistiek-luidruchtig - de behoefte om zowel de studie van de Limburgse successieoorlog als Heelu's gedicht als historische bron te ontmythologiseren. Wat het eerste betreft formuleert hij drie beweringen die hij als stellingen van de gecanoniseerde geschiedschrijving voorstelt en dan bestrijdt. Dit lijkt mij bij de eerste en de derde stelling overbodig. De eerste (‘Door zijn overwinning te Woeringen kon Jan I het hertogdom Limburg bij Brabant annexeren’) hoeft niet bestreden te worden omdat ieder historicus weet dat zij in deze extreme formulering onjuist is. Na Woeringen was het conflict nog niet helemaal beslecht, maar de situatie was toch dermate veranderd dat de uitkomst, het ontstaan van een personele unie, zich aftekende. De derde (‘Door de slag bij Woeringen werd Brabant volledig onafhankelijk van het Heilig Roomse Rijk (Duitsland)’) is in de laatste decennia door geen enkel serieus historicus verdedigd. Avonds' bestrijding van de tweede stelling (‘Dat de annexatie van Limburg de beheersing door Brabant van de handelsweg Brugge-Keulen betekend zou hebben is klinkklare onzin, omdat deze weg helemaal niet door het hertogdom Limburg liep’) is op zijn minst onvoorzichtig, zoals een blik op kaart 24 in Fr. Bruns - H. Weczerka, ‘Hansische Handelsstrassen, Atlas’ (1962) onmiddellijk duidelijk maakt. In de costumen van Limburg (vgl. ‘L'ancienne coutume du duché de Limbourg en versions romane et thioises du début du XVIIe siècle’, uitgegeven door J. Thisquen en J. Moors, Luik 1961), die slechts in late afschriften bewaard zijn, wordt uitdrukkelijk het bezit van de ‘heerstraet tusschen Maes ende Rhin’ voor de hertog opgeëist (t.a.p. blz. 66-69 en 214-215). Het gedicht van Jan van Heelu wordt door Avonds als historische bron zeer laag aangeslagen, maar de argumenten tegen zijn historiciteit beperken zich tot de behandeling van de slag bij Woeringen zelf, waarover ik mij wat de details betreft hierboven ook al min of

[pagina 20]
[p. 20]

meer sceptisch heb uitgelaten. In het eerste boek echter worden in snel tempo en zonder veel opsmuk zoveel gelocaliseerde gebeurtenissen met juiste topografische details verteld - onze kaart is er een welsprekende getuige van - dat aan de hoge historische waarde daarvan niet te twijfelen is.

 

Er bestaat ook een Hoogduitse rijmkroniek waarin de slag bij Woeringen verteld wordt. Het gaat om een grote rijmkroniek van 98.595 verzen die bekend staat als Ottokars Österreichische Reimchronik, geschreven in het eerste en het tweede decennium van de 14de eeuw, het gedeelte dat ons interesseert na 1308. In een kleine 700 verzen (58245-58938) worden hier de Limburgse successieoorlog, de gevangenschap van de Keulse aartsbisschop en de afloop van het conflict verteld. Wat het eerste betreft beperkt de auteur zich tot de beschrijving van de aanleiding, de coalitievorming en de gebeurtenissen vanaf het wegtrekken van de aartsbisschop en zijn bondgenoten uit Valkenburg naar de Rijn toe, waarop dan spoedig de slag bij Woeringen plaatsheeft. Dit wil zeggen dat de hele overvloed van gebeurtenissen die bij Heelu in het eerste boek is te vinden, hier ontbreekt. Voor de vertelling van de eigenlijke slag heeft Ottokar een goede 300 verzen nodig. Hier en elders is zijn verhaal in details anders dan dat van Heelu. Hij schrijft herhaaldelijk dat hij zijn gegevens van horen zeggen heeft. Dit procedé komt echter ook elders in zijn kroniek veelvuldig voor. De uitgever Seemüller betoogt dat dit op een stijloverlevering sedert de 12de eeuw teruggaat en geen bewijs voor het gebruik van een mondelinge overlevering is; ieder geval moet volgens hem op zichzelf bekeken worden. Hij wijst in zijn annotaties bij het verhaal van de slag op overeenkomsten met de Latijnse Gesta Baldewini archiepiscopi Trevirensis, die hij in zijn inleiding voor oorspronkelijker aanziet. Er zijn echter ook verschillen met deze wat Woeringen betreft uiterst beknopte kroniek, zodat Ottokar ook van andere bronnen (Seemüller suggereert in zijn inleiding ook Heelu) gebruik moet hebben gemaakt. De Duitse dichter heeft in tegenstelling tot de Brabantse auteurs geen centrale held; omgekeerd zijn bij hem de rol van de burgers der stad Keulen en hun conflict met de aartsbisschop, die bij Heelu een marginale indruk maken, wezenlijke elementen van het verhaal. In het geheel van Ottokars kroniek ziet het relaas van de Limburgse successieoorlog er bijna uit als een intermezzo, wat verduidelijkt dat de gebeurtenissen te Woeringen op de tijdgenoten een grote indruk moet hebben gemaakt.

 

Tenslotte is op twee laatmiddeleeuwse gedrukte prozakronieken in te gaan. De eerste is Die alder excellenste Cronyke van Brabant , in 1497 bij de Antwerpse drukker Roland van den Dorpe verschenen. Zij staat in de traditie van de Brabantse kronieken, maar zet eigen accenten door de opname van een twintigtal levens van regionale heiligen en enkele biografieën van Brabantse viri illustres. Het 36ste kapittel van het tweede deel gaat over hertog Jan I. Het centrale stuk daarin handelt ‘Vanden groten strijde die hertoghe Jan van Brabant hadde te Woeronc daer hi victorie hadde’. Wat voorafgaat is de vermelding van zijn twee huwelijken, waarvan het tweede - met Margaretha van Vlaanderen - de auteur de gelegenheid geeft om over de gevangenschap van Jans schoonvader bij koning Philips de Schone te moraliseren. Wat volgt zijn enkele

[pagina 21]
[p. 21]

korte anekdoten, o.a. over twee gebeurtenissen die bij Heelu ingebouwde episoden vormen: het verhaal van ‘Peter vander Brootsen’ en dat van de tocht met de Franse koning naar Aragon en verder die van een ‘groote conversacie’ die Jans moeder had ‘metten heylighen man sint Thomas van Aquinen’, het verhaal van zijn dood en nog een paar andere. De successieoorlog wordt in vier kolommen afgehandeld, een voor de inleiding, een voor de oorlog vóór Woeringen met de coalitievorming tegen Jan, de verkoop van Limburg door de graaf van Gelre aan die van Luxemburg te Valkenburg en Jans tocht naar het Rijnland, tenslotte twee over de gebeurtenissen te Woeringen zelf. Niettegenstaande de samenpersing van de stof slaagt de kroniekschrijver erin, Jan als een grote held voor te stellen, die niet alleen ‘eens leeus moet’ vertoont, maar ook vecht ‘als dander Ector oft als een van de Machabeen’ en daardoor met zijn aanhang ‘die vianden die wel tien mannen tegen hadden’ overwint. In de beste traditie van de middeleeuwse Brabantse geschiedschrijving dus.

 

Twee jaar later verscheen bij Johannes Koelhoff te Keulen Die Cronica van der hilliger Stat van Coellen , een Keulse stadskroniek dus. Het verhaal ‘van dem woringer Stryde’ is hier ongeveer even lang als in de Brabantse prozakroniek, maar de accenten liggen heel anders. De stad Keulen was immers partij in het conflict: Zij streed met de hertog tegen de aartsbisschop om zich van hem onafhankelijk te maken en zo haar handel van zijn belemmeringen te ontdoen. Jan is weliswaar een groot overwinnaar in een slag die zeer beknopt wordt beschreven, maar in het centrum staan toch de Keulse burgers, die de aartsbisschop hun stad ‘mit kamp ind ritterlichen affgewonnen off besser zo sagen van syme overvall behielden ind beschirmden’. Dit wordt vooral gedemonstreerd met het verhaal van de sleutels van de stad, die op een kar naar Woeringen gevoerd werden en na de overwinning in triomf terug naar Keulen worden gebracht als symbool van het feit ‘dat sy als ander gevriede Burgere und andere dienstmanne des hilligen Roemschen Rijchs under dem Rijch weren ind niet under geistlicher gewalt der Bysschoffe’. Interessant zijn ook de details over de Keulse reminiscenties aan de slag meer dan 200 jaar na het gebeuren, zoals het bestaan van een Brabants huis, dat de stad destijds aan de hertog ‘zo eynre vergeldunge’ cadeau had gedaan, en dat van een Bonifatiuskapel (de slag vond op het feest van de H. Bonifatius, 5 juni plaats), waar ieder jaar een processie naar toe trok en een mis werd gelezen. Hier is kennelijk met andere bronnen gewerkt dan in de Brabantse teksten, waaronder duidelijk met de overlevering. Er is een opvallend detailtje waarin de Keulse kroniek met Ottokar tegen Heelu samengaat: Bij de eerste twee rukt de hertog vanuit Rodenkirchen ten zuiden van Keulen naar Woeringen op (de Keulse chronist weet dat ‘Eyn deyll historien (dat) schrijven’), bij de derde vanuit Brühl.

 

Vatten we samen. De rijke middeleeuwse Brabantse geschiedschrijving, die echter na Heelu geen belangrijke nieuwe elementen meer bevat, verheerlijkt de overwinnaar van Woeringen als een held en beklemtoont het territoriale aspect (‘Tusschen der Mase ende den Rijn’) van de oorlog. In de minder rijke Zuidduitse en Ripuarische is de hertog weliswaar nog de hoofdfiguur, maar hij domineert niet meer het hele gebeuren. Hier wordt meer belang gehecht

[pagina 22]
[p. 22]

aan het conflict tussen de stad Keulen en de heer van wie zij zich vrijmaakt. Er is hier kennelijk ook gebruik gemaakt van andere bronnen. Literair gezien is Jan van Heelu's gedicht verreweg de interessantste tekst. Voor de historicus blijft het, zeker in zijn eerste deel, maar ook in het tweede door b.v. de talrijke gegevens over personen, een unieke bron. In verband met de afhankelijkheidsverhouding van de teksten is nog veel werk te verrichten. Daarbij zullen tot op zekere hoogte ook Latijnse teksten betrokken moeten worden.



illustratie
Zegel van Hertog Jan I van Brabant.


[pagina 23]
[p. 23]

De teksten

De liederen van Jan van Brabant zijn herhaaldelijk uitgegeven in afdrukken van het grote Heidelberger Liederhandschrift en in anthologieën. Een diplomatische uitgave is o.a. te vinden in: Die grosse Heidelberger Liederhandschrift in getreuem Textabdruck herausgegeben von Friedrich Pfaff. Heidelberg 1909.

 

De Ehrenrede op de hertog is besproken en uitgegeven door Th. Nolte, Lauda post mortem. Die deutschen und niederländischen Ehrenreden des Mittelalters. Frankfurt/Main - Bern 1983.

 

Uitgave van het gedicht van Jan van Heelu: Rymkronyk van Jan van Heelu betreffende den slag van Woeringen van het jaer 1288. Uitgegeven met ophelderingen en aenteekeningen van J.F. Willems. Brussel 1836. Aan de Nederlandse titelbladzijde gaat een Franse vooraf: Chronique en vers de Jean van Heelu, ou Relation de la bataille de Woeringen, publiée par J.F. Willems.

 

Uitgave van Velthems Vijfde Partie: Lodewijk van Velthem's Voortzetting van den Spiegel Historiael opnieuw uitgegeven door Herman Vander Linden en Willem de Vreese. Eerste deel. Brussel 1906. - (...) door Herman Vander Linden, Willem de Vreese en Paul De Keyser. Tweede deel. Brussel 1931. - (...) door Herman Vander Linden, Paul De Keyser en Adolf Van Loey. Derde deel. Brussel 1938. Velthems bewerking van Heelu's gedicht is te vinden in het eerste deel (boeken 1 en 2) en het tweede (boek 3).

 

Uitgave van de Brabantsche Yeesten: De Brabantsche Yeesten of Rymkronyk van Braband, door Jan de Klerk, van Antwerpen, uitgegeven door J.F. Willems. Brussel 1839 (Aan de Nederlandse titelbladzijde gaat een Franse vooraf: Les Gestes des Ducs de Brabant, par Jean de Klerk, d'Anvers, publiés par J.F. Willems. Tome premier). - (...) Tweede deel. Brussel 1843. - Derde deel uitgegeven door J. Bormans. Brussel 1869. Het gedeelte over Jan van Brabant door Jan van Boendale staat in het eerste deel, boeken 4 en 5.

 

Uitgave van Merchtenens kroniek: Hennen van Merchtenen's Cornicke van Brabant (1414) uitgegeven op last der Academie door Guido Gezelle. Gent 1896.

 

Uitgave van Ottokar van Hornecks kroniek: Ottokars Österreichische Reimchronik. Nach den Abschriften Franz Lichtensteins herausgegeben von Joseph Seemüller. Twee delen, Hannover 1890 en 1893 (Monumenta Germaniae Historica 4, Deutsche Chroniken, Band 5 [1, 2]). De behandeling van de Limburgse successieoorlog staat in het tweede deel, verzen 58245-58938. Dit gedeelte is ook afgedrukt in Willems' uitgave van Heelu's gedicht op blz. 354-373 naar de achttiende-eeuwse uitgave van Pezius.

 

Van Die alder excellenste Cronyke van Brabant, in 1497 bij Roland van den Dorpe te Antwerpen verschenen, bestaat er geen moderne uitgave. Ik maakte gebruik van een film van het exemplaar der Universiteitsbibliotheek Utrecht S. fo. 1594.

 

Van Die Cronica van der hilliger stat van Coellen, in 1499 bij Johannes Koelhoff te Keulen verschenen, bestaat er een facsimile-uitgave, verschenen bij Steimel te Keulen in 1972.

 

Latijnse middeleeuwse kronieken bevatten slechts zeer beknopte beschrijvingen van de Limburgse successieoorlog en de slag bij Woeringen. Een aantal uittreksels is afgedrukt in Willems' uitgave van Heelu's gedicht op blz. 373-388. De ‘Bylagen’ van die uitgave bevatten ook nog andere teksten met betrekking tot de behandelde stof, waaronder een Franse en een Italiaanse.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Rymkronyk betreffende den slag van Woeringen van het jaer 1288

  • over Rymkronyk van Jan van Heelu betreffende den slag van Woeringen van het jaer 1288