langs alle kisten ging, niet zonder huivering, dat merkte hij wel. Zij las de nommers op de koperen plaatjes. ‘No. 49,’ zei ze half luid, ‘waar is No. 49?’
Lavarède antwoordde zachtjes: ‘No. 49 is hier.’
En uit de kist springende, zei hij met den grootsten ernst: ‘Aan welk gelukkig toeval heb ik uw bezoek te danken?’
Zulk eene deftige vraag klonk in die omgeving al heel komiek. Miss Aurett moest lachen en daarmee was haar schroom overwonnen. Zij vertelde vroolijk de geschiedenis van de geestverschijning en met meer terughouding die van hare ongerustheid over hem en de list, die zij bedacht had, om alleen in ‘de gele kamer’, zooals men zijn verblijf noemde, te kunnen komen, ten einde hem te proviandeeren. En nu haalde zij een zak onder haren reisdeken te voorschijn, waaruit zij chocolade, beschuitjes, portwijn en een prachtig stuk kouden roastbeef haalde, alles netjes in vloeipapier gepakt.
‘Als ik de menschen overtuig, dat er geen reden is tot angst, dan komen ze hier niet meer om de wacht te houden en dan zal ik u nu en dan nieuwen voorraad kunnen brengen.’
Lavarède was getroffen door de eenvoudige wijze, waarop ze over hare moedige daad sprak en hij dankte haar hartelijk voor hare trouwe vriendschap.
‘Wat is uw Papa toch edelmoedig jegens mij, zoo in het geheel niet klein. Want u doet dit toch met zijn goedvinden, niet waar?’
‘Papa heeft het goedgevonden, zonder dat hij mij eigenlijk zijn toestemming gegeven heeft,... hij had mij vrij spel gelaten, daar heb ik gebruik van gemaakt.’
‘Maar hij weet toch, dat....’
‘Dat ik hier ben? O zeker dat weet hij; maar hij wist niet, dat ik daar plan op had, toen hij mij vrijheid gaf u te helpen’.... ‘Ik moet er zelfs bijvoegen,’ ging zij na eenigen tijd voort, ‘dat hij een beetje boos op mij was, toen ik aan dek gezegd had, dat ik den nacht hier wilde gaan doorbrengen. Hij vroeg, wat de menschen wel van mij zouden denken, als zij hoorden, dat ik alleen hier bij u geweest was, maar ik had daar volstrekt niet over gedacht, ik vond het zoo natuurlijk, dat ik u trachtte te helpen en dàt vond Papa ook heel goed.’
Lavarède's stem beefde van ontroering, terwijl hij haar nog eens zijn dank betuigde.
Zij spraken nu over de middelen en wegen om weer naar Europa terug te komen, als zij de kust van China zouden bereikt hebben. Lavarède had plan om naar Shangaï te gaan en daar op eene Engelsche stoomboot dienst te nemen als matroos. Dat zou wel lukken, dacht hij, want meestal bleven er van de equipage der Europeesche schepen eenige zeelieden in China achter. Aurett vond dat een uitstekend plan, omdat het zoo gemakkelijk uitvoerbaar was. ‘Het zou niet te doen zijn,’ zei Lavarède, ‘over land terug te keeren naar Europa. Zeven duizend Kilometers af te leggen in onbekende streken, bewoond door eene ons vijandige bevolking, dat zou ik liever niet wagen.’
Onder het praten bemerkte Lavarède, dat Aurett vermoeid was en hare oogen bijna niet open kon houden. Zij was zoo vroeg opgeweest en de spanning, waarin zij den geheelen dag verkeerd had, had veel van hare krachten gevergd. ‘Slaap, zusje, slaap,’ zong Lavarède schertsend met zachte stem. En Aurett wikkelde zich dichter in hare reisdeken en sliep onder dit wiegeliedje weldra een gerusten slaap, zich veilig voelende onder de hoede van haar trouwen reisgenoot en vriend.
Zij sliep door tot een hard kloppen haar deed opspringen. Haar vader kwam haar halen. Zij zag, dat Lavarède goed en wel in de kist lag en riep toen: ‘duwen, Papa, de deur gaat van beide kanten open.’
Terwijl zij dit zeide, was zij al bij de deur, waar haar vader met den heer Craighton stond te praten.
‘Hoe laat is het, Papa?’
‘Zes uur, het is klaarlichte dag, ik begon ongerust over je te worden, kind.’
‘Heb ik zoo lang geslapen?’
Craighton was ten hoogste verbaasd.
‘Hebt u geslapen, juffrouw?’ kon hij niet nalaten te vragen.
‘Zeker, en wat heerlijk!’ En terwijl zij met hare heldere oogen haar vader open aanzag, voegde zij er lachend bij: ‘Ik heb zelf gedroomd, dat de ‘geest, die aan boord rondspookt’, mij in slaap zong met ‘Slaap, zusje, slaap!’
Sir Murlyton bracht zijne dochter naar hare hut; hij scheen trotsch op haar te zijn. In de oogen der equipage was zij eene heldin, en nooit kwam zij voortaan aan dek, of men bewees haar den diepsten eerbied.
Geen wonder, dat zij in haar schik was. Zij had bereikt, wat zij wilde: de ‘gele kamer’ werd niet meer bewaakt, er was dus geen gevaar meer, dat Lavarède van honger zou omkomen. In hare goede luim vergat zij zelfs hare verontwaardiging over Bouvreuil, en antwoordde beleefd, als hij de eene of andere opmerking maakte. Zoo vriendelijk zou zij niet geweest zijn, als zij geweten had, dat hij 's nachts uit zijne kooi was gekropen en met zijn oor tegen den grond geluisterd had. En als zij had kunnen zien, hoe hij zich na dat luisteren in de handen wreef van genoegen, dan zou haar tegenzin zeker opnieuw zijn opgewekt.
Het leven aan boord ging weer den ouden eentonigen gang. En de natuur was ook eentonig, het weder bood niet de minste afwisseling; geen wolkje aan den hemel, geen rimpel op het water. De pasagiers werden moede van het schelle licht; overal, waar maar schaduw viel aan dok, zag men ze in schommelstoelen zitten slapen, en zoo leek de ‘Heavenway’ te midden van die eindelooze stilte veel op het geheimzinnige schip van de legende, dat den oceaan klieft met eene bemanning, die niet meer onder de levenden behoort.
Als Lavarède zich dus verveelde en last had van de warmte, zoo kon hij zich troosten, want hij was niet de eenige, die naar het eind van de reis verlangde. De kapitein zag tot zijn spijt, dat ook juffrouw Aurett zich verveelde. Gelukkig bracht de 15de Augustus eenige afleiding. Er vertoonden zich haaien in de nabijheid van