Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Geschiedenis van de wetenschappen in België van de Oudheid tot 1815 (1998)

Informatie terzijde

Titelpagina van Geschiedenis van de wetenschappen in België van de Oudheid tot 1815
Afbeelding van Geschiedenis van de wetenschappen in België van de Oudheid tot 1815Toon afbeelding van titelpagina van Geschiedenis van de wetenschappen in België van de Oudheid tot 1815

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (30.37 MB)

XML (1.62 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis-archeologie
non-fictie/natuurwetenschappen/wiskunde
non-fictie/natuurwetenschappen/natuurkunde
non-fictie/natuurwetenschappen/scheikunde
non-fictie/natuurwetenschappen/biologie
non-fictie/natuurwetenschappen/sterrenkunde
non-fictie/natuurwetenschappen/geneeskunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Geschiedenis van de wetenschappen in België van de Oudheid tot 1815

(1998)–Robert Halleux, Carmélia Opsomer, Jan Vandersmissen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 297]
[p. 297]

3 Op de drempel van de moderniteit

[pagina 299]
[p. 299]

Robert Halleux ▪ Inleiding

Voor de historicus die voorrang geeft aan de inwendige mechanismen in de evolutie van de wetenschappen is er geen enkele reden om de Wetenschappelijke Revolutie en de 18de eeuw los van elkaar te zien. De Eeuw der Verlichting zorgde er immers voor dat wat in de vorige eeuw was totstandgekomen, in het bijzonder het fraaie geheel van de newtoniaanse wetenschap, werd afgewerkt, geconsolideerd en uitgebreid. In Le siècle de Louis XIV schrijft Voltaire: ‘De voorbije eeuw heeft ons in staat gesteld de verworvenheden van alle wetenschappen en van alle kunsten, die alle zo ver zijn gevorderd als de menselijke nijverheid is kunnen gaan, in een corpus bijeen te brengen en aan het nageslacht over te leveren’.

De bekroning van de Wetenschappelijke Revolutie is het encyclopedisme, opgevat als gestructureerde voorstelling van alle kennis die de hoogste graad van perfectie heeft bereikt. In het Discours préliminaire definieert d'Alembert dit opzet als volgt:

illustratie
Hydraulische hamer (maka).
In: Diderot en d'Alembert, Encyclopédie ou Dictionnaire raisonné des sciences, des arts et des métiers, Parijs 1751-1772. © B.U.L. ▪


‘De filosoof als het ware boven het uitgestrekte labyrinth op een hooggelegen uitzichtspunt plaatsen, vanwaaruit hij tegelijk op de wetenschappen én op de belangrijkste kunsten kan neerkijken, in een oogopslag de voorwerpen kan zien van zijn bespiegelingen én de observaties die hij over deze voorwerpen kan maken, de grote takken van de menselijke kennis kan onderscheiden, evenals de punten die hen scheiden of verenigen, en zelfs een enkele keer een glimp kan opvangen van de geheime wegen die hen nader tot elkaar brengen. Het is een soort van wereldkaart die de belangrijkste landen moet tonen, hun ligging en hun onderlinge afhankelijkheid’.

Een internalistische benadering van de wetenschap kan dus niet anders dan voorrang geven aan de continuïteit. Als men daarentegen de geschiedenis van de wetenschappen wil integreren in de algemene ontwikkelingsgang van de ideeën en de samenlevingen, kan men niet anders dan toegeven dat deze eeuw zeer grote veranderingen heeft teweeggebracht. Keren we even terug naar de Encyclopédie, ditmaal naar de Prospectus van 1750, dan lezen we: ‘De Encyclopédie zou kunnen dienen als bibliotheek in alle genres voor iemand uit de hoogste kringen en in alle genres behalve het

[pagina 300]
[p. 300]
zijne voor een professioneel geleerde. Door het aantal echte

illustratie
Principes mathématiques de la philosophie naturelle, Parijs, 1759. Franse vertaling van Newtons Principia door Madame du Châtelet. © B.U.L. ▪


geleerden, voorname kunstenaars en ontwikkelde amateurs te vermeerderen, zal ze de samenleving nieuwe voordelen brengen’. Voortaan verbond elk van de beoogde doelgroepen - de echte geleerden, de hooggeplaatsten, de ‘kunstenaars’ of vakmannen - zich aan een en hetzelfde project: de wetenschap als cultuur en als ideologie - een van de hoofdcomponenten van onze moderniteit.

De wetenschap werd professioneel en de beroepsgeleerde won geleidelijk aan het vertrouwen van het politieke gezag. Dat zorgde dan weer voor de oprichting van nieuwe intellectuele centra. De academiën, ontstaan in de 17de eeuw, kwamen tot ontwikkeling en werden talrijker; het spontane initiatief van de wetenschappelijke genootschappen werd versterkt, ja zelfs gerecupereerd door het patronage. De meest verlichte geesten werden voortaan vergoed voor hun bijdrage aan de wetenschappelijke vooruitgang. Deze brandpunten van gemeenschappelijk onderzoek, werkzaam als studiebureaus, groeiden uit tot instrumenten van een volwaardig wetenschapsbeleid. Aan het einde van de 18de eeuw had de Republiek, in tegenstelling tot wat altijd is beweerd, nood aan geleerden en schonk ze hen het benijdenswaardige statuut van ‘agents de progrès’.

Een dergelijke professionalisering is slechts mogelijk als ze gepaard gaat met een grondige mentaliteitsverandering. De wetenschap maakte zich los uit de besloten kringen der geleerden en werd geheel opgenomen in de cultuur van de betere, vol levenslust zijnde klasse. Ze drong binnen in de bibliotheken, de verzamelingen en de kabinetten. Aldus gevulgariseerd deed ze nieuwe vormen van sociabiliteit ontstaan, zoals de verenigingen van amateurs die op het terrein het werk van de academiën aanvulden. Uiteindelijk moest ze nog enkel doordringen in het onderwijs, dat in hoofdzaak antiquiserend en literair was. Na verschillende plaatselijke initiatieven was het uiteindelijk de Republiek die erin slaagde in haar centrale scholen de kiemen te doen ontstaan van het wetenschappelijk onderwijs van vandaag.

Even ingrijpende verschuivingen waren er op het niveau van de ideologie. Paul Hazard heeft gewezen op de belangrijke rol die de wetenschap heeft gespeeld in het Europese gewetensconflict op de overgang van de 17de naar de 18de eeuw. Hetzelfde geldt voor de ideologie der Verlichting. Door de wereld in enkele formules samen te vatten, werd het newtonianisme een belangrijke factor in de secularisering van het universum. Men zal zich ongetwijfeld herinneren dat Voltaire Elemens de la philosophie de Newton schreef en dat zijn vriendin Madame du Châtelet de Principia vertaalde. Tot het uiterste doorgedreven voedde het mechanisme in de biologie het materialisme van La Mettrie, Helvetius en baron d'Holbach. Aldus werd de wetenschap een wapen in de handen van diegenen die de traditionele overtuigingen ondergroeven.

De wetenschap der Verlichting wou zich nuttig maken voor de samenleving. Het kwam er in de eerste plaats op aan de ‘mechanische kunsten’ - dit wil zeggen de ambachtelijke kennis - een sociale waardigheid te geven. In Diderots artikel ‘kunst’ in de Encyclopédie lezen we: ‘Het is de nijverheid van de mens toegepast op de producten van de natuur - uit noodzaak ofwel uit verlangen naar luxe, voor het

[pagina 301]
[p. 301]

vermaak ofwel voor de curiositeit - die het ontstaan heeft gegeven aan de Wetenschappen en aan de Kunsten; en deze raakpunten van onze reflecties hebben de benamingen Wetenschap en Kunst gekregen volgens de aard van hun formele objecten, zoals de logici zeggen. Als het object wordt uitgevoerd, worden de verzameling en de regels volgens dewelke het wordt uitgevoerd, kunst genoemd. Als het object enkel langs verschillende kanten wordt bekeken, worden de verzameling en de technische bepalingen voor de observaties met betrekking tot dit object wetenschap genoemd. Zo is de Metafysica een wetenschap en de Moraal een kunst. Hetzelfde geldt voor de Theologie en de Pyrotechnie (...). Bij het bestuderen van de voortbrengselen der ‘kunsten’ heeft men gemerkt dat enkele eerder het werk zijn van de geest dan van de handen, terwijl andere dan weer eerder het werk zijn van de handen dan van de geest. Dit heeft er voor een deel toe geleid dat men bepaalde kunsten hoger heeft ingeschat dan andere, en dat men de kunsten heeft opgedeeld in vrije kunsten en mechanische kunsten. Niettegenstaande dit onderscheid volkomen gegrond is, heeft het een nadelig effect gehad, daar het een aantal zeer verdienstelijke en bruikbare lieden niet naar waarde wist te schatten en het in ons een ik weet niet wat voor soort natuurlijke luiheid verstevigde (...). Het was een vooroordeel dat ertoe leidde dat de steden uitpuilden van de hovaardige redenaars en onbeduidende bespiegelaars, en het platteland gevuld was met onwetende, nietsdoende en verachtelijke kleine tirannen.

Maar hoe achtenswaardig ze ook mochten zijn, de mechanische kunsten waren nog voor verbetering vatbaar; immers, al te vaak greep men terug naar de gewone routine. Het was nodig dat men op de kunsten de rationele principen uit de wis- en natuurkunde toepaste, dat men ze werkelijk deed vooruitgaan, dat men de ambachtslieden hun ingekankerde gewoonten afleerde en dat men aldus het algemeen welzijn deed toenemen. In zijn Science des ingénieurs van 1729 zegt Bernard Forest de Belidor (1697-1761), ingenieur in hydraulica, hierover het volgende: ‘Sinds men in de wiskunde is beginnen zoeken naar middellen om de kunsten te verbeteren, is er veel meer vooruitgang geboekt dan men ooit had durven hopen. Maar omdat slechts een beperkt aantal mensen in staat is te zien waar deze wetenschap naartoe leidt, is men er moeilijk van te overtuigen dat zij in staat is alle wonderen te verrichten die men haar toeschrijft. De nuttigste zaken die men heeft ontdekt, zijn juist die welke het verst zijn verwijderd van het grote publiek. Zelfs voor diegenen die er wel gebruik van zouden kunnen maken, is de afstand te groot om de principen te begrijpen die hebben geleid tot het onderzoek van een oneindig aantal bruikbare dingen, tenzij ze zich erin scholen en ze zich als het ware in staat stellen zelf ontdekkingen te doen. Bovendien vormt de gedachte dat ze alleen door de praktijk hun doel kunnen bereiken, een moeilijk te overwinnen obstakel. Het is juist dat de ervaring veel bijdraagt tot het vergaren van nieuwe kennis en dat ze de meest bekwame lieden alle dagen zaken aanreikt om op na te denken - iets wat misschien nooit zou gebeuren als ze dat niet zou doen - maar het is noodzakelijk dat deze ervaring verlicht is, anders kan men zich slechts een zeer vaag idee vormen van al wat zich aanbiedt. Daaruit volgt dat heel wat zaken steeds in dezelfde onvolmaakte staat blijven; ze worden van de ene op de andere generatie overgedragen met dezelfde tekortkomingen, en als toevallig iemand zo slim is dit op te merken, komen onmiddellijk alle vakmensen tegen de vernieuwing in opstand. Men kan zich maar moeilijk voorstellen dat zij die niet heel hun leven aan bepaalde zaken hebben gewerkt hierover juist zouden kunnen redeneren’.

Het klopt dat het technische systeem dat toen de bovenhand had, gericht op de hydraulische energie en op het smeden met houtskool, weinig beroep deed op theoretische kennis, en dat de industriële initiatieven van ontwikkelde amateurs eerder moeten worden geprezen voor hun goede bedoelingen dan voor hun resultaten. Ook de eigenaars van de manufacturen stonden niet echt open voor de theoretische beschouwingen van de kamergeleerden. Toch schiepen de ideologie van de nuttige mens en de cultus van de vernieuwing een gunstig klimaat voor de ‘take off’ van de Industriële Revolutie, al zou de wetenschap pas in de volgende eeuw met de kunsten en ambachten een onverbrekelijke eenheid gaan vormen.

[pagina 302]
[p. 302]

De Revolutie en het Keizerrijk volgden de lijn van de Verlichting en waren er in zekere zin de concretisering van. Naar aanleiding van de tweehonderdste verjaardag van de Revolutie schreef Roshdi Rashed: ‘Eerder dan gebruik te maken van een of andere kunstgreep om de geschiedenis van de wetenschappen ten tijde van de Franse Revolutie aan te vatten en toe te geven aan de verleiding om omwille van een herdenking de diachronische ontwikkeling van de wetenschap arbitrair op te delen zoals de politieke geschiedenis, en voor de gelegenheid te isoleren wat in feite nooit geïsoleerd is geweest, moet men de wetenschappelijke activiteit in een of andere discipline overzien gedurende de hele tweede helft van de 18de eeuw. De wetenschappen uit de tijd van de Revolutie, en in het bijzonder de exacte wetenschappen, zijn totstandgekomen in een periode van meer dan anderhalve eeuw. De eerste tekenen ervan zijn reeds merkbaar in het midden van de 17de eeuw. Het verval treedt in eind 18de-begin 19de eeuw. Het is het einde van de klassieke wetenschap - die, al naargelang van de auteur, is ontstaan in de hellenistische periode of in sommige gebieden in de 9de-10de eeuw - en het begin van de moderne wetenschap. Bekeken vanuit het ene standpunt dienen de wetenschappen uit de tijd van de Franse Revolutie zich aan als het besluit van wat minstens acht eeuwen eerder - en zeker in de 17de eeuw - was begonnen; gezien vanuit het andere standpunt bevatten ze de kiemen van wat men later de moderne wetenschap is gaan noemen. Inderdaad, vermengd met oudere vormen van wetenschap is deze moderniteit wel degelijk aanwezig (...). Ze dient zich aan als de overwinning van deze eeuw, vooral van de tweede helft. Ze onderscheidt de wetenschappelijke configuratie in haar geheel, de wetenschappelijke rationaliteit zelf, de sociale organisatie van de wetenschap, de opkomst van de wetenschapsgeschiedenis als autonome discipline, en de opbouw van een filosofie die geacht wordt op haar afgestemd te zijn’. Men zal zich herinneren dat het Traité élémentaire de chimie van Lavoisier, dat aan de basis ligt van de revolutie in de scheikunde, verschenen is in het jaar van de Franse Revolutie.

Voor onze streken wordt het onderzoek bemoeilijkt door de afwezigheid van voorstudies. De 18de eeuw is vooral bestudeerd door mensen uit de letteren die niet in staat waren de wetenschappen te integreren in hun concept van de Verlichting. Anderzijds hebben wetenschapshistorici zoals Marcel Florkin, onder invloed van het positivisme tevergeefs gezocht naar grote geleerden en belangrijke ontdekkingen, en graag de spot gedreven met plaatselijke gloriën. Een globale studie van deze milieus is aangewezen om dit vertekend beeld bij te sturen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Geschiedenis van de wetenschappen in België


landen

  • over België (Wallonië)