Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Woeringen en de oriëntatie van het Maasland (1988)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.35 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Woeringen en de oriëntatie van het Maasland

(1988)–J.J. Goossens–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 36]
[p. 36]


illustratie
Zegel van Graaf Reinald I van Gelre.


[pagina 37]
[p. 37]

De slag van Woeringen en zijn gevolgen
Een terugblik
door R. Janssen o.s.c.

Op de linkeroever van de Rijn, ten noorden van Keulen en niet ver van Leverkusen, ligt Woeringen. Op 5 juni 1988 was het precies zeven eeuwen geleden dat de 35-jarige hertog Jan I van Brabant de aartshertog van Keulen, Siegfried van Westerburg, gevangen nam en in het bezit kwam van het hertogdom Limburg. Voor de militaire geschiedenis is de slag van Woeringen een curiosum: vermoedelijk was deze slag het laatste typisch-middeleeuws gevecht waarin alleen ridders elkaar bestreden als in een tornooi, nl. te paard. Op dit aspect van de geschiedenis kunnen wij in deze korte inleiding niet verder ingaan. Een andere betekenis van de slag van Woeringen valt eveneens buiten de vertelstof van onderhavige bijdrage, al willen wij er toch naar verwijzen: door de hertog van Brabant te helpen leverde de slag van Woeringen de patriciërs, gilden en ambachten van Keulen grote vrijheden op! Nooit meer hebben de aartsbisschoppen hun politieke positie kunnen heroveren: de Keulse metropool werd een vrije rijksstad en zou dit statuut behouden tot aan de Franse Revolutie. In het begin van 1988 vond in Keulen een prestigieuze tentoonstelling plaats met als thema: Der Name der Freiheit 1288-1988. Aspekte Kölner Geschichte von Worringen bis heute. In de rijke catalogus, die naar aanleiding van die tentoonstelling verscheen, treft men onder meer de vertaling in het Duits aan van de bekende kroniek van Jan van Heelu en ook een zeer interessante bijdrage van dr. Paul De Ridder: Brabant onder de regering van Hertog Jan I (1267-1292), overwinnaar van Woeringen . De botsing tussen Brabant en Keulen in 1288 is niet de enige wrijving geweest in het Maas- en Rijnland: eeuwenlange betwistingen en expansionistische politiek hebben grote repercussies gehad op de taal en de cultuur van o.m. de vroegere Landen van Overmaas en het Hertogdom Limburg. Drs. Rik Aelvoet toonde voor deze regio's aan dat de germaanse volkstaal er onder de dubbele kulturele invloed van Brabant en Keulen stond. In het huidige Nederlands-Limburg, in de Voerstreek en in Aubel zette zich, aansluitend bij de Limburgse volkstaal, het Nederlands door en in de streek van Eupen het Duits. Tussen de Voerstreek en het kanton Eupen ligt het Montzener gebied. Terwijl in de 18de eeuw, vertrekkend van de eigen volkstaal, er naar meer aansluiting gestreefd werd met het Nederlands en in de 19de en 20ste eeuw meer met het Duits, werd vanaf 1830 onder Belgisch en Luiks bestuur het Frans er sterk verspreid. Elders in dit boek worden taal en cultuur expliciet behandeld. Wij besteden er dan ook verder geen aandacht aan.

[pagina 38]
[p. 38]

I. De Brabantse ‘Drang nach Osten’

Omstreeks 1100 was de graaf van Leuven de enige bindende factor tussen een aantal uiteenliggende, zeer verscheiden gebieden, waaruit later het hertogdom Brabant groeide. Wanneer de titel ‘hertog van Brabant’ werd verleend, weet men niet precies. De eerste betrouwbare vermelding van deze titel dateert van 1188! Het beleid van de graven van Leuven was gericht op centralisatie en consolidatie van het territorium. Vanaf 1100 startten zij een geweldig expansief beleid. Vroeger, vooral in de tijd van de Belgicistische geschiedschrijving, werd die politiek gemakkelijk uitgelegd als een poging om de zelfstandigheid van Brabant t.o.v. het Duitse Rijk te bekomen. Moderne vorsers relativeren deze stelling in hoge mate! Voor hen waren de hertogen van Brabant tussen 1100 en 1403 in de eerste plaats vorsten van het Heilig Roomse Rijk. Zij waren ook hertog van Neder-Lotharingen, hertog van heel het gebied tussen Schelde en Rijn en van Koblenz tot aan de zee. De waardigheid werd in 1106 door keizer Hendrik V geschonken aan Godfried I met de Baard, graaf van Leuven, Brussel enz. In 1101 had de keizer diezelfde waardigheid echter ook toegekend aan de graaf van Limburg, voortaan hertog Hendrik I. Het hertogdom Limburg omvatte het grootste deel van de oude Luiker gouw op de rechter Maasoever. In 1106 verloor de hertog van Limburg de hem vijf jaar tevoren toegekende waardigheid ten koste van Godfried I met de Baard. Hij en zijn opvolgers zouden de titel evenwel wederrechtelijk blijven voeren en zo een enkele eeuwen durende rivaliteit met de hertogen van Brabant in het leven roepen.

 

De effectieve macht van de hertogen van Brabant was in het begin van de 12de eeuw beperkt tot de graafschappen Leuven en Brussel. In de loop van de 12de eeuw legden de hertogen zich toe op de aankoop of aanhechting van enclaves binnen hun expanderend territorium. Vooral vanaf de regering van Hendrik I (1190-1235) kreeg het Brabants territorium geleidelijk vorm. De territoriale expansie verliep hoofdzakelijk in noordelijke en oostelijke richting. Op een systematische wijze streefden de hertogen van Brabant ernaar de noordgrens van het hertogdom te verstevigen, onder meer door eliminatie van alle enclaves en vreemde gezagselementen, en ook door de stichting en uitbreiding van vrijheden (b.v. Arendonk, Turnhout, Eindhoven). In het oosten verwierf Hendrik I het graafschap Duras, de hoge voogdij over de abdij van Sint-Truiden, een deel van Maastricht en enkele kleine gebieden in de buurt van Maastricht. De aartsbisschop van Keulen verpandde hem Sinzig en Duisburg aan de Rijn en de hertog van Limburg erkende het graafschap Dalhem en een reeks goederen tussen Maas, Rijn en Moezel in leen te houden van de hertog van Brabant. Hendrik I wordt algemeen beschouwd als de initiator van de Brabantse ‘Drang nach Osten’. Vroeger werd algemeen aangenomen dat het hoofdmotief hiervoor de handelsweg Brugge - Keulen was. Thans wordt echter ook deze stelling ernstig betwijfeld!

 

Tussen 1190 en de slag van Woeringen verliep de Brabantse expansie naar het oosten eerder moeizaam. Zonder in detail te treden door elk conflict afzonderlijk te behandelen, voor zover alle conflicten al gelocaliseerd en ontrafeld werden, kunnen wij de voornaamste tegenstellingen als volgt presenteren.

[pagina 39]
[p. 39]

1. Menigvuldig waren de conflicten tussen Brabant en Luik. Terecht stelt men dat de prins-bisschop de eerste en wellicht de belangrijkste hindernis vormde voor de Brabantse ‘Drang nach Osten’. Het Brabants gezag in Maastricht vormde een blijvende doorn in het oog van de prins-bisschop. Er was echter meer! Als gevolg van het vroegtijdig overlijden van keizer Hendrik VI (†1197) ontbrandde tussen de Duitse vorsten een troonstrijd. Zij waren verdeeld in aanhangers van de Staufen en van de Welfen. Beide partijen kozen hun keizer, waarna de troonstrijd uitbrak. Daarop rukte de hertog van Brabant op tegen Luik om de prins-bisschop tot het kamp van de Welfen te ‘bekeren’. Hij veroverde de stad Luik en de prins-bisschop vluchtte naar Hoei.... In 1213 sloeg de prins-bisschop, Hugo van Pierrepont (1200-1229) terug: gesteund door de graaf van Loon versloeg hij de hertog van Brabant bij Steppes en verwierf het graafschap Moha in de omgeving van Sint-Truiden. Ook verwierf hij een aantal burchten in het graafschap Loon.

 

2. In het geheel van deze conflicten speelden de graven van Loon een eerder ondergeschikte rol. De eerste graven erkenden de Luikse bisschop als suzerein, maar stelden zich bovendien met alle beschikbare middelen teweer tegen de Luikse pogingen tot opslorping. De zwakte van zijn vorstendom dwong de graaf ertoe aan de militaire macht de allereerste en grootste zorg te besteden. Stedelijke ontwikkelingen en economische ontplooiing werden opgeofferd aan ‘feodale transpiraties’, met de achteruitgang van het graafschap als gevolg. De graaf bouwde zijn voornaamste burchten in het zuiden als een gordel om zijn versterking te Borgloon. In de Demervallei lagen versterkingen van kleine omvang, terwijl de Maasvallei een soliede verdediging vereiste omwille van de bevaarbare stroom en de talrijke vreemde bezittingen die er de Loonse heerschappij ernstig in de weg stonden. In het noorden vormden de onvruchtbare Kempen een doelmatige bescherming. Toen Lodewijk II van Loon omstreeks 1200 het bestuur aanvaarde, strekten de Loonse bezittingen zich uit over nagenoeg de gehele tegenwoordige Belgische provincie Limburg, met uitzondering van een brede strook langs de westelijke oever van de Maas. De bisschop van Luik en weldra ook de hertog van Brabant stelden alles in het werk om de graven van Loon terug te dringen en hen tot afhankelijkheid te brengen. Op de rijksdag van Schwäbisch Hall bijvoorbeeld, in 1190, noemde de hertog van Brabant zich de leenheer van de graaf van Loon, waarop deze prompt reageerde met de Luikse bisschop als zijn suzerein aan te duiden! Daarmee werd duidelijk dat de Loonse consolidatie, eenmaking en zelfs expansie, weinig kans van slagen hadden, meer nog dat de Loonse zelfstandigheid het op den duur zou moeten afleggen tegen de Brabantse of Luikse agressie.

 

We stelden reeds dat de Loonse bezittingen zich uitstrekten over nagenoeg de gehele tegenwoordige Belgische provincie Limburg. De leenbanden met Horn, Born en andere plaatsen ten oosten van de Maas leidden niet tot een duurzame aanwezigheid van de Loonse graven binnen de grenzen van de huidige Nederlandse provincie Limburg. En ook de pogingen om Maastricht en grotere delen van Haspengouw in handen te krijgen, mislukten! In 1203 zag Lodewijk II kans om zijn machtspositie aanzienlijk te verbeteren, door te huwen met de

[pagina 40]
[p. 40]

enige dochter van de pas overleden graaf van Holland. De hertog van Limburg steunde hem in zijn aanspraken op Holland. Maar al spoedig bleek hij niet opgewassen tegen zijn concurrent Willem I van Friesland en diens bondgenoten. De Hollandse successieoorlog bezorgde Loon niets dan ellende: de Brabantse diplomatie stelde alles in het werk om de Loonse poging te doen stranden; intussen verwierf de hertog van Brabant in Maastricht een machtspositie, ten koste van Loon en tot ongenoegen van Luik; de prins-bisschop van Luik kreeg meer greep op het zuiden van het graafschap, o.a. door de verwerving van een aantal burchten; tenslotte werd de graaf van Loon geconfronteerd met een lege schatkist, waardoor de opvolgers van Lodewijk II (†l218, waarschijnlijk vergiftigd) voorlopig weinig activiteiten konden ontwikkelen naar buiten uit. Arnold IV, die in 1223 als graaf van Loon aantrad, wist zijn graafschap weer aanzien te verschaffen door een terughoudende politiek, gekenmerkt door trouw aan de bisschop van Luik, zijn leenheer. Arnold IV bleef aan het bewind tot 1273. Dikwijls trad hij op als scheidsrechter, als borg of als vredesonderhandelaar in de talrijke conflicten van die tijd. Alhoewel in het graafschap zelf rust en vrede heersten, vond het land bij deze toestand weinig baat. Nog steeds scheen de graaf geen belang te hechten aan de economie, zodat de stedelijke opbloei geremd werd. Alles bij elkaar liep de regering van Arnold IV uit op een financieel fiasco. De lijst van zijn militaire ondernemingen is vrij lang. Wij stippen er slechts enkele aan: in 1226 hielp hij mee aan de versterking van de Luikse macht in Sint-Truiden; in 1248 nam hij deel aan de belegering van Aken; in 1250 belegerde hij Mouzon, aan de zijde van de prins-bisschop van Luik; in 1255 onderwierp hij de opstandige Luikse steden. In 1239 begon de aartsbisschop van Keulen, Koenraad van Hochstaden, op te treden tegen de Brabantse aanwezigheid in de landen aan de oostelijke Maasoever. In het conflict dat daarop ontbrandde streden de hertog van Limburg en de graven van Loon, van Gelre en van Gulik aan de zijde van Hendrik II van Brabant. Na vijf jaar oorlog voeren kreeg Brabant Heerlen en Dalhem in handen, waarmee het als het ware de toegang tot de Nederrijn had geforceerd.

 

3. In de 13de eeuw verzekerden de graven van Gelre zich een positie aan de beide oevers van de Maas. Naast de eenmaking van hun verspreide territoria beoogden zij verdere expansie naar het zuiden. Met de Brabantse verwerving van een rechtspositie in Maastricht en omgeving kwamen de machtsgebieden van Brabant en Gelre in deze streken dicht bij elkaar te liggen. Omdat zowel Brabant als Gelre uit waren op uitbreiding van macht en bezit, kon deze situatie gemakkelijk leiden tot conflicten. Vooral in de tweede helft van de 13de eeuw werd dit duidelijk. Men dient hierbij wel voor ogen te houden dat de graven van Gelre niet enkel met Brabant concurreerden maar ook met de prins-bisschop van Luik, de heren van Valkenburg en in mindere mate met de graven van Loon.

 

4. In 1278 werden de graaf van Gulik en zijn zoon bij een poging om de stad Aken te bemachtigen door de burgers van de keizerstad doodgeslagen. Van die gebeurtenis maakte de hertog van Brabant gebruik om zijn invloed in Aken te vestigen. De graaf van Loon, Arnold V (1279-1323) en zijn Gulikse fami-

[pagina 41]
[p. 41]

lieleden verzetten zich hiertegen. Arnold V werd echter gevangengenomen en uitgeschakeld van verdere bemoeiingen. In tegenstelling tot zijn grootvader, Arnold IV, toonde Arnold V geen interesse voor zijn verplichtingen als leenman van de prins-bisschop van Luik. Wel profiteerde hij van de sociale onlusten in de bisschopsstad om zijn financiële positie aanzienlijk te verbeteren. Die verbetering kwam echter zijn vorstendom niet ten goede: zoals zijn voorgangers bekommerde de graaf van Loon zich louter om militaire aangelegenheden, met een financieel débâcle als noodlottig gevolg. In de Limburgse successieoorlog koos hij de partij van de hertog van Brabant.

 

Het hertogdom Limburg ontleende zijn naam aan de burcht Limburg, gebouwd omstreeks 1000 aan de Vesder in de huidige provincie Luik (arrondissement Verviers). De graven, later hertogen, trachtten geleidelijk aan de oude Luikergouw te verwerven. De territoriale uitbreiding van het hertogdom voltrok zich hoofdzakelijk in de 12de eeuw. Omvangrijk was het hertogdom niet, maar het bezit ervan leek vooral voor Brabant zeer belangrijk: de titel van hertog van Neder-Lotharingen, de verkeersgeografisch gunstige ligging in de onmiddellijke nabijheid van de handelsweg van Keulen naar Brabant en Vlaanderen en niet in het minst de beheersing van de zuidwestelijke toegang tot de Nederrijnse laagvlakte ten noorden van de lijn Aken-Keulen fascineerden de hertog van Brabant. Er waren echter andere kapers op de kust!

 

Omstreeks 1280 overleed Walram IV, hertog van Limburg. Zijn enige dochter en opvolgster, Irmgardis, was gehuwd met graaf Reinald I van Gelre. Haar recht werd erkend. In 1283 overleed zij kinderloos. Daarop liet haar echtgenoot zich door de Duitse koning Rudolf van Habsburg het levenslange vruchtgebruik van de erfenis toekennen. Maar ook graaf Adolf II van Berg, de naaste bloedverwant van Irmgardis, maakte aanspraak op Limburg. Toen hij zijn doel niet kon bereiken, droeg hij zijn rechten over op Jan I, hertog van Brabant (1283). De Brabantse hertog verzekerde zich van bondgenoten, de graaf van Holland (die bereid was zijn Gelderse concurrent zoveel mogelijk schade toe te brengen) en graaf Arnold V van Loon. Later, op het einde van de oorlog, sloten ook de graven van Kleef en Gulik en de heer van Horn zich bij Brabant aan. De belangrijkste bondgenoten van Brabant waren echter de burgers van Keulen, die in conflict leefden met hun aartsbisschop, Siegfried van Westerburg. De aartsbisschop van zijn kant verbond zich met de graaf van Gelre, evenals Walram van Valkenburg (die gehuwd was met een zuster van Reinald I). Hendrik en Walram van Luxemburg en de heer van Boxmeer kozen later de kant van Gelre en ook Gwijde van Vlaanderen stond aan de zijde van Reinald (die in 1286 hertrouwd was met een dochter van Gwijde van Vlaanderen).

 

De directe aanleiding voor de slag van Woeringen was het feit dat Siegfried van Westerburg weigerde de burcht van Woeringen, waar hij opstandige Keulenaars gevangen hield en waar hij een voor de Keulenaars hinderlijke tol hief, af te breken. Jan I kwam hen samen met zijn bondgenoten te hulp en behaalde een verpletterende overwinning. De aartsbisschop van Keulen en de graaf van

[pagina 42]
[p. 42]

Gelre werden gevangen genomen, de graaf van Luxemburg sneuvelde. Met die overwinning verkreeg Jan I (1268-1294) een schitterende machtspositie in Neder-Lotharingen en zijn prestige was zeer groot. Dat bleek o.m. uit het feit dat de aartsbisschop van Trier na de dood van Rudolf van Habsburg aan hem dacht als mogelijke keizer van Duitsland.

 

Met de slag van Woeringen werd een voorlopig eindpunt bereikt van de Brabantse ‘Drang nach Osten’. Langdurige onderhandelingen waren nodig om weer orde op zaken te stellen. Na Franse bemiddeling kwam er eindelijk een regeling tot stand: de hertog van Brabant kreeg de gehele Limburgse nalatenschap, met inbegrip van de heerlijkheid Rode ('s-Hertogenrade); de aartsbisschop van Keulen moest zijn aspiraties op de hegemonie aan de Nederrijn definitief laten schieten; de graaf van Gelre was in zijn zuidelijk gerichte expansiedrang gestuit, maar kende bovendien zo grote financiële problemen dat hij zich voorlopig van een actieve politieke rol moest onthouden.

 

Een direct uitvloeisel van de Limburgse successieoorlog (1283-1288) was de opkomst van Gulik. De graaf van Gulik, die in 1288 aan de zijde van Brabant had gestreden, zocht nu, ten koste van de aartsbisschop van Keulen, uitbreiding van zijn macht in zuidelijke richting. Daardoor bedreigde hij de Brabantse invloed op de handelsweg Keulen - Maastricht. Door de verwerving van het Kesselse gebied en van Sittard, Susteren en Born drongen de graven van Gulik in de 14de eeuw ook door tot de Maas.

II. Brabantse integratie in het Duitse Rijk versus Brabants nationalisme

De politiek van de hertogen van Brabant kwam geleidelijk aan in botsing met de aspiraties van de onderdanen:

 

1. De hertogen van Brabant voelden zich Rijksvorsten in de volle zin van het woord. Krachtens hun hertogstitel behoorden zij tot de Rijksvorstenstand en de keizer vroeg hen om advies in rijksaangelegenheden. Er zijn geen aanwijzingen dat de hertogen hun onafhankelijkheid wilden beklemtonen. Zelfs Jan III, wiens regering toch een keerpunt vormde, droeg vanaf 1339 de titel van markgraaf van het Heilig Rijk. Voorts brachten alle hertogen hulde aan de Keizer.

 

2. De hang naar prestige van de hertogen blijkt o.m. uit de volgende voorbeelden: Jan II verwierf het ambt van zwaarddrager, dat een ceremoniële functie had. Dit ambt was verbonden met dat van maarschalk van het Heilig Rijk. De hertogen van Brabant beklemtoonden dat hun dynastie Karel de Grote als stamvader bezat! Geen wonder dat zij (sinds Jan I) de voogdij over Aken, de Karel de Grote-stad bij uitstek, zo belangrijk vonden.

 

3. Na de dood van hertog Jan II (1294-1312) beleefde het hertogdom een dynastieke crisis. Zijn enige zoon en opvolger, Jan III (1312-1355) was op dat ogenblik pas twaalf jaar oud. Van deze situatie maakten de Brabantse onderdanen gebruik om enkele accentverschuivingen door te voeren. Bij het overlijden van Jan II was diens schatkist niet alleen leeg, maar moesten bovendien nog

[pagina 43]
[p. 43]

een massa schulden vereffend worden in binnen- en buitenland. Men vermoedt hier de nasleep van de verovering van Limburg in 1288. Overal in het buitenland werden Brabantse kooplieden gearresteerd en werd beslag gelegd op koopwaar om zo de hertogelijke schulden te delgen. Een dergelijke situatie bracht de steden tot wanhoop. Om hun belangen te verdedigen pleegden zij een staatsgreep, met Leuven voorop. In feite regeerden zij van 1314 tot 1320 het hertogdom. Voor de steden was de hertog helemaal geen absolute heerser die soeverein regeerde; hij moest fungeren als de uitvoerder van een beleid dat hem door de steden werd voorgeschreven. Vooral in de 14de eeuw werd het hertogelijk bestuur onder het toezicht van het land, vooral van de steden geplaatst, door middel van het Charter van Kortenberg (1312), het Vlaams Charter (1314), de confirmatie en aanpassing van het Charter van Kortenberg (1332) en de beroemde Blijde Inkomst (1356).

 

4. Lange tijd werd beweerd dat Brabant door de overwinning van Woeringen de handelsweg naar Keulen beheerste. Als dit waar was, dan profiteerden de Brabantse steden in hoge mate van de hertogelijke ‘Drang nach Osten’. Relativering dringt zich echter op. De verwerving van Limburg betekende een steunpunt meer voor de bescherming van de handelsweg Brugge - Keulen. Van de Brabantse trots over de slag van Woeringen getuigde Jan van Heelu. Maar als men enig besef heeft van het aantal roofburchten tussen Maas en Rijn, dan weet men hoe irrelevant het is te stellen dat met de verovering van Limburg de handelsweg naar Keulen beheerst werd. Daartoe waren een grote krijgsmacht en voortdurende krijgstochten onontbeerlijk geweest. Voor een dergelijke onderneming ontbrak het de hertog aan geld en steun.

 

5. De hertogen brachten hulde aan de Duitse keizer. Godfried I, hertog van Leuven, liet zich graag hertog van Neder-Lotharingen noemen. Jan I noemde zich hertog van Lotharingen en van Brabant. En na de slag van Woeringen liet hij zich ook hertog van Limburg noemen. Jan III heette vanaf 1339 hertog van Lotharingen, van Brabant en Limburg, markgraaf van het Heilig Rijk. De Brabantse steden waren niet zo opgetogen over deze leenhulde aan de keizer. Zij beklemtoonden Brussel-Leuven als allodiaal bezit van de hertogen en onderscheidden dit als het echte Brabant in tegenstelling tot het andere Brabant dat van Duitsland in leen werd gehouden.

Het toenemend Brabants nationalisme werd mede in de hand gewerkt door het feit dat het hertogdom reeds in het begin van de 14de eeuw omgeven werd door een territoriale grenslijn! Die grenslijn betekende een duidelijke afbakening van het eigene, tegenover het vreemde of buitenlandse. De verheerlijking van dit eigene versterkte het Brabants nationalisme.

 

6. Een bijzonder interessant probleem, zowel juridisch als economisch en politiek, was de Scheldekwestie. Ze valt buiten de vertelstof van de onderhavige bijdrage, al willen wij er toch enkele facetten van belichten. De Schelde vormde de grens tussen het Duitse Rijk en Vlaanderen, een Frans leen. Voor de economische ontwikkeling van Brabant was de stroom zeer belangrijk. Veelvuldig waren de conflicten tussen Vlaanderen en Brabant over de beheersing van de stroom in de tweede helft van de 13de en 14de eeuw. Merkwaardig

[pagina 44]
[p. 44]

is wel dat de graaf van Vlaanderen noch de hertog van Brabant, ondanks het besef dat zij de Scheldekwestie niet konden oplossen, toch nooit een internationale arbitrage hebben ingeroepen!

 

7. Er waren nog andere wrijvingspunten, waarop we niet dieper kunnen ingaan, zoals de pogingen van de hertog van Brabant om de jurisdictie van dat deel van Brabant dat gelegen was in het bisdom Luik, te onttrekken aan de Luikse ‘Tribunal de la Paix’ en aan de pogingen om de stad Mechelen, die tot Luik behoorde, in handen te krijgen om redenen van economische en strategischmilitaire aard.

III. Van Oost naar West.

Onder hertog Jan III van Brabant (1312-1355) kende de ‘Drang nach Osten’ andermaal een hoogconjunctuur. Nu voor de laatste maal echter, want zoals hierboven werd aangestipt, zou het Brabants nationalisme een krachtig verweer vormen tegen de integratie in het Duits Rijk. Vanaf ca. 1320 wenste Jan III zijn positie in de zogenaamde Landen van Overmaas aanmerkelijk te verstevigen. Daardoor botste hij met de belangen van de graven van Gelre en de heren van Valkenburg. Deze laatsten beijverden zich overigens in het bemoeilijken van de handel van Maastricht naar Keulen. Ondanks de steun van Luik, Loon en Gelre bleek Reinoud I van Valkenburg niet opgewassen tegen de machtige Brabander. Die nam Valkenburg enkele malen in en verwierf Heerlen, Sittard en weldra ook Heusden en Drongelen (van Holland) en Grave (van Cuyk). De prestigieuze en agressieve politiek van Jan III leidde in 1332 tot een grote anti-Brabantse coalitie rond Diederik III van Valkenburg. De heer van Valkenburg kreeg de steun van Jan de Blinde, graaf van Luxemburg, Adolf van der Marck, prins-bisschop van Luik, Rudolf IV, graaf van Eu en vertegenwoordiger van de koning van Frankrijk die Luik steunde, Reinoud III van Gelre, Willem V van Gulik, Jan van Namen, Jan van Henegouwen, de aartsbisschop van Keulen en Lodewijk IV van Loon. De coalitie toonde zich evenwel op diplomatiek noch op militair vlak opgewassen tegen Jan III. De hertog van Brabant slaagde erin de Franse koning van vijand tot bemiddelaar te laten evolueren, terwijl de onenigheid en rivaliteit onder de coalitie het verzet verlamde tegen het sterke Brabant, dat in 1334 triomfeerde. Jan III leek de vorst met een ongeëvenaarde machtspositie tussen Schelde en Rijn.

In 1336 stierf de graaf van Loon, Lodewijk IV, kinderloos. Onmiddellijk ontstonden moeilijkheden over de opvolging. Het kapittel van Sint-Lambertus wilde het graafschap aan het prinsbisdom doen terugkeren. Dat mislukte! Dirk van Heinsberg, de nieuwe graaf van Loon, zocht steun bij Brabant en slaagde erin zich tot aan zijn dood in 1361 te handhaven. Toen ook hij zonder nakomelingen overleed, maakte de prins-bisschop van Luik, Engelbert van der Marck, gebruik van de moeilijkheden, waarin de hertog en hertogin van Brabant verkeerden (zie verder), om het graafschap Loon bij Luik in te lijven. In 1366 werd Loon een onderdeel van het wereldlijk gebied van het bisdom Luik: een ferme streep door de Brabantse rekening m.b.t. de ‘Drang nach Osten’.

[pagina 45]
[p. 45]

De opslorping van het graafschap Loon door de Luikse prins-bisschop was niet de enige verandering van betekenis. Van meer gewicht was het uitsterven van de Brabantse dynastie na de dood van hertog Jan III op 5 december 1355. Zijn drie zonen waren reeds vóór hem overleden. De hertog had daarenboven drie dochters, waarvan de oudste, Johanna, was gehuwd met Wenceslas van Luxemburg, een halfbroer van de Duitse koning Karel IV; de tweede dochter, Margaretha, huwde met de graaf van Vlaanderen, Lodewijk van Male, en de derde dochter, Maria, met Reinoud III van Gelre. Jan III, die moeilijkheden rond zijn opvolging voorzag, werkte een regeling uit, die de goedkeuring kreeg van de Duitse koning, maar botste op de weerstand van Lodewijk van Male. Die eiste voor zijn echtgenote een deel van de erfenis op, speciaal met het oog op het meesterschap over de Schelde. Uiteraard mikte hij op Mechelen en Antwerpen. Zijn eis werd evenwel door Jan III afgewezen, met als resultaat dat in 1355 niets geregeld was!

 

De Brabantse steden die een successieoorlog en een verdeling van het land vreesden, sloten in de loop van 1355 een verbond, waar de ridderstand zich bij aansloot. Zij kwamen overeen om na de dood van Jan III die landsheer of landsvrouwe te erkennen, die het land ongeschonden zou laten. Hun voorkeur ging uit naar Johanna, die op 3 januari 1356 de voorwaarden van het land onderschreef in de Blijde Inkomst. Samen met haar echtgenoot, Wenceslas van Luxemburg, deed ze in februari 1356 de Blijde Inkomst in Leuven.

 

Het huwelijk van Johanna en Wenceslas bleef kinderloos. De Brabantse dynastie maakte nu plaats voor de Bourgondiërs, zij het in verschillende etappes. Aanvankelijk kende Wenceslas enige successen in de Landen van Overmaas. In 1364 bijvoorbeeld verwierf hij Valkenburg en aanhorigheden. In 1378 slaagde hij erin het land van Valkenburg nog uit te breiden door de aankoop van de heerlijkheid Heerlen. Tussen 1370 en 1380 verstevigde Brabant zijn strategische positie bovendien door de verwerving van o.m. Millen, Gangelt en Waldfeucht. Maar financiële moeilijkheden dwongen Johanna en Wenceslas om steeds grotere delen van hun bezit in de Landen van Overmaas te verpanden. Wenceslas stierf in 1383. Op 15 februari 1387 schonk Johanna het hertogdom Limburg in vruchtgebruik aan de Bourgondische hertog Filips de Stoute, die gehuwd was met haar nicht Margaretha van Male (dochter van haar zuster Margaretha en Lodewijk van Male). In de schenkingsakte werd bepaald dat zij alleen door koop weer in het bezit van het hertogdom Limburg kon komen! Op 19 juni 1396 droeg Johanna ook de souvereiniteitsrechten over Limburg en de Landen van Overmaas over aan Filips de Stoute en Margaretha van Male. Deze laatsten bepaalden in 1401 dat na het overlijden van Johanna hun zoon, Anton van Bourgondië, zou opvolgen in Brabant en Limburg. Deze beschikking konden zij treffen omdat Johanna op 28 september 1390 in een geheime overeenkomst Brabant schonk aan haar nicht Margaretha, op voorwaarde dat de oude hertogin tot aan haar dood het vruchtgebruik en de souvereine rechten mocht behouden. Op 2 september 1404 werd Anton van Bourgondië hertog van Limburg en twee jaar later, op 1 december 1406 hertog van Brabant. Intussen ontstond in het oosten een nieuwe bedreiging voor de Bra-

[pagina 46]
[p. 46]

bantse macht. In 1393 werden Gelre en Gulik door een personele unie verbonden onder hertog Willem I.

Het conflict tussen Brabant en Gelre brak uit in 1386 om het bezit van Grave, Millen, Gangelt en Waldfeucht. De tegenstelling werd nog geactiveerd door de partijkeuze in het conflict tussen Frankrijk en Engeland: Brabant steunde Bourgondië en Frankrijk, Gelre koos de zijde van Engeland. De Brabantse en Bourgondische troepen slaagden er niet in Gelre te overwinnen, maar richtten grote schade aan in het Gelderse Overkwartier. Een tweede conflict brak uit in 1397 en eindigde in het voordeel van Gelre: in 1399 werd de vrede van Ravestein gesloten, waardoor Gelre Grave en een deel van het land van Cuyk verwierf. Een jaar later kocht Gelre Born, Sittard en Susteren aan. Maar Millen, Gangelt en Waldfeucht bleven voorlopig nog in Brabantse handen; in 1420 kwamen ze in handen van de hertog van Gulik.

 

De jaren 1404 tot 1430 vormen een overgangstijd in de geschiedenis van Brabant en Limburg. In 1404 kwam met Anton van Bourgondië de jongste tak van het huis Bourgondië-Valois aan de macht, in 1430 kwam met Filips de Goede de oudste tak aan het bewind en traden Brabant en hetgeen van Limburg en de Landen van Overmaas restte toe tot een groter geheel, de Bourgondische Nederlanden! In het kader van deze inleiding over oorzaken en gevolgen van Woeringen kunnen wij de dynastieke verwikkelingen niet behandelen. Ook verdiepen wij ons niet in de al of niet bewuste eenmakings-politiek van de Nederlanden, waarin Brabant een centrale plaats had. Verder handelen wij niet over de internationale en economische politiek van de Bourgondiërs. Toch menen wij dat het nuttig kan zijn om een viertal aspecten aan een nader onderzoek te onderwerpen:

1.Scheidden zich de wegen van Brabant en Limburg, als gevolg van de overeenkomsten van 1387, 1390 en 1396?
2.Hoe stond de Duitse keizer tegenover de overdracht van Limburg en Brabant aan een Franse dynastie?
3.Kwam er een einde aan de eeuwenoude rivaliteit tussen Brabant en Luik?
4.Hoe stonden de onderdanen tegenover hun nieuwe souverein?

1. De troonsbestijging van Anton van Bourgondië had als onmiddellijk resultaat dat een aantal gebieden die in de veertiende eeuw in vreemde handen waren overgegaan, nu weer onder Brabant ressorteerden. Zo bijvoorbeeld Limburg en de Landen van Overmaas, die volledig aan de hertog van Bourgondië, Filips de Stoute, waren afgestaan, maar als erfenis aan Anton van Bourgondië ten deel vielen. Die erfenis kon echter de vergelijking niet meer doorstaan met de ‘gouden eeuw’ van Jan III: vanwege de financiële noodtoestand waren heel wat bezittingen tussen Maas en Rijn verpand. In 1406 werden Limburg en de Landen van Overmaas, geheel in de geest van de Blijde Inkomst, onlosmakelijk met Brabant verbonden. Maar om financiële redenen werden verschillende territoria weldra weer afgescheiden. In 1408 was dit het geval voor Kerpen en Lommersum, in 1409 waarschijnlijk voor Valkenburg, vanaf 1412 voor Rolduc, Sprimont en Wassenberg en vanaf 1420 voor Millen, Gangelt en Waldfeucht. Het hertogdom Limburg werd van 1417 tot 1429

[pagina 47]
[p. 47]

verpand en het graafschap Dalhem van 1418 tot 1421. Enkel Limburg en Dalhem kwamen dus vrij vlug weer in Brabantse handen.

In 1415 sneuvelde Anton van Bourgondië bij Azincourt. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Jan IV, die in 1417 te Maastricht als heer van de Landen van Overmaas en in 1418 als hertog van Limburg werd gehuldigd. De Bourgondische hertog had van 1408 (slag bij Othée) tot 1417 (afstand van Jan van Beieren, pretendent in Holland en Zeeland) grote invloed in het prinsbisdom Luik, maar onder Jan van Heinsberg (1417-1455) werd aan deze invloed voorlopig een einde gemaakt.

 

Filips de Goede maakte al spoedig duidelijk dat hij de verloren terreinen wilde herwinnen. In 1430 voerde hij oorlog tegen Luik, dat gesteund werd door Maastricht. De Bourgondiër versloeg zijn tegenstanders echter gemakkelijk. In datzelfde jaar volgde hij op in Brabant, nadat hij reeds eerder de graafschappen Namen en Henegouwen verworven had. Daarnaast bezat hij natuurlijk Limburg en de Landen van Overmaas en de halve souvereiniteit van Maastricht. Daardoor raakte het prinsbisdom Luik ernstig in de knel.

 

2. De hertog van Brabant was een vazal van de Duitse keizer. In de loop van de 15de eeuw werd deze band theoretisch, want geen van de achtereenvolgende vorsten verkreeg de investituur met de lenen die hij bezat in zijn hoedanigheid van hertog van Brabant-Limburg. De keizer weigerde de maatregelen die Johanna had getroffen inzake de opvolging te onderschrijven en erkende haar opvolgers niet. Omdat hijzelf niet opgewassen was tegen de Bourgondische hertog, zette hij anderen op tegen Anton en diens opvolgers, overigens zonder veel succes. Vanaf Filips de Goede werden de verhoudingen tussen Brabant en het Duitse Rijk onduidelijker.

 

3. Naarmate de Bourgondische hertogen dieper penetreerden in de Lage Landen doofde de eeuwenoude rivaliteit tussen Brabant en Luik.

Het voormalige hertogdom Brabant werd samen met de Landen van Overmaas en het hertogdom Limburg opgenomen in een groter geheel, waarin de ‘Drang nach Osten’ niet langer van primordiaal belang was. De Bourgondiërs waren Franse vorsten en wilden zich van alle vazalliteitsbanden ontdoen. In Frankrijk, waar de Honderdjarige Oorlog tegen Engeland nog niet beëindigd was, kon het machtige Bourgondië de balans doen overhellen in het voordeel van de Franse resp. Engelse koning. In 1435 liep Filips de Goede over van het Engelse naar het Franse kamp. Voor de duur van zijn bestuur verkreeg hij nu de opheffing van de Franse leenband! Anders was het gesteld met de Duitse leenband. Sedert 1438 bezetten de Oostenrijkse Habsburgers daar de troon. Wilde de keizer zijn zoon als opvolger laten kiezen door de zeven keurvorsten, dan moest hij zeer voorzichtig optreden en vooral verhinderen dat de rijksgroten al te machtig werden. De Bourgondische hertog, die in de Lage Landen steeds meer bezittingen verwierf, scheen oppermachtig! Omstreeks 1450 werd de mogelijkheid overwogen om van Brabant een koninkrijk te maken. Die mogelijkheid werd weldra terzijde geschoven, maar de droom van een onafhankelijk koninkrijk kwam zelfs uitdrukkelijk bovendrijven onder Karel de Stoute. Deze Bourgondische hertog, die in 1467 zijn vader Filips de Goede opvolgde, wenste

[pagina 48]
[p. 48]

als machtigste vorst van zijn tijd de koninklijke waardigheid. Daartoe wilde hij de vazalliteitsbanden met het Duitse Rijk en met Frankrijk verbreken en een aaneengesloten rijk vormen door de opslorping van o.m. Bar en Lorreinen. Hij sneuvelde in 1477. Zijn dochter en erfgename, Maria van Bourgondië, huwde met Maximiliaan van Oostenrijk, die later keizer van het Duitse Rijk werd, waardoor de Nederlanden een onderdeel gingen vormen van het Habsburgse Rijk.

In Luik was de positie van de prins-bisschop zeer wankel, wegens de voortdurende sociale beroering en de vrees voor Bourgondië. De Bourgondische hertogen eigenden zich het recht toe om met troepen door het prinsbisdom te trekken. Filips de Goede wilde van Luik een ‘vazalstaat’ maken: in 1455 werd zijn neef, Lodewijk van Bourbon, bisschop van Luik. Deze raakte vrij vlug in conflict met de Luikenaren. De opstandige Luikenaren werden gesteund door de Loonse steden, maar niet door Maastricht. In 1467 versloeg Karel de Stoute bij Brustem de verenigde legers van Loon en Luik. Nadat hij een afdeling strijders uit Franchimont, die de Luikenaren te hulp kwamen, had vernietigd, verwoestte hij de stad Luik en legde verschillende Loonse steden een zware schatting op. De dood van Karel de Stoute werd het sein voor nieuwe ongeregeldheden, waarbij weldra ook de Duitse keizer en de Franse koning betrokken raakten.

 

4. Men kan moeilijk stellen dat Brabant en Limburg het bourgondiseringsproces volledig beaamden. Zij verlangden een hertog die machtig genoeg was om hen te verdedigen tegen de mogelijke gevaren van buitenaf. In dat opzicht leek het huis van Bourgondië zeer geschikt. Maar die hertog mocht toch ook weer niet zo machtig zijn, dat hij een gevaar betekende voor hun autonomie en hun privileges. Toen de Brabanders in 1430 kozen voor Filips de Goede, eisten zij van hem een aantal garanties, zoals het handhaven van een aparte kanselarij, van een apart zegel, de verplichting om Brabant, Limburg en de Landen van Overmaas verenigd te laten, met de belofte de verpande heerlijkheden terug te kopen, en de verplichting voor de hertog zelf om de titel en het wapen van Brabant te dragen. Daarnaast waren er een aantal economische verplichtingen, die vooral op Brabant betrekking hadden. Dit is begrijpelijk, wanneer men beseft dat Brabant groter was dan Limburg en de Landen van Overmaas, dichter bevolkt, meer verstedelijkt, centraler gelegen en economisch welvarender. Limburg en de Landen van Overmaas hadden een meer landelijk karakter.

De Brabanders en Limburgers waren niet tegen de vernieuwingen van Filips de Goede. Economisch voeren zij er trouwens wel bij. Niettemin aarzelden zij om bij de dood van Filips de Goede in 1467 diens zoon Karel de Stoute als opvolger te erkennen. Zij waren bevreesd voor zijn heerserstemperament. Die vrees bleek achteraf ongegrond te zijn. Maar omdat Karel de Stoute reeds toezicht hield op alle naburige vorstendommen, vreesden de steden geïsoleerd te raken als zij deze Bourgondiër niet zouden erkennen.

[pagina 49]
[p. 49]

IV. Het einde van de zelfstandigheid.

Met het optreden van het huis van Bourgondië in Brabant, Limburg en de Landen van Overmaas kwam een einde aan een eeuwenoude politieke constellatie. De Bourgonderiërs wijzigden overigens de gehele teritoriale, politieke en economische structuur in de ‘Nederlanden’. De vroegere zelfstandige vorstendommen werden via personele unies opgenomen in een groter geheel, dat meer op het westen gericht was. De vroegtijdige, gewelddadige dood van Karel de Stoute, het huwelijk van Maria van Bourgondië met Maximiliaan van Oostenrijk en de gunstige huwelijkspolitiek van de Habsburgers bezorgden Karel van Habsburg vanaf 1515 een wereldrijk! Keizer Karel V verenigde de Nederlanden en zette de centralisatiepolitiek van zijn Habsburgse voorgangers voort. De godsdienstoorlogen onder zijn opvolger Filips II leidden tussen 1568 en 1573 tot een scheuring in de Landen van Overmaas: de noordelijke delen kwamen in Staatse handen, de zuidelijke bleven in Spaanse handen.

De Vrede van Munster, die de Tachtigjarige Oorlog in 1648 beëindigde, bevestigde de scheiding van de vroegere Zeventien Provinciën. De Noordelijke Nederlanden beleefden een Gouden Eeuw, terwijl de Zuidelijke Nederlanden tot 1713 in Spaanse handen bleven. Ook de Landen van Overmaas werden gesplitst! Niettemin behielden zij op sociaal, economisch, cultureel en taalkundig gebied een zekere eenheid. Die eenheid betrof ook grote delen van de voormalige vorstendommen Loon, Gelre en Gulik. Het transregionalisme was er groot, de Maas vormde er geen grenslijn en de vele troepenbewegingen en oorlogsperikelen veroorzaakten eerder een mentaal naar elkaar toegroeien dan een verdere verwijdering. Het Limburgs, de volkstaal, is tot op de dag van vandaag van deze gemeenschappelijke mentaliteit een stralend voorbeeld. Intussen werden de verschillende territoria wél geconfronteerd met het Nederlands, het Duits en het Frans in de administratie en het leger. Op het einde van de zeventiende eeuw zorgden de oorlogen van Lodewijk XIV voor zeer veel ongemak en voor lichte territoriale wijzigingen. Vooral de Negenjarige Oorlog (1688-1697) en de Spaanse Erfopvolgingsoorlog (1701-1713) zorgden voor zeer veel ongemak en vernietigden ten dele het centrale staatsapparaat. De Zuidelijke Nederlanden werden in 1713 Oostenrijkse Nederlanden.

De eerste verfransingsgolf voltrok zich vanaf 1794. Het blijven instandhouden van een kunstmatige grens dwars door het oude Limburgse Overmaasgebied en de geboorte van een fransgezinde strekking onder een deel van de bevolking werd oorzaak van heel wat verwarring en deed de ogenschijnlijk verworven eenheid onder de Overmazers verzwakken. Op het Congres van Wenen werden de Oost-Overmazers (Eupen, Kelmis) aan Pruisen toegewezen. Koning Willem I wilde Vlaanderen vernederlandsen, maar behield de Franse departementsgrens dwars door het Limburgse Overmaas. In 1839 bij de definitieve scheiding van België, Nederland en Luxemburg werd het oude hertogdom Limburg voor altijd in stukken gekapt. Het Verdrag van de XXIV Artikelen brak in Zuid-Overmaas de Limburgse eenheidsgedachte. De verwarring in taal en cultuur die er het onmiddellijke gevolg van was, en de zeer late opbloei van het Limburgs identiteitsgevoel temidden van gehakketak over en weer tussen Vlamingen en Walen, openden de poort wijd naar moeilijke tijden en onoplosbare (?) problemen.

[pagina 50]
[p. 50]

Besluit

De historische benadering van de slag van Woeringen stelt de vorser voor zeer zware problemen! Uit het voorgaande blijkt bijvoorbeeld hoe ingewikkeld de politieke, economische en territoriale geschiedenis van het behandelde gebied wel is. De besluitvorming werd er door het mozaïek van vorstendommen, heerlijkheden en enclaven en de belangen van zovele dynasten echt bemoeilijkt! De eigen volksaard kan vanaf de 17de en 18de eeuw uitdrukkelijk worden waargenomen en is ook nu nog grensoverschrijdend! De Brabantse ‘Drang nach Osten’ is uiteindelijk mislukt. Maar de slag van Woeringen was op lange termijn niet zonder betekenis. Het komt ons voor, dat er nog veel onderzoek nodig is om de repercussies van de scharnierdatum 1288 op politiek, economisch, cultureel, en vooral sociaal en psychologisch vlak te ontsluiten. In het kader van deze inleiding hebben wij ons echter moeten beperken tot een overzicht van de bekende gegevens. Wij zijn ons ervan bewust, dat er hiaten en veralgemeningen geslopen zijn in ons relaas, maar hopen toch een globale kijk te hebben geboden op een probleem dat tot op de huidige dag een ernstig politiek en cultureel probleem blijft!

[pagina 51]
[p. 51]

Selectieve bibliografie

W. JAPPE ALBERTS, Geschiedenis van de beide Limburgen, 2 dln, Van Gorcum, Assen 1972 en 1974.
W. JAPPE ALBERTS, Overzicht van de geschiedenis van de Nederrijnse territoria tussen Maas en Rijn 800 - 1288, Van Gorcum, Assen 1979.
P. AVONDS, Brabant en Limburg 1100-1403, in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, dl. 2, Unieboek Bussum 1982, p. 452-482.
J. BAERTEN, Het graafschap Loon (11de - 14de eeuw), Van Gorcum, Assen 1969.
J. BAERTEN, Luik en Loon 1100 - 1390, in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, dl. 2, Unieboek, Bussum 1982, p. 483-498.
P.C. BOEREN, De oorsprong van Limburg en Gelre, Maastricht 1938.
F.R. ERKENS, Zur verfassungsrechtlichen Stellung der Herzöge von Limburg im 12. und 13. Jahrhundert, in: Rheinische Vierteljahrsblätter 43 (1979), p. 169-195.
S.P. ERNST, Histoire du Limbourg, suivie de celles des comtés de Daelhem et de Fauquemont, 7 dln, Liège 1837-1848.
J. LEJEUNE, Het prinsbisdom Luik 1390 - 1482, in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, dl. 4, Unieboek, Bussum 1980, p. 247-270.
J. LEJEUNE, Limburg's Verleden. Geschiedenis van Nederlands Limburg tot 1815, 2 dln, Maastricht 1960 + s.d.
J. LYNA, Het graafschap Loon. Politieke en sociale overzichtelijke geschiedenis, Beringen 1956.
..., Der Name der Freiheit 1288 - 1988. Aspekte Kölner Geschichte von Worringen bis heute, Köln 1988.
G.W.A. PANHUYSEN, Maastricht omstreden door Brabant, Luik, Loon en Gelre, 1200 - 1272, in: Miscellanea Traiectensia, Maastricht 1962, p. 81 e.v.
A. UYTTEBROUCK, Brabant - Limburg 1404 - 1482, in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, dl. 4, Unieboek, Bussum 1980, p. 201-223.
G. VAN VOEREN, Leven rond Veltmans, uitgave van Bond der Vlamingen van Oost-België. Tongeren 1987.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Rymkronyk betreffende den slag van Woeringen van het jaer 1288

  • over Rymkronyk van Jan van Heelu betreffende den slag van Woeringen van het jaer 1288


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Roger Janssen