Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890. Deel III (1993)

Informatie terzijde

Titelpagina van Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890. Deel III
Afbeelding van Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890. Deel IIIToon afbeelding van titelpagina van Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890. Deel III

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (18.32 MB)

ebook (14.74 MB)

XML (1.69 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/natuurwetenschappen/natuurkunde
non-fictie/natuurwetenschappen/scheikunde
non-fictie/economie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890. Deel III

(1993)–M.S.C. Bakker, E. Homburg, Dick van Lente, H.W. Lintsen, J.W. Schot, G.P.J. Verbong–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Textiel. Gas, licht en elektriciteit. Bouw


Vorige Volgende
[pagina 56]
[p. 56]



illustratie

Voorbeeld van een staaldoek van Van Vlissingen & Co in Helmond omstreeks 1900. Onderaan het doek staat aangegeven hoe het doek is geproduceerd. Hieruit valt op te maken dat eerst een ‘mastiek’ was opgedrukt, die dezelfde functie had als een waslaag bij het batikken, waarna het doek geverfd en met andere kleuren kon worden bedrukt. In het voorbeeld werd de rode kleur met de hand ingepast of ingevuld en liet men vervolgens deze rode kleur enigszins uitvloeien.




illustratie

Voorbeeld van het wasdrukartikel van de Haarlemsche Katoen Maatschappij, de voortzetting van Prévinaire & Co. In de jaren negentig van de vorige eeuw begon de HKM met de exports van imitatiebatiks naar West-Afrika. Het batikkarakter van het doek is goed te herkennen aan de craquelé-lijnen in de ster. Het dessin van dit doek dat uit het begin van deze eeuw stamt, was echter aangepast aan de eisen van de lokale markt.


[pagina 57]
[p. 57]

4
Katoendrukken

Een nieuwe start
De handdruk
Rouleau of perrotine?
Thomas Wilson: een ondernemende smokkelaar
Een geforceerde modernisering
De opmars van de rouleau
De calculerende ondernemer
Mechanisering en markt
De aard van de markt
Het streven naar perfectie door Prévinaire
De aanhouder wint
De lokroep van het succes
Epiloog: Real Dutch waxprints

Een nieuwe start

Door de ontdekkingsreizen in de vijftiende en zestiende eeuw groeide de internationale handel sterk. Een belangrijk handelsprodukt waren de bedrukte katoenen stoffen, die vanuit Azië en met name uit Voor-Indië naar Europa werden verscheept. De fraaie kleuren en dessins en de voor Europese begrippen ongekende kwaliteit maakten deze katoentjes of indiennes, zoals ze ook vaak werden genoemd, zeer populair. De grote vraag wekte in West-Europa op verschillende plaatsen belangstelling om zelf katoen te gaan bedrukken. De producenten van wollen en linnen stoffen, de traditionele textielsectoren die veelal in gilden georganiseerd waren, voelden zich echter bedreigd door de nieuwe, katoenen stoffen. Zij slaagden er gedeeltelijk in om de ontwikkeling van deze nieuwe nijverheid tegen te gaan door aan te dringen op een invoer-, produktie- of zelfs draagverbod van bedrukte katoen. Maar met name in het handelsland van die tijd bij uitstek, de Republiek der Verenigde Nederlanden, was de positie van de gilden sterk verzwakt en werd de nieuwe bedrijfstak weinig in de weg gelegd. Holland groeide dan ook snel uit tot hét Europese centrum van de katoendrukkerij. Rond 1700 telde Amsterdam circa 80 katoendrukkerijen, die voor een groot deel als manufacturen waren georganiseerd.Ga naar voetnoot1.

Geleidelijk werden de belemmerende maatregelen in de andere landen opgeheven en de katoendrukkerij verspreidde zich - vaak met technische hulp vanuit Nederland - ook over de andere landen in West-Europa. Het gevolg was dat - zeker na 1750 - de katoendrukkerijen in Holland in de problemen kwamen. Het centrum van de katoendrukkerij verplaatste zich naar Zwitserland, Frankrijk en Engeland, waar vooral de bedrijven van Oberkampf in Jouy bij Parijs en van Peel in Lancashire de toonaangevende bedrijven in Europa werden. Modieuze bedrukte of geverfde katoenen stoffen groeiden in de achttiende eeuw uit tot het belangrijkste handelsgoed in de continentale handel. Zij droegen daarmee bij aan het ontstaan van een grote afzetmarkt voor katoenen produkten, een van de voorwaarden voor de zich ontwikkelende Engelse katoenindustrie.

Door deze ontwikkelingen was de uitgangssituatie voor de Nederlandse katoendrukkerijen in het begin van de negentiende eeuw ronduit slecht. Ondanks het rijke verleden was de katoendrukkerij op dat moment nagenoeg uit Nederland verdwenen. De weinige overgebleven bedrijven leidden een kwijnend bestaan. De afscheiding van België in 1830 zorgde voor nieuwe impulsen. Door de politiek van koning Willem i om ondernemers uit het zuiden naar het overgebleven deel van zijn koninkrijk te lokken verrezen in de jaren dertig in enkele Hollandse steden grote katoenfabrieken. Deze voor die tijd zeer grootschalige fabrieken legden zich toe op het bleken, verven en vooral het bedrukken van katoen. In dit hoofdstuk komen de lotgevallen van deze en andere nieuwe Nederlandse katoendrukkerijen in de negentiende eeuw aan bod.

Met de grote katoenfabrieken deden ook nieuwe produktiemethoden hun intrede in Nederland. Vanaf het einde van de achttiende eeuw begon de produktiviteit in de katoenspinnerij en -weverij snel te stijgen. Aangezien het overgrote gedeelte van de geweven stoffen niet als ongebleekte katoenen doeken op de markt kwam, maar als volledig afgewerkt produkt, bleef de katoendrukkerij (en -ververij) een belangrijke schakel in de produktie van katoenen stoffen. Daarom was ook een toename in de produktiviteit van de blekerij, ververij en drukkerij noodzakelijk.Ga naar voetnoot2. Hierdoor werd de mechanisering van

[pagina 58]
[p. 58]

deze onderdelen van de katoenbewerking sterk gestimuleerd. Al vroeg in de achttiende eeuw waren de eerste pogingen ondernomen om het katoendrukken te mechaniseren. Het duurde echter tot het einde van die eeuw, voordat de belangrijkste technische problemen waren opgelost. De introductie van machines bij het katoendrukken betekende echter niet dat de handdruk snel verdween.

Gedurende de gehele negentiende eeuw bleven de ambachtelijke handdruk en de gemechaniseerde katoendruk met elkaar concurreren. In Engeland werd de handdruk het eerst verdrongen. Op het continent verliep dit proces veel geleidelijker. Bovendien werd op het vasteland gedurende een aantal decennia een ander type machine toegepast, dat in Engeland niet succesvol was. Hoewel het mechaniseringsproces van het katoendrukken in Nederland in grote lijnen overeenkomst vertoonde met dat in de overige landen op het Europese vasteland, week het in enkele opzichten hiervan af. Met name de handdruk wist zich veel langer te handhaven dan elders.

Deze afwijkende ontwikkeling vraagt om een verklaring. Voordat we hier verder op ingaan, kijken we eerst iets nauwkeuriger naar het traditionele, ambachtelijke produktieproces.

De handdruk

Het bedrukken van stoffen was al in de middeleeuwen in Europa bekend. In het algemeen werkte men met olieverven, die op de stof werden gedrukt of met lijm, waarop men vervolgens goud- of zilverpoeder strooide. Deze wijze van werken kende vele nadelen. Het bedrukte oppervlak voelde hard aan en bij het vouwen van de stof ontstonden er barsten in de opgebrachte kleurlaag. Bovendien was de echtheid van de kleuren zeer gering, dat wil zeggen bij het wassen of reinigen van de stof verbleekten de kleuren al snel. Toen de Europese consument in de zestiende en zeventiende eeuw kennismaakte met bedrukte of geverfde katoenen doeken uit Voor-Indië was het contrast met de gangbare stoffen erg groot. Deze ‘Indiennes’ waren veel fleuriger, terwijl de kleuren in vergelijking met de gangbare stoffen een ongekende echtheid bezaten. Ze waren ook op een geheel andere wijze vervaardigd. Dit had te maken met de eigenschappen van katoen, dat veel moeilijker kleuren opneemt dan wol of zijde. Het direct bedrukken van katoenen weefsels was met de beschikbare kleurstoffen slechts in een beperkt aantal gevallen mogelijk en gaf vaak slechte resultaten wat kleuren en echtheid betreft.Ga naar voetnoot3.

In Europa ging men met behulp van technische kennis uit de oorspronkelijke produktiegebieden ook op deze nieuwe manier produceren. In essentie zijn daarbij twee verschillende basistechnieken te onderscheiden. Bij de ene werd een zogenaamde beits opgedrukt, een soort pap waarin een metaalzout was opgelost. Bij onderdompeling in een verfbad namen alleen de bedrukte delen kleurstof op. Meekrap was verreweg de belangrijkste kleurstof, die op deze wijze op katoen werd aangebracht. Afhankelijk van de gebruikte beits konden kleuren als rood, roze, paars, lila, zwart en bruin ontstaan, waarbij het gebruik van aluminiumhoudend aluin de bekende rode kleur opleverde. Bij de andere techniek, de reserve-techniek drukte men ook een pap op het doek. Deze had echter de functie om het onderliggende doek volledig van de kleurstof af te sluiten, zodat in het verfbad de opgedrukte patronen werden uitgespaard. Deze techniek werd vooral gebruikt bij het blauwverven met indigo. Indien gewenst konden nog andere kleuren worden aangebracht; elke kleur vereiste weer een andere voorbereiding en techniek.Ga naar voetnoot4.

Het opbrengen van de drukpap geschiedde met houten blokken, waarop het te drukken patroon in reliëf was uitgesneden.Ga naar voetnoot5. De uitgestoken delen waren vaak bedekt met vilt. Om fijnere dessins te kunnen drukken bracht men koperen stiftjes of bandjes in de drukplaat aan. Het drukken vond plaats op een druktafel. Het blad van deze tafel bestond meestal uit een zware steen; hierdoor was de ondergrond zwaar en onbeweeglijk. Over de druktafel werd een wollen deken gespannen, waarover een katoenen doek liep, de zogenaamde meeloper, die moest voorkomen dat er drukpap of verfresten op de ondergrond terechtkwamen. Tot het gereedschap van de handdrukker behoorde verder een klophamer en een soort kussen, waarop zich de drukpap of de verf bevond.

Het werk van de handdrukker bestond nu uit het volgende. Hij drukte eerst het blok op het kussen, zodat de uitstekende delen met drukpap werden bedekt. Vervolgens plaatste hij het drukblok op het doek en liet losjes zijn hamer op het drukblok vallen, waardoor hij de drukpap als het ware in het doek klopte. Waar hij de hamer moest laten vallen, in het midden of op de kanten, hoe vaak en hoe hard hij moest kloppen wist de drukker uit ervaring. Deze handelingen werden telkens herhaald. Dit werk vereiste een grote mate van nauwgezetheid. De patronen dienden immers nauwkeurig op elkaar aan te sluiten en bij het inpassen van andere kleuren moest de drukker precies binnen de uitgespaarde ruimte blijven. Als hulpmiddel hiervoor bevonden zich op de drukplaat de zogenaamde rapportstiften, die aangaven waar de drukker het blok diende te plaatsen. Ook hierbij was een zekere handigheid vereist.

Katoendrukken was een tamelijk zwaar werk, dat een groot uithoudingsvermogen vereiste. De maxi male afmetingen van een drukblok dat uit verschil-

[pagina 59]
[p. 59]

lende lagen hout bestond, bedroeg ongeveer 50 bij 50 centimeter en het gewicht kon daardoor enkele kilo's bedragen. De lange werkdagen betekenden daarom een behoorlijke belasting. Volgens de overlevering hielden handdrukkers altijd 's nachts hun arm buiten het bed om te voorkomen dat hun vrouw niet zou kunnen slapen door het trillen van de arm. Handdrukken werd overigens ook door vrouwen gedaan, maar altijd met lichtere drukblokken.

Elke drukker had een eigen hulpje, de strijker. Deze zorgde ervoor dat de drukpap op het verfkussen gelijkmatig werd verdeeld. Als de drukker het blok op het doek plaatste, streek de strijker met een borstel de drukpap op het kussen uit, vandaar de naam. Dreigde de drukpap op te raken dan vulde de strijker deze aan. De bereiding van de drukpap vond in een afzonderlijk ruimte, de kleurkeuken, plaats. De recepten werden verstrekt door de colorist, de belangrijkste technicus in de katoendrukkerij. De strijkers waren meestal jonge kinderen, zowel jongens als meisjes. Vaak nam de drukker zijn eigen kinderen mee naar de fabriek. Geleidelijk leerden ze bij hun vader of moeder het vak. Kinderen bleven tot hun vijf- of zestiende strijker. Daarna mochten ze geleidelijk beginnen met het invullen of inpassen met andere kleuren van al bedrukte doeken. Dit laatste werk gebeurde met lichtere platen en werd ook minder hoog aangeslagen. Het invullen werd meestal door vrouwen of beginnende drukkers verricht en ook slechter betaald.

De handdrukkers vormden een hechte sociale groep, zowel binnen als buiten de katoendrukkerij. In vergelijking met de andere arbeiders, zoals de blekers, de ververs en het onderhoudspersoneel namen ze een bevoorrechte positie in de fabriek in. Ze werden per stuk betaald, waarbij het stukloon afhankelijk was van de moeilijkheidsgraad. De stuklonen werden meestal in overleg tussen drukkers en fabrikanten afgesproken. Het weekloon van een handdrukker lag een stuk boven het gemiddelde arbeidsloon in de industrie. Overigens moest hij vaak wel de strijker uit eigen zak betalen. Behalve een hoger loon genoten de drukkers een aantal privileges. Zij waren niet verplicht om op tijd te komen en op maandag werd er bijna niet gewerkt. Dit zogenaamde ‘maandag vieren’ kwam er meestal op neer dat de drukkers zich te goed deden aan de jenever. De maandag eindigde dan ook vaak in de kroeg. Dit gebruik, dat ook bij andere groepen arbeiders gangbaar was, was de meeste fabrikanten een doorn in het oog. Met de toenemende arbeidsdiscipline verdween het geleidelijk in de tweede helft van de negentiende eeuw. Wel mochten de handdrukkers nog lange tijd op maandag eerder naar huis dan het overige personeel.

Het beroep van handdrukker was pas in de zeventiende

illustratie

Het met de hand bedrukken van katoen omstreeks 1850. De handdrukker drukte een houten stempel in de bak met drukpap in het midden. Vervolgens plaatste hij het drukblok op het doek, wat een grote precisie vereiste, omdat de patronen goed aan moesten sluiten. De drukker tikte vervolgens met een hamer op het drukblok om de drukpap goed op het doek aan te brengen.


en achttiende eeuwse manufacturen ontstaan. Hierdoor kende de bedrijfstak geen formele gildestructuur. De meester-gezel-leerling verhouding ontbrak. De handdrukkers vormden echter wel verenigingen, waarvan het lidmaatschap soms zelfs internationaal was. De plaatselijke afdelingen verschaften de collega-drukkers, die lid van de vereniging waren, in de tijd dat ze nog geen werk hadden onderdak, voedsel en eventueel reisgeld. Op 18 oktober was het de naamdag van Sint Lucas, de beschermheilige van de drukkers. Op die dag werd er een groot feest gevierd. De bevoorrechte positie van de handdrukkers werd echter bedreigd door de opkomst van katoendrukmachines. Hoewel deze ontwikkeling al in de achttiende eeuw begon, duurde het tot de tweede helft van de negentiende eeuw voordat de handdruk op grote schaal werd verdrongen en het beroep van handdrukker in de meeste landen begon te verdwijnen.

Rouleau of perrotine?

De hoeveelheid doek, die een handdrukker per dag kon bedrukken was beperkt. Al vroeg in de achttiende eeuw ging men daarom op zoek naar mogelijkheden om de produktiviteit bij het katoendrukken te verhogen.Ga naar voetnoot6. Een van de eerste hulpmiddelen, die men toepaste was een soort drukpers met koperen platen waarin het motief was gegraveerd. Deze methode, die was ontleend aan het drukken van papier, werd al snel in de meeste Europese textielcentra toegepast. Het voordeel van deze techniek was

[pagina 60]
[p. 60]



illustratie

Engelse rouleaudrukmachine omstreeks 1850. Het doek liep door de machine waarbij het met een drukrol, waarin het design was gegraveerd, werd bedrukt. De arbeider bij de machine controleerde of alles goed ging en zorgde voor het bijvullen van de verfbak, die aan de voorkant van de machine hing. Hij haalde de drukpap met emmers uit de verfkeuken, waar de drukpap door de colorist werd bereid.


dat men zeer fijne dessins kon drukken en grote platen kon gebruiken, zodat de afmetingen van de dessins, die men in een keer kon drukken, sterk toenamen. Het nadeel was dat de beweging discontinu bleef.

Anderen probeerden daarom de drukplaten door drukrollen te vervangen, zodat het drukken continu kon doorgaan. Andreas Glorez ontwierp al in 1701 een machine met twee houten rollen. Op één rol was het motief uitgestoken, de andere drukte er tegen aan. Het doek liep tussen de rollen door. De drukpap werd door een arbeider met de hand op de gegraveerde rol gebracht. Deze primitieve machine werd in de loop van de eeuw telkens verbeterd. De houten rollen werden vervangen door koperen en de reliëfdruk door diepdruk. Dit leverde een nieuw probleem op. Bij het opbrengen van de drukpap - dit gebeurde inmiddels ook automatisch door de rol door een verfbak te laten lopen - mocht er geen drukpap buiten de gravures zitten, omdat anders het patroon verloren zou gaan. De Engelsman Thomas Bell slaagde erin dit probleem op te lossen door een mes, de rakel, aan te brengen, die de overtollige drukpap verwijderde. Na deze uitvinding uit 1785 waren de belangrijkste bestanddelen voor een gemechaniseerde en continue wijze van katoendrukken bekend. Het duurde echter nog geruime tijd voordat deze zogenaamde rouleaudrukmachine - kortweg rouleau - op grotere schaal werd toegepast in de Engelse katoenindustrie.

Een van de beperkingen voor een snelle verspreiding van de rouleau had te maken met het gebruik van koperen rollen. Voor elke kleur in een dessin was één rol nodig, die apart met de hand moest worden gegraveerd. Pas in de jaren twintig van de negentiende eeuw kwamen er de eerste graveerapparaten, waardoor het graveren sneller en vooral ook goedkoper gedaan kon worden. Door het gebruik van koper als grondstof waren de rollen zelf ook zeer duur. Het drukken met dit type machine vereiste door de hoge kosten van de rollen en van het graveren grote investeringen. Dit kon worden opgevangen door zeer grote aantallen te drukken, maar dit was lang niet altijd mogelijk, bijvoorbeeld als het om modegevoelige artikelen ging. Toen omstreeks 1840 in Engeland de belangrijkste technische problemen waren opgelost en de export naar de overzeese gebieden sterk begon toe te nemen, was aan de voorwaarden voldaan voor een versnelde mechanisering. In de meeste Engelse katoendrukkerijen werd de handdruk daarna verdrongen door machines.

De ontwikkelingen in Engeland bleven op het Europese vasteland natuurlijk niet onopgemerkt. Het probleem voor de continentale ondernemers was echter dat de export van machines vanuit Engeland door de Engelse overheid was verboden. Men ging er daarom toe over om zelf dergelijke machines te ontwerpen en te bouwen. De Fransman Lefèvre was een van de eersten, die omstreeks 1807 een bruikbare rouleau bouwde. Machines van dit type werden het eerst in Frankrijk en België toegepast en vervolgens verspreidde de rouleau zich geleidelijk ook over de andere Europese textielcentra.

De rouleau kreeg echter concurrentie van een ander type drukmachine. In 1834 ontwikkelde de Fransman Perrot een naar hem genoemde machine, de perrotine. Deze machine werkte met drukblokken, die automatisch afwisselend op een verfkussen en op het doek werden gedrukt. Deze manier van druk-

[pagina 61]
[p. 61]

Tabel 4.1: aantal katoendrukkerijen, rouleaudrukmachines en perrotines omstreeks 1840 in een aantal Europese landen

Land aantal bedrijven aantal rouleau aantal perrotines
Groot-Britannië 280 800 2
Rusland en Polen 102 78 2
Oostenrijk en Bohemen 71 52 15
Duitsland 110 42 43
Frankrijk (incl. Elzas) 80 80 210
waarvan Elzas 40 44 ?
Zwitserland 36 24 3
België 11 11 9
Nederland 4 6 ca. 6Ga naar voetnoot*
Bronnen: Von Kurrer, Zeugdruckerei 2e druk, 144-147, 292-293; Levy, Histoire économique de l'industrie cotonnière en Elsace, Paris 1912, 95 en 166; Bolliger Textildrucks, 31 en 33. Nederland kende nog een aantal kleine handdrukkerijtjes (minder dan 20 handdruktafels), die alleen voor de lokale of regionale markt produceerden; deze zijn niet meegeteld.

ken sloot nauw aan bij de handdruk. Het grote voordeel van de perrotine in de jaren dertig en veertig was dat men drie of vier kleuren en later zelfs zes kleuren tegelijk kon drukken, terwijl men met de rouleau nog maar slechts een of twee kleuren in een keer kon opbrengen.Ga naar voetnoot7. Een nadeel was de relatief kleine breedte van de blokken, die op de perrotine konden worden aangebracht, maximaal ongeveer 20 cm. Hoewel de produktiviteit van deze discontinu werkende machine niet helemaal die van de rouleau haalde, was het verschil niet zo groot.Ga naar voetnoot8. In vergelijking met de rouleau was de perrotine bovendien goedkoop; dit gold met name voor het vervaardigen van de drukblokken.

Al een paar jaar na de uitvinding van de machine waren er in verschillende Europese landen perrotines te vinden. Alleen in Engeland werd de perrotine niet of nauwelijks toegepast. De Engelse katoendrukkerijen richtten zich voornamelijk op de produktie van een beperkt aantal dessins in zeer grote hoeveelheden.Ga naar voetnoot9. Voor de continentale drukkerijen was het zeer moeilijk, zo niet onmogelijk op deze markt van massaprodukten te wedijveren met de Engelsen. Noodgedwongen legden de bedrijven in de Westeuropese landen zich daarom toe op de vervaardiging van kwaliteitsprodukten, die een veel

illustratie

Doorsnede van een perrotine omstreeks 1850 waarmee drie kleuren tegelijkertijd konden worden gedrukt. Het principe van de perrotine was dat de drie drukblokken, in de figuur aangegeven als 3, in de eerste stap tegen de verfkussens D werden gedrukt, die tussen het doek en de stempels schoven. Tijdens de tweede stap schoof het verfkussen weg zodat ze via de rollen 10 die de drukpap uit de verfbakken E haalden van nieuwe drukpap werden voorzien.
Tegelijkertijd werden de drukblokken op het doek gedrukt. Na deze bewerking schoof het doek over de lengte van een drukblok door en begon de hele bewerking opnieuw. De nadelen van de perrotine ten opzicht van de rouleau worden uit deze figuur goed duidelijk: de beweging is niet continu en de lengte van de blokken is nogal klein, wat de mogelijkheden om grote(re) dessins te drukken zeer beperkt
.


kleinere markt hadden. Met name Mulhouse in de Elzas groeide uit tot het centrum van de katoendrukkerij op het vasteland van Europa. Voor de produktie van kleine aantallen was de perrotine door zijn lagere kosten veel geschikter. Ook was de kwaliteit van de produkten hoger. Door deze factoren was de Perrotine tijdelijk zeer succesvol.Ga naar voetnoot10.

Tabel 4.1 geeft een indruk van de verspreiding van drukmachines in West-Europa. Duidelijk blijkt de overweldigende voorsprong van Groot-Brittannië zowel in het aantal bedrijven als in het aantal rouleaus. Dit weerspiegelt de overheersende positie, die Engeland op het gebied van de textiel innam. De katoendrukkerijen in Engeland vormden overigens een vrij heterogene groep. De meeste machines stonden in enkele grotere drukkerijen in Lancashire. De meerderheid van de bedrijven in Schotland en rond Londen was nog tamelijk klein van omvang en veel minder gemechaniseerd.Ga naar voetnoot11. Andere landen met een drukkerijsector van een behoorlijke omvang waren Rusland en Polen, Duitsland en Frankrijk.

[pagina 62]
[p. 62]

De mechaniseringsgraad in deze landen verschilde echter nogal. Frankrijk en dan vooral de Elzas waar een belangrijk deel van de Franse katoendrukkerijen was geconcentreerd, nam in dit opzicht duidelijk de tweede plaats in waarbij het zeer grote aantal perrotines enkele jaren na de uitvinding van deze machine zeer opvallend is. Opmerkelijk is verder dat het kleine aantal bedrijven in Nederland in dit opzicht zeer goed scoorde. Het ontstaan van deze kleine bedrijfstak in Nederland had dan ook een zeer bijzondere achtergrond.

Thomas Wilson: een ondernemende smokkelaar

Toen Willem i in 1815 koning werd, bestonden er grote verschillen tussen de delen van zijn rijk. In het Zuiden, het huidige België, was de industriële ontwikkeling al op gang gekomen. In het Noorden, de vroegere Republiek der Zeven Provinciën, die meer op de handel was gericht, had de nijverheid zeer te lijden gehad van de Franse overheersing. De katoendrukkerijen bijvoorbeeld, die vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw al sterk achteruit waren gegaan, gingen op een enkele uitzondering na ten gronde. Deze gescheiden ontwikkeling werd versterkt door de actieve industriepolitiek, die Willem i vanaf 1820 voerde. De zuidelijke bedrijven profiteerden hiervan het meeste. De afscheiding van België betekende dan ook een grote streep door de rekening en in feite moest de koning in zijn verkleinde koninkrijk opnieuw beginnen.

De koning had echter nog een troef in handen. De belangrijkste afzetmarkt voor de produkten van de zuidelijke textielbedrijven, Java, was voor deze bedrijven verloren gegaan. De koning zag nu een mogelijkheid om én de Belgische economie schade te berokkenen én een nieuwe industrie op te bouwen door bedrijven naar het Noorden te lokken. Het lokaas bestond uit gegarandeerde opdrachten voor de Indische markt. De onderhandelingen liepen via de Nederlandsche Handel-Maatschappij (nhm), die in 1824 was opgericht onder andere om de vaderlandse industrie te stimuleren.

De eerste fabrikant die de nhm in 1832 benaderde was Thomas Wilson, een Engelsman, die in de buurt van Brussel een blekerij en appreteerderij bezat.Ga naar eindnoot12. Voor de afscheiding was Wilson een belangrijke leverancier geweest van de nhm. Wilson kwam in augustus van dat jaar met een voorstel voor de oprichting van een grote fabriek voor het weven, bleken en bedrukken van katoen. De voorwaarde was dat de nhm hem 200.000 gulden zou voorschieten. Onder invloed van de plannen van een andere Engelsman, Thomas Ainsworth, raakte het plan Wilson op de achtergrond. Ainsworth wilde de huisindustrie in Twente stimuleren door de oprichting van een weefschool. De economische voorwaarden waren in Twente veel gunstiger dan in de verpauperde Hollandse steden, waar de lonen hoog waren. Een neveneffect van de vestiging van nieuwe bedrijven in Holland zou dan ook de bestrijding van de armoede zijn. Hoewel de directie van de nhm het meest voor het plan Ainsworth voelde, durfde men de Koning en diens vertrouwensman Wilson niet te passeren. Zodoende ontstond een typisch politiek compromis: beide plannen werden samengevoegd en zowel Ainsworth als Wilson konden aan de slag.

Wilson kreeg van het gemeentebestuur van Haar-

illustratie

De katoenfabriek van Thomas Wilson in Haarlem omstreeks 1835. In deze lithografie is speciale aandacht besteed aan de machinekamer; de muur hiervan is weggelaten zodat de grote stoommachine goed te zien is. Opvallend zijn verder de kisten links met het opschrift NHM, de voornaamste afnemer van de produkten van Wilson. In 1837 verwoestte een grote brand een belangrijk deel van de fabriek inclusief enkele machines, die Wilson bij de opbouw van zijn fabriek vanuit Engeland naar Haarlem had gesmokkeld.


[pagina 63]
[p. 63]

lem een stuk grond in erfpacht. In 1833 begon hij met de bouw van een voor Nederlandse begrippen zeer grote fabriek. Hij wilde deze fabriek zo modern mogelijk inrichten en ging daarom naar Engeland om machines en apparatuur te kopen. Het probleem was dat de export van belangrijke machines uit Engeland verboden was. Via persoonlijke kennissen slaagde Wilson er toch in om alle gewenste machines te kopen.Ga naar eindnoot13. Om ze het land uit te kunnen smokkelen, liet hij de machines in onderdelen opsturen. Op deze wijze kwam hij ondere andere in het bezit van een grote stoommachine van 40 pk met bijbehorende ketel, een aantal mechanische weefgetouwen (powerlooms) en verschillende andere machines. Het laatste arriveerde een rouleaudrukmachine met een aantal zware koperen rollen.

In het voorjaar van 1834 was de inrichting van de fabriek vrijwel compleet. Enkele onderdelen voor de weefgetouwen waren in Hull ontdekt en in beslag genomen, hoewel ze niet op de verboden lijst voorkwamen. Het illegaal uitvoeren van machines was niet helemaal onopgemerkt gebleven. Wilson zelf schreef in een brief: ‘Some person in Amsterdam makes himself very busy giving information to the English government of what is doing in machinery for Holland’.Ga naar eindnoot14. Wilson ging echter gewoon door met het smokkelen van machines. Een jaar later ging het fout. Een hele zending werd in beslag genomen. Deze keer was de Engelse overheid waarschijnlijk gewaarschuwd door een voormalige opzichter van Wilson, die wegens dronkenschap en slecht gedrag ontslagen was. Wilson vertrok onmiddellijk naar Engeland, maar hij kwam te laat. De zending was al in het openbaar verkocht. Ook dit voorval weerhield hem er niet van door te gaan met zijn praktijken. In hetzelfde jaar kocht hij nog een tweede rouleaudrukmachine. Toen zijn bedrijf in 1837 gedeeltelijk afbrandde, ging hij weer naar Engeland. Problemen met het uitvoeren van machines deden zich echter niet meer voor.

Met de hulp van geschoolde arbeidskrachten uit Engeland en België kwam de produktie snel op gang en de katoenfabriek groeide voorspoedig. In 1836 werkten er al een kleine 400 arbeiders, van wie de circa 20 buitenlanders de belangrijkste technische posities bekleedden. De katoendrukkerij van Wilson deed vrijwel uitsluitend zaken met de nhm. In de jaren dertig was Wilson de belangrijkste leverancier van bedrukte katoen van de nhm. In de topjaren 1839 en 1840 leverde hij jaarlijks ongeveer 1000 kisten met bedrukte katoen voor de Indische markt. Elke kist bevatte 50 stukken van 24 yard.

Door de gunstige voorwaarden, die de nhm stelde, en dankzij de protectionistische maatregelen van de overheid was de handel op Indië zeer winstgevend. Wilson klaagde echter regelmatig bij de directie van de nhm en smeekte om meer opdrachten. Zijn produktiecapaciteit bedroeg volgens hem 2000 kisten per jaar en zijn fabriek met twee rouleaus werkte dus slechts op halve capaciteit. Hij kon niet begrijpen, dat de nhm ook aan andere katoendrukkerijen opdrachten verstrekte.

De situatie veranderde echter dramatisch toen in 1840 door het mislukken van de oogst de markt in Indië ineenstortte en de nhm in financiële problemen kwam. Het aantal opdrachten nam sterk af en de voorwaarden, waaronder geleverd moest worden, verslechterden. In de jaren veertig varieerde de omvang van de opdrachten van de nhm tussen enkele tientallen tot maximaal 200. Hoewel de schatting van Wilson over zijn maximale produktiecapaciteit waarschijnlijk aan de hoge kant was, is duidelijk, dat de drukkerij van Wilson ver onder haar capaciteit werkte. Vanaf die tijd leidde de drukkerij een marginaal bestaan.Ga naar eindnoot15.

Wilson en zijn oudste zoon John Waterloo Wilson die vanaf de nieuwe start in Haarlem zijn vader bijstond, ondernamen ook weinig pogingen om nieuwe markten voor bedrukte katoen te vinden en hun fabriek kon alleen overleven dankzij de blekerij, die aanzienlijk beter draaide. Nu was Thomas Wilson van origine een bleker en dit vak lag hem duidelijk beter dan de drukkerij. Maar ook op dit gebied nam de concurrentie toe. In 1857 voerden de Wilsons een vreemde manoeuvre uit: zij gaven de exploitatie van hun bedrijf in handen van een andere bleker, namelijk Bavink uit Almelo. Deze situatie duurde slechts enkele jaren, maar ook toen John Waterloo het beheer over het bedrijf weer overnam, was het een aflopende zaak. Het bedrijf had ruzie met de gemeente Haarlem over de lozing van afvalwater van de blekerij op de grachten van de stad omdat het niet aan de gemeentelijke voorschriften wilde voldoen. Bovendien was het bedrijf in vergelijking met de concurrentie verouderd; er waren dus omvangrijke investeringen noodzakelijk. De slechte gezondheid van John Waterloo tenslotte gaf de doorslag. In 1870 werd de drukkerij aan stadgenoot Prévinaire verkocht en twee jaar later de rest van het bedrijf. Daarna wijdde Wilson jr. zich geheel aan zijn omvangrijke kunstcollectie, die onder andere verschillende schilderijen van Frans Hals, Rembrandt en Rubens omvatte. Deze collectie, een symbool van in de industrie verworven welvaart, schonk hij overigens aan zijn geboortestad Brussel.Ga naar eindnoot16.

[pagina 64]
[p. 64]

Een geforceerde modernisering

De fabriek van Thomas Wilson in Haarlem was een van de eerste grootschalige, gemechaniseerde fabrieken in Noord-Nederland. De fabriek was echter maar gedurende korte tijd succesvol. De oorzaak hiervoor moest volgens Wilson gezocht worden in de versnippering van de opdrachten van de nhm. Nu was het beleid van de nhm, zoals we hebben gezien, een compromis tussen economische en politieke doelstellingen. Een hiervan was de bestrijding van de verpaupering. In dit kader werden enkele opdrachten verstrekt aan een oude Kralingse katoendrukkerij, Non plus Ultra, en aan de Friese filantroop Bruinsma in Leeuwaren, overigens met zeer weinig effect. De Kralingse drukkerij had wel de beschikking over een primitieve rouleau, waarschijnlijk toen de enige in Nederland. Deze drukmachine, die van een oude drukkerij uit Gouda was overgenomen, werd echter volgens de eigenaar niet gebruikt, omdat de drukkerij niet de beschikking had over een stoommachine. De opdrachten van de nhm werden voornamelijk op een perrotine gedrukt, waarvan men vermeldde dat deze zeer succesvol was. Desondanks ging het bedrijf binnen enkele jaren failliet. Het werd door de voormalige opzichter G. van Sillevoldt op bescheiden voet voortgezet.Ga naar eindnoot17. Bruinsma, die alleen zijn katholieke geloofsgenoten hielp, werkte op een wijze, ‘die onze nijverheid in Oost-Indië geen eer kan aandoen’.Ga naar eindnoot18. Over het faillissement van deze drukkerij kon men dan ook geen traan laten. Ook de vestiging van de nieuwe fabrieken in de Hollandse steden diende hetzelfde doel. Gezien de hoogte van de lonen in de steden was dit vanuit economische oogpunt niet zo verstandig.

Het oorspronkelijke plan voorzag, naast de bevordering van de weefnijverheid in Twente, in de vestiging van één modern ingerichte fabriek voor elk onderdeel van de katoenbewerking. Behalve de blekerij en katoendrukkerij van Wilson kwamen zodoende ook de katoenspinnerij van Poelmans Fils & Fervaecke en de turksroodververij van Prévinaire in Haarlem terecht.Ga naar eindnoot19. Er waren echter nog meer ondernemers, die hun bedrijf wilden verplaatsen. De koning, die zijn eigen bedoelingen had, was hiervoor wel te vinden. Op deze wijze kwamen in tweede instantie nog enkele bedrijven naar het Noorden. Eén hiervan was het bedrijf van de orangist baron Van den Berghe. Hij maakte waarschijnlijk van zijn politieke invloed gebruik en verplaatste in 1835 zijn katoendrukkerij De Heyder & Co vanuit Lier bij Antwerpen naar Leiden. De Heyder had in Leiden de beschikking over een rouleau en groeide al snel uit tot een belangrijke concurrent van Wilson. Ook in de turksroodververij van Prévinaire waren drukmachines te vinden. Hij had al voor het vertrek naar het Noorden een driekleurige Perrotine gekocht en beschikte daarnaast al spoedig over een rouleau. Deze machines werden gebruikt om patronen op turksroodgeverfde doeken aan te brengen. De Heyder begaf zich overigens ook op het gebied van de turksroodververij en -drukkerij.Ga naar eindnoot20. Het gevolg van de overheids- en nhm-politiek was dat er binnen enkele jaren tijd in het westen van Nederland een grootschalige katoenindustrie uit de grond werd gestampt. Op het hoogtepunt, in 1838, werkten er in de drie Haarlemse katoenfabrieken meer dan 1500 arbeiders, de meeste bij de Phoenix en Prévinaire.Ga naar eindnoot21. Tijdens de moeilijke jaren veertig daalde dit aantal overigens weer gestaag. Door de inbreng van buitenlandse ondernemers, technici en vaklieden en door de aanschaf van geavanceerde machines ging het hierbij bovendien zonder uitzondering om voor die tijd moderne en goed geoutilleerde bedrijven. Dit was echter nog geen garantie voor succes. Al deze fabrieken waren namelijk voor een zeer groot deel afhankelijk van de opdrachten van de nhm. De toename van het aantal bedrijven betekende dus dat de opdrachten over meer bedrijven verdeeld moesten worden. Om ruimte hiervoor te creëren werd besloten de export van katoenen goederen naar Indië uit te breiden. De minister van koloniën, de invloedrijke Van den Bosch, was een groot voorstander van deze plannen. Hij was ook bereid financieel garant te staan, als hij maar de zeggenschap kreeg over de uitbesteding van de orders. Een ander probleem was dat de Nederlandse produkten op een open markt niet konden concurreren met de goedkopere Engelse. Daarom werd besloten op buitenlandse produkten een invoerheffing van zo'n 30% te heffen. Deze afspraken werden vastgelegd in een contract tussen de nhm en de overheid, het eerste van een hele reeks contracten die bekend zijn geworden als de lijnwadencontracten.

De protectionistische maatregelen lokten een scherpe reactie van de Engelsen uit. Dit leidde tot de intrekking van het contract. In 1836 werd een nieuw contract afgesloten. Op Nederlandse produkten werd 12½% invoerbelasting geheven, terwijl buitenlandse produkten met 25% werden belast. Het contract bevatte echter ook een geheime clausule, waarin werd bepaald dat de heffing op de Nederlandse produkten aan de fabrikanten teruggegeven zou worden. Hierdoor bleef het verschil in heffing toch nog 25%. Tevens werd de export nog verder vergroot.

Voor de Nederlandse fabrikanten waren deze voorwaarden uitermate gunstig. Hoewel exacte gegevens over de in deze jaren behaalde winsten ontbreken, geven de cijfers van de roodververij van De Heyder een indicatie. In de jaren 1839, 1840 en 1841 behaalde alleen deze afdeling van het bedrijf op een omzet van in totaal ongeveer 165.000 gulden een

[pagina 65]
[p. 65]

winst van bijna 70.000 gulden. Het overgrote deel hiervan werd door de eigenaar en in mindere mate de directeuren opgestreken. De produktie van De Heyder, die vrijwel volledig door de nhm werd afgenomen, was slechts een fractie van de leveringen van Prévinaire, de hofleverancier van de nhm. Dit bedrijf leverde namelijk in 1839 en 1840 voor meer dan 2.300.000 gulden aan de nhm. Als Prévinaire een vergelijkbaar winstpercentage als De Heyder behaalde, dan liep de winst op tot boven het miljoen in twee jaar!Ga naar eindnoot22.

De vette jaren waren echter snel voorbij. Voor de nhm was de situatie namelijk veel minder gunstig. Ondanks een bescherming van 25% waren de Nederlandse produkten niet concurrerend en werd er met name op de bedrukte doeken fors verlies geleden. In toenemende mate moest daarom een beroep worden gedaan op de overheid om de verliezen op te vangen. Door het mislukken van de oogst op Java in 1840 verslechterde de situatie verder. Door de misoogst daalde de koopkracht op Java. De voorraden stapelden zich op, de omvang van de export werd sterk gereduceerd en de verliezen namen snel toe. Bovendien liepen de overheidsinkomsten zo sterk terug, dat de overheid haar financiële verplichtingen niet meer na kon komen. De garantie om eventuele verliezen te dekken moest dan ook worden ingetrokken. De nhm zou voortaan de goederen in consignatie gaan verzenden, waarbij slechts een bescheiden commissie van 4% zou worden berekend. In het consignatiestelsel bleef de fabrikant eigenaar van de doeken en de nhm zou alleen als handelsagent gaan fungeren. Voor de fabrikanten was dit veel ongunstiger omdat pas na verkoop in Indië, dus vele maanden later, zekerheid werd verkregen over de resultaten. De fabrikanten, Prévinaire en Wilson voorop, waren uiterst verontwaardigd en stelden alles in het werk om deze maatregelen teruggedraaid te krijgen. Dankzij hun manipulaties slaagden zij er in om de volledige afschaffing van de bijzondere bescherming vooral voor de bedrukte en geverfde doeken uit te stellen tot 1855. Het stelsel van de differentiële rechten werd pas in 1865 voor het eerst gewijzigd en in 1874 definitief afgeschaft. Een andere factor, die de ontwikkeling van met name de katoendrukkerijen ernstig belemmerde, was een Koninklijk Besluit uit 1839.Ga naar eindnoot23. Dit hield in dat alleen goederen, die geheel in Nederland waren vervaardigd, aanspraak konden maken op een certificaat van Nederlandse Oorsprong, waardoor ze in aanmerking kwamen voor het lagere invoerrecht. Aangezien de kwaliteit van de in Nederland geweven goederen nog niet geschikt was om te bedrukken, betekende dit een grote strop voor de drukkerijen. In combinatie met de sterke reductie van het aantal opdrachten kwamen de meeste drukkerijen in de problemen. De drukkerij van Wilson werd tijdelijk stopgezet en kwam deze tegenslag zoals we zagen, eigenlijk niet meer te boven. De drukkerij van De Heyder werkte nog maar op zeer beperkte schaal. Toen de bedrijfsleider in 1846 overleed, werd het bedrijf waar nog maar een dertigtal arbeiders werkzaam waren door de eigenaar gesloten. Prévinaire dankte zijn voortbestaan vooral aan zijn turksrode produkten. Kortom, het leek erop dat de introductie van de grootschalige en gemechaniseerde katoendrukkerij in Nederland was mislukt, omdat deze bedrijfstak zonder overheidsprotectie niet kon overleven.

Toch was dit niet het geval. De opgedane kennis en ervaring en de machines gingen niet verloren.Ga naar eindnoot24. Ondanks de moeilijke omstandigheden werd het bedrijf van Prévinaire steeds belangrijker als katoendrukkerij. Op de unieke rol, die Prévinaire zou gaan spelen, komen we in het vervolg nog uitgebreid terug. De failliete inboedel van De Heyder werd opgekocht door Heinrich Driessen en zijn Leidse zwager Van Wensen. Driessen was een textielhandelaar en - fabrikant uit Bocholt in Pruisen. Om de tariefmuren te omzeilen had hij ook een bedrijf in Aalten opgericht. De leiding over de drukkerij in Leiden legde hij in handen van een van zijn zonen, Louis Driessen, die op dat moment in Engeland praktijkervaring opdeed.

Onder leiding van Louis Driessen en met behulp van een aantal oudgedienden kwam het bedrijf weer op gang. De zaken gingen zo voorspoedig dat al in 1849 het machinepark drastisch kon worden uitgebreid. Er werden maar liefst drie nieuwe perrotines aangeschaft, waaronder een drie- en een vierkleurige. Ook de aanwezige rouleau werd verbeterd of vernieuwd, maar van begin af aan overtrof de produktie met de perrotines die met de rouleau verre. Men had uit het verleden geleerd om niet al te afhankelijk te zijn van de nhm. Hoewel men nog wel zaken deed met de nhm, ging men op zoek naar eigen afzetkanalen. In de jaren vijftig kwamen er verschillende particuliere handelsfirma's in Indië van de grond. Een andere zoon van Heinrich, Willem August, werd vennoot van zo'n firma, van Leeuwen & Co. De omzet van de drukkerij steeg tot boven de Æ’ 900.000,- in 1861 en hoewel de winsten in vergelijking met de hoogtijdagen lager waren, werd er toch een behoorlijke winst van zo'n 140.000 gulden behaald. Een grote brand in 1861 onderbrak tijdelijk de voorspoedige ontwikkeling.

De Heyder en Prévinaire kregen bovendien concurrentie van een nieuwe katoendrukkerij, namelijk Van Vlissingen & Co in Helmond. Dit bedrijf kwam voort uit een vennootschap van de Helmondse katoendrukker Sutorius en de Amsterdamse koopman Pieter Fentener van Vlissingen. Toen de laatste onverwachts overleed, kwam de zaak in 1846 onder leiding te staan van de zoon van Fentener van

[pagina 66]
[p. 66]



illustratie

Een graveur aan het werk op de pentagraaf op de graveerafdeling van Van Vlissingen & Co in Helmond omstreeks 1900. Het dessin dat de graveur uittekende werd op een ingenieuze wijze met behulp van de pentagraaf overgebracht op de koperen drukrollen voor de rouleaudrukmachine.


Vlissingen, eveneens Pieter geheten. Bij de nieuwe start schafte men een perrotine aan. De eerste jaren werd vooral voor de binnenlandse markt geproduceerd. Maar met behulp van de kennis van een oom, een voormalige planter, begaf men zich ook op de Indische markt. Op een incidentele opdracht van de nhm na regelde men zelfde afzet van de produkten. In de jaren vijftig maakte Van Vlissingen evenals De Heyder een geweldige expansie door. Een belangrijk deel van de produktie werd met perrotines gedrukt: er was nog geen rouleau in het bedrijf.

De ontwikkelingen bij De Heyder en Van Vlissingen laten zien dat deze kleinschaligere produktiewijze in deze periode wel zeer succesvol was. Na de periode van de grootschalige produktie, die alleen dankzij het protectionisme in stand kon worden gehouden, maakte de mechanisering van het katoendrukken in Nederland een vergelijkbare ontwikkeling door als in de andere Europese landen met uitzondering van Engeland. De perrotine was tussen 1840 en 1860 de spil van de gemechaniseerde produktie. Deze produktiewijze paste beter bij de markten, waarop de Nederlandse en andere Europese katoendrukkerijen actief waren. Na 1860 zou hierin verandering komen.

De opmars van de rouleau

We hebben gezien dat Engeland zich eerder dan de landen op het continent richtte op een volledige mechanisering van het katoendrukken.Ga naar eindnoot25. Toch was het nog niet in alle gevallen mogelijk om de handdruk uit te schakelen. Zeer grote dessins konden bijvoorbeeld niet op de machine worden gedrukt. Dit werd gedeeltelijk verholpen door rollen met een grotere diameter te gaan gebruiken, waardoor ook grotere dessins konden worden gedrukt. De machine zelf werd ook in een aantal opzichten verbeterd. Het aantal kleuren, dat tegelijk op een rouleau kon worden gedrukt, nam toe van twee omstreeks 1830 tot zes, acht, twaalf, zestien en zelfs twintig aan het einde van de negentiende eeuw. De rouleaus, die aan het einde van de vorige eeuw werden gebruikt, waren dan ook behoorlijk grote machines. Tegelijkertijd werd de aandrijving verbeterd. De allereerste rouleaus werden met de hand aangedreven, maar al spoedig werden de machines aangesloten op de centrale stoommachine. Met het groter worden van de machines leverde dit problemen op. Door de ontwikkeling van efficiëntere en kleinere stoommachines werd het mogelijk elke rouleau door een afzonderlijke stoommachine aan te

[pagina 67]
[p. 67]

drijven; alleen de stoom kwam dan nog van een centrale ketel.

De belangrijkste belemmering lag in de kwaliteit van de kleuren en het beschikbare kleurenpalet. Juist op dit gebied zou grote vooruitgang worden geboekt. In de beginfase nam men de recepten en procedés van het handdrukken over, maar deze voldeden vaak niet. Geleidelijk werden er aangepaste, verbeterde of geheel nieuwe procédés ontwikkeld. Een goed voorbeeld is de ontdekking dat het stomen van net bedrukte doeken de echtheid van de kleuren in bepaalde gevalllen deed toenemen. Een ander voorbeeld is het drukken van reserves. Omdat rouleaudruk diepdruk is, drukken de rollen veel harder op het doek. Voor het drukken van reserves, een veel voorkomend procédé, was dit meestal niet gewenst, omdat de drukpap dan door het doek heen werd gedrukt. Men slaagde er in om ook reserves op de rouleau te gaan drukken, waardoor een belangrijke toepassing van de perrotine verviel.

De grootste vooruitgang werd echter geboekt in het aanbod van kleurstoffen. Er was van oudsher maar een beperkt aantal natuurlijke kleurstoffen, dat vaak omslachtige procédés vereiste. Al in de jaren dertig en veertig werden verbeterde preparaten op de markt gebracht, die geconcentreerder waren en gemakkelijker toe te passen. De ontdekking van geheel nieuwe kleurstoffen in de jaren vijftig, door onder andere William Perkin, opende echter geheel nieuwe perspectieven voor dc katoendrukkerij en - ververij. In de jaren zestig en zeventig groeide het aantal synthetische kleurstoffen sterk. Het aanbod van kleuren nam toe, de procédés werden eenvoudiger en het werd aanzienlijk gemakkelijker om verschillende kleuren tegelijk aan te brengen, wat natuurlijk een vereiste is voor meerkleurendruk. Het eerste slachtoffer van deze ontwikkelingen was de perrotine. De voordelen van deze machine ten opzichte van de rouleau, de kwaliteit van de produkten en de meerkleurendruk, gingen door de verbeteringen in de rouleaudruk verloren. Door de groeiende afzetmarkten, met name in Europa, werd ook de kostenfactor minder belangrijk. Een groot nadeel van de perrotine was de geringe breedte van de drukblokken en dus van dessins.Ga naar eindnoot26. Na 1860 begon de perrotine dan ook snel uit de meeste katoendrukkerijen te verdwijnen. In Mulhouse in de Elzas, een van de belangrijkste centra van de katoendrukkerij, waren op het einde van de jaren vijftig 65 perrotines in gebruik, maar tien jaar later was dit al gedaald tot negen.

Hetzelfde gold, zij het in een iets langzamer tempo, voor de handdruk. In toenemende mate werd de handdruk vervangen door de rouleaudruk. Tabel 4.2 geeft een indruk van de opmars van de rouleau in enkele Europese landen. Het exacte aantal katoendrukkerijen

Tabel 4.2: aantal katoendrukkerijen en rouleaudrukmachines omstreeks 1900 in een aantal Europese landen

Land aantal bedrijven aantal rouleaus gemiddeld aantal
machines per bedrijf
Groot-Britannië ca. 80 ca. 1200 15
Rusland en Polen 89 550 6.2
Oostenrijk en Bohemen 40 ca. 187 4.7
Duitsland (excl. Elzas) 14 150 10.7
Elzas 12 105 8.8
Frankrijk 34 197 5.8
Zwitserland 19 13 0.7
België 5 18 3.6
Nederland 6 27 4.5
Bronnen: Bolliger Textildrucks, 31 en 33; Revue Générale des Matières Colorantes 2 (1898) 243.

in Engeland is niet bekend. Op grond van verschillende bronnen is een schatting van het aantal bedrijven gemaakt, waaruit in elk geval duidelijk wordt dat het aantal bedrijven in vergelijking met 1840 (zie tabel 4.1) aanzienlijk was gedaald. Het aantal machines per bedrijf was dus sterk gestegen. Bovendien waren deze rouleaus veel geavanceerder dan die uit het begin van de eeuw.

De positie van de Elzas was duidelijk sterker geworden met een twaalftal grote katoendrukkerijen.

Duitsland had een nog sterkere ontwikkeling doorgemaakt. Opmerkelijk is de achteruitgang in Zwitserland. Omstreeks het midden van de eeuw waren de Zwitsers geduchte concurrenten. Toen de nhm in de jaren veertig overschakelde op een systeem van open inschrijving, wisten zij onder andere een groot aantal opdrachten van de nhm in de wacht te slepen. Op het einde van de eeuw verkeerden de meeste bedrijven echter in een deplorabele toestand, wat het geringe aantal machines verklaart.Ga naar eindnoot27.

In vergelijking met Zwitserland, maar ook met België of Oostenrijk deed Nederland het nog niet zo slecht. Het aantal bedrijven was weliswaar beperkt, maar deze bedrijven beschikten samen over een behoorlijk aantal rouleaus. Toch kan men de katoendrukkerijen in Nederland rond de eeuwwisseling onmogelijk als volledig gemechaniseerde bedrijven omschrijven, integendeel. De Nederlandse katoendrukkerijen waren juist een typisch voorbeeld van een gemengd bedrijf: ze beschikten behalve over een grote, modern geoutilleerde machinale drukkerij ook over een omvangrijke handdrukafdeling, waar tientallen handdrukkers werkten. In enkele bedrijven waren bovendien ook nog perrotines in gebruik. De concurrentie tussen de verschillende

[pagina 68]
[p. 68]

produktiewijzen en het ontstaan van een zeker evenwicht hierin in de Nederlandse katoendrukkerijen wordt duidelijk aan de hand van de ontwikkeling, die De Heyder uit Leiden in deze periode doormaakte.

De calculerende ondernemer

In 1861 woedde er een grote brand in de katoendrukkerij van De Heyder. Van de inventaris bleef weinig meer heel. De drie perrotines, de rouleau en de zesenzestig handdruktafels konden vrijwel volledig worden afgeschreven. Hoewel de fabrikanten verzekerd waren, leden ze een forse strop. Door de zeer goede resultaten in de jaren vijftig was het mogelijk om uit eigen middelen het bedrijf opnieuw op te bouwen en zelfs uit te breiden. Op het moment van de brand was men al bezig met de bouw van een weverij, die vooral fijn geweven doeken voor de eigen drukkerij zou moeten gaan produceren. Deze plannen werden gewoon doorgezet. Ook het machinepark van de drukkerij werd vernieuwd. Men schafte onder andere drie rouleaus aan, waaronder een zeskleurige.Ga naar eindnoot28.

De produktie kwam weer snel op gang, het eerst op de handdrukafdeling en vanaf 1863 ook met de rouleaus. Terwijl het bedrijf in de jaren vijftig vooral draaide op de produktie met de perrotines, vond er nu een verschuiving naar rouleaudruk en, in mindere mate, handdruk plaats. De nieuwe perrotines, een vierkleurige en een éénkleurige, kwamen pas in 1865 in bedrijf en de produktie met deze machines bleef ver achter bij die van de rouleaus. In 1867 bijvoorbeeld werden op de rouleaus zo'n 85.000 stukken van 24 yard gedrukt, tegen 54.000 met de hand en 17.000 op de perrotines, in totaal drie maal zoveel als Wilson in zijn topjaar 1839 produceerde. Door een crisis op de belangrijke afzetmarkten in Nederlands-Indië liepen de produktie en de omzet de volgende jaren sterk terug.

De bedrijfsleiding werd nu met het probleem geconfronteerd om voor elk produkt te bepalen, wat de beste produktiewijze was. Elke manier van drukken had zijn voor- en nadelen. De kosten speelden hierbij natuurlijk een belangrijke rol. We zien dan ook dat de directie van De Heyder in de jaren zestig regelmatig vergelijkingen uitvoerde tussen de kosten van het drukken met de rouleau, de perrotine of met de hand. Tabel 4.3 geeft een voorbeeld van zo'n calculatie.

Het drukken met de hand was meestal duurder dan met de machine. De handdrukkers werden per stuk uitbetaald. Van tevoren was door de handdrukkers en de bedrijfsleiding afgesproken hoeveel het drukloon per doek bedroeg. Elk verschillend artikel had zijn eigen prijs. Batiks waren het moeilijkst en dus het duurst. Het drukken van de reserve voor fantasiekains voor de Indische markt bijvoorbeeld, kostte 2½ cent per doek. Omdat er tien doeken uit een stuk gingen, moest aan de drukker 25 cent per stuk worden betaald. Voor de strijker, die door de drukker werd betaald, telde men â…“ extra, zodat het totale drukloon 33 cent bedroeg. Dit bedrag werd dan in de calculatie opgenomen. In het voorbeeld van tabel 4.3 kostte het drukken van de was Æ’ 0.99 en het drukken van de bruine kleur Æ’ 0.42 voor de partij van 28.5 doeken.

Voor het drukken met de machine rekende men een vast bedrag per stuk, in het geval van de kains 5 cent. Dit was het drukloon van rouleau- of perrotinedrukkers. Deze werden echter niet per stuk uitbetaald, maar kregen een vast loon. Afschrijving en onderhoud van de machines, maar ook van de handdrukplaten, vielen onder de post generalia. Het is duidelijk, dat als alleen het drukloon de prijs bepaalde, handdruk altijd duurder was. Zeker in het geval van meerkleurendruk was het verschil in loonkosten zeer groot. Het drukken van meerdere kleuren op de machine maakte voor het drukloon weinig uit, terwijl bij de handdruk elke afzonderlijke kleur één keer drukken betekende. Het totale handdrukloon nam dus evenredig met het aantal kleuren toe. Overigens werden de verschillende drukmethoden vaak gecombineerd. In het voor-

Tabel 4.3: voorbeeld van een kostencalculatie van het drukken van een partij bruine batikdoeken met de hand en met de rouleau, uitgevoerd bij De Heyder in 1868

Met de handplaten 28.5 doeken Met de rouleau 26 doeken
Bleken 0.15 0.15
Naaien - 0.20
Appret 0.08 0.08
Was 0.33 0.28
Drukken 0.99 0.42
Terpentijn 0.26 -
Krijt - 0.02
Indigo 0.94 0.94
Verven 0.12 0.12
Drukken (hand) 0.42 0.42
Bruin 1.09 0.98
Nabewerking 0.14 0.14
Generalia 1.- 1.-
 
Totaal 5.52 4.75
Per doek 0.19 0.18
Bron: Gemeente Archief Leiden, Archief lkm inv. 59 calculaties oktober 1868.

[pagina 69]
[p. 69]



illustratie

Voorbeeld van een berekening in 1872 bij De Heyder & Co in Leiden van de kosten van het drukken van bruine batik doeken met de hand en met de rouleau. In de berekeningen staan de kosten van de verschillende ingrediënten, het drukloon en de algemene kosten (generalia). Uit de berekening volgde dat het machinaal drukken weliswaar goedkoper was, maar omdat dit een andere bewerking vereiste, de totale kosten hoger lagen. Vooral de benodigde hoeveelheid was (No 395), die in beide gevallen overigens nog met de hand werd gedrukt, was veel groter. Een klein staaltje en een beschrijving van de bewerking completeren de calculatie.


beeld werd de bruine kleur in beide gevallen met de hand ingevuld of ingepast. Dit invullen stond minder in aanzien en werd dus ook slechter betaald.

De kosten van de kleurstof, de drukpap, het verven en van de noodzakelijke voor- en nabehandelingen gaven in de meeste gevallen de doorslag. In het ene geval verbruikte de rouleau bijvoorbeeld veel minder drukpap dan de handdruk of de perrotine. In een ander geval werden geheel andere recepten gebruikt, maar werden besparingen bij het rouleaudrukken meer dan te niet gedaan door de noodzaak om meer van het dure meekrappreparaat garancine te gebruiken. Het resultaat was, dat handdruk soms veel duurder was, maar soms ook nauwelijks meer kostte. In een enkel geval, bij zeer moeilijke produkten, was de handdruk zelfs goedkoper, omdat het maken van deze produkten op de machine extra bewerkingen vereiste. Tabel 4.4 geeft een overzicht van de belangrijkste kostenvergelijkingen, die bij De Heyder vanaf 1866 werden uitgevoerd.

Hoewel de uitkomsten niet altijd overtuigend waren, zou men op grond van deze calculaties verwachten, dat geleidelijk de rouleaudruk steeds meer zou worden toegepast. Toch bleef de produktie met de rouleau tussen 1870 en 1900 rond de zestig duizend stuks schommelen. Voor een deel had dit te maken met de gang van zaken in het bedrijf. De jaren zeventig en tachtig vormden over het algemeen in economisch opzicht een moeilijke periode. Het aantal arbeiders liep sterk terug: terwijl er in het begin van de jaren zeventig nog ruim 700 mensen in het gehele bedrijf werkzaam waren, was in het midden van de jaren tachtig nog maar een derde hiervan in dienst. Ook onderging het bedrijf enkele organisatorische veranderingen. Eerst werd de vennoot Van Wensen door de familie Driessen uitgekocht en, na het overlijden van een van de familieleden, werd het bedrijf omgezet in de NV De Leidsche Katoenmaatschappij (lkm). De aandelen bleven overigens in handen van de familie Driessen.

[pagina 70]
[p. 70]

Tabel 4.4: kostenvergelijkingen van de gehele bewerking (incl. materiaalkosten) bij handdruk, perrotinedruk en rouleaudruk bij de heyder 1866 - 1888; kosten in guldens per stuk van 24 yards

Artikel Jaar Handdruk Perrotine Rouleau
Turksrood bedrukt 1866 2,60 - 1,28
Veelkleurige doeken 1867 3,30 - 3,07
Lemenias 1867 - 3,31 3,27
Bruine batikdoeken 1868 5,52 - 4,75
Veelkleurige doeken 1869 - 1,28 1,43
Fantasie-kains 1869 4,12 3,61 -
Sateens 1870 - 1,80 1,73
Tjendies 1871 2,29 1,97 -
Fantasie prints 1871 2,18 1,86 -
Slendangs 1871 3,10 2,80 -
Slendangs 1871 3,28 - 3,40
Wasbatik slendangs 1872 4,76 - 5,20
Tjendies 1873 3,26 3,29 -
Bruine batikdoeken 1873 3,32 - 3,02
Patna's 1877 3,25 - 2,19
Paarse doeken 1877 2,77 - 1,87
Netjesdoeken 1877 3,01 - 2,49
Geel op turksrood 1880 1,10 - 0,80
Imitatie chocolade batik 1880 3,40 - 1,89
Roodbruine batiks 1880 4,16 - 3,58
Indische nachtbroeken 1880 4,35 - 4,03
Nanking-doeken 1888 1,20 - 1,07
Bron: Verbong, Technische innovaties, 165.

Vanaf het einde van de jaren tachtig ging het weer beter. Er werd een tweetal nieuwe rouleaus aangeschaft en de oude machines werden verbeterd. De produktie steeg tot zo'n 200.000 stukken per jaar. Het opvallende was echter dat vooral de produktie van de handdrukkerij sterk toenam. Na de crisis omstreeks 1870 was het aantal handdrukkers in het bedrijf geleidelijk gedaald van meer dan 200 tot minder dan 60 in het midden van de jaren tachtig. De handdrukkerij produceerde toen nog maar 30.000 stukken. In tien jaar tijd verdrievoudigde echter de produktie en ook het aantal handdrukkers en strijkers steeg weer.

De positie van de handdrukkers was echter wel veranderd. Een groot deel van de produktie bestond nu uit het invullen van aanvullende kleuren. De grondkleuren of de reserves waren al op de machine gedrukt. Bovendien dreigde er altijd de concurrentie van de machines. Toen een handdrukafdeling in staking ging voor betere arbeidsvoorwaarden, hield de directie de poot stijf. Er werd op geen enkele wijze tegemoetgekomen aan de stakers en na zes weken gingen ze weer aan het werk zonder iets te hebben bereikt. De directie daarentegen vertelde aan de commissarissen alles in het werk te stellen om de produkten van deze afdeling op de machine te drukken: ‘Ten gevolge dier staking heeft de directie met goed gevolg Cangas op de perrotine laten drukken. Ook is een ander Canga-dessin op Rouleau gegraveerd.’Ga naar eindnoot29. Met succes, zoals men enkele weken later meldde: ‘De directie brengt ter tafel op de perrotine gedrukte shawls, waardoor menig handdrukker overbodig zal worden en men zal er toe moeten overgaan eenigen van hen te bedanken, hetgeen wel hard is, doch waaraan niets veranderd kan worden.’Ga naar eindnoot30. Gelukkig viel het aantal ontslagen wel mee, aangezien een nieuwe markt voor handgedrukte produkten werd gevonden.

Het opmerkelijke hieraan was dat in dit geval de handdruk door de perrotine werd vervangen. De produktie met de perrotine bij De Heyder/lkm lag in deze periode weliswaar aanzienlijk lager dan van de rouleau of met de hand; zij schommelde tussen de 3.000 en de 30.000, maar was zeker niet te verwaarlozen. De ontwikkeling van de perrotine was bovendien niet stil blijven staan. Een belangrijke vernieuwing was de invoering van de mechanische zelfstrijker, die de strijkers verving. Hierdoor kon één arbeider meerdere perrotines tegelijk bedienen, waardoor de arbeidsproduktiviteit van deze machines zeker niet onderdeed voor die van de rouleaudrukkers. Een andere verbetering aan de perrotine was de invoering van een mechanisme om afwisselend verschillende blokken te drukken, waardoor de beperking van de geringe lengte van de blokken enigszins werd verholpen.

Het gebruik van de perrotine begon omstreeks 1900 in Europa tamelijk zeldzaam te worden. Bij de lkm waren in die tijd nog drie perrotines in gebruik en men wilde graag een nieuwe kopen, maar de directie werd met een pijnlijke verrassing geconfronteerd:

 

‘Zeer tot haar leedwezen is de eenige firma die deze machines maakt, opgedoekt (Hummel te Berlijn) en heeft geen opvolger, zoodat men reparaties zelf zal moeten bewerkstelligen en geen nieuwe zal kunnen aanschaffen. Waar het bedrijf speciaal voor Rangoon van deze machines afhangt, is dit een onaangenaam iets. Geen enkele andere machinefabriek in Duitschland heeft de modellen van deze fabriek willen overnemen, daar men er geen toekomst in zag.’Ga naar eindnoot31.

 

In hoeverre was nu de situatie bij de lkm uitzonderlijk? De calculaties en de voorbeelden van de produkten, waarvoor de perrotine, maar zeker ook de handdruk werden toegepast, doen vermoeden dat het hierbij om produkten voor speciale markten

[pagina 71]
[p. 71]

ging. We kunnen hier een indruk van krijgen door te onderzoeken hoe in een aantal andere katoendrukkerijen het mechaniseringsproces samenhing met de markten waarop deze bedrijven opereerden.

Mechanisering en markt

Evenals bij De Heyder werd bij Van Vlissingen & Co in Helmond na 1860 de perrotinedruk door de rouleau naar de achtergrond gedrongen. In 1861 werd de eerste rouleau in Engeland gekocht, enkele jaren later gevolgd door een tweede. Na de succesvolle jaren zestig volgde een mindere periode en het voortbestaan van het bedrijf kwam zelfs in gevaar.

De fabrikanten Pieter Fentener van Vlissingen en Jan Matthijsen besloten echter de produktie uit te breiden om de kostprijzen te kunnen verlagen. Dit slaagde uitstekend tot een grote brand het bedrijf in 1883 stillegde. Hierbij ging onder andere een gloednieuwe zevenkleurige rouleau verloren. De handdrukkers vonden tijdelijk werk bij De Kralingsche Katoenmaatschappij. Hoewel het hier om een directe concurrent ging, was het toch tamelijk normaal, dat bedrijven elkaar op deze wijze hielpen. Dit gold overigens alleen voor de handdrukkers.Ga naar eindnoot32.

De katoendrukkerij in Kralingen was ontstaan uit de oude katoendrukkerij van Van Sillevoldt en de Rotterdamsche Katoendrukkerij. Dit laatste bedrijf was in 1861 door lokale handelaren en een voormalige colorist van Van Vlissingen opgericht. Deze drukkerij had zowel de beschikking over een driekleurige perrotine als over een rouleau. Een brand betekende het einde van dit bedrijf. De restanten werden opgekocht door de zoon van Van Sillevoldt, die samen met zijn vennoot Kesting het bedrijf aanzienlijk uitbreidde en moderniseerde.

Het produktie-assortiment van De Heyder, Van Vlissingen en de Kralingsche Katoenmaatschappij vertoonde grote overeenkomsten. De Nederlandse katoendrukkerijen waren rond 1860 allemaal afhankelijk van de afzet op de markt in Nederlands-Indië. Deze markt bleef ook lange tijd het belangrijkste, maar zeker na de moeilijke jaren zeventig en tachtig begon de binnenlandse markt en de export naar landen binnen Europa steeds belangrijker te worden. Juist voor de brand in 1883 produceerde Van Vlissingen al ongeveer 50% van haar artikelen voor de Europese markt. Na de wederopbouw daalde het aandeel van de export naar Oost-Azië naar circa een derde in 1890 en een kwart in 1900. Bij de lkm vond in iets mindere mate hetzelfde proces plaats. Het aandeel van de buiten-Europese markt daalde van ruim 60% in 1889 tot minder dan 50% in 1900.Ga naar eindnoot33.

Een uitzonderingspositie onder de Nederlandse drukkerijen werd ingenomen door het bedrijf van Prévinaire in Haarlem. Prévinaire was als specialist

illustratie

Leidse arbeiders in het begin van deze eeuw aan drukmachines van de Leidsche Katoen Maatschappij.


in het turksroodverven naar Nederland gehaald, maar geleidelijk begon het bedrijf zich steeds meer te richten op het katoendrukken. In de jaren vijftig beschikte Prévinaire met vier rouleaus, twee perrotines en enkele machines van eigen fabrikaat over de grootste machinale drukkerij in Nederland. In tegenstelling tot de andere drukkerijen specialiseerde het Haarlemse bedrijf zich volledig op de buiten-Europese markt. Prévinaire probeerde ook niet de afzetproblemen op de Indische markt te compenseren door voor de Europese markt te gaan produceren. Deze strategie richtte het bedrijf bijna ten gronde. Prévinaire nam, zo zullen we in de volgende paragrafen zien, een bijzondere plaats in de geschiedenis van de Nederlandse textielindustrie in.

Terwijl de Indische markt inkromp, groeide de Europese markt snel in de tweede helft van de negentiende eeuw. Er was een aanzienlijke toename van de bevolking en mede door de dalende prijzen begonnen de produkten, die voorheen alleen voor de rijken waren weggelegd, binnen het bereik van bredere lagen van de bevolking te komen. Ook de mode werd steeds belangrijker met Parijs als het onbe-

[pagina 72]
[p. 72]

twiste centrum. Hierdoor ontstond er een grote maar ook snel veranderende internationale markt voor modieuze stoffen. Technisch gezien waren deze stoffen vrij gemakkelijk te drukken. De dessins waren eenvoudig en de eisen aan de kwaliteit waren niet al te hoog. Door de opkomst van de synthetische kleurstoffen kon bovendien vrijwel elke kleur of kleurencombinatie worden gemaakt. Deze produkten werden daarom al spoedig vrijwel uitsluitend machinaal gedrukt. De concurrentie op de Europese markt was echter hevig. Voor de Nederlandse bedrijven was het om op deze markt te kunnen overleven, noodzakelijk om te moderniseren en over te schakelen op rouleaudruk. Dit gebeurde dan ook bij alle grote katoendrukkerijen.

Bovendien moest men zich actief inzetten voor het verwerven van orders. Directeur Felix Driessen van de lkm kwam bijvoorbeeld Kesting jr. in Roemenië tegen, waar ze alletwee hoogstpersoonlijk probeerden hun produkten te verkopen. Driessen concludeerde hieruit dat het met de Kralingsche niet al te best moest gaan, omdat de kredietvoorwaarden in Roemenië berucht waren. Hetzelfde gold natuurlijk ook voor de lkm!Ga naar eindnoot34. Dit verhinderde niet dat dit land voor de lkm tot een belangrijke afzetmarkt zou uitgroeien.

De gevestigde drukkerijen kregen bovendien concurrentie van nieuwkomers, met name de katoenindustrie in Twente, die zich als gevolg van de politiek van de nhm lange tijd nauwelijks met veredeling had beziggehouden. Zij begon in toenemende mate het verven en het drukken in het produktieproces te integreren. Over het geheel genomen slaagde de modernisering van de Nederlandse drukkerijen uitstekend en rond de eeuwwisseling was deze kleine bedrijfstak in staat op alle markten met de buitenlandse en binnenlandse bedrijven te concurreren. Met name Van Vlissingen & Co deed het uitstekend op de Europese markt. Dit bedrijf zou uitgroeien tot verreweg de grootste katoendrukkerij van Nederland; rond 1910 werkten er al meer dan duizend arbeiders bij Van Vlissingen.

De internationalisering van de markt en de hiermee gepaard gaande schaalvergroting in de tweede helft van de negentiende eeuw konden door de grotere textielbedrijven, waar de katoendrukkerijen zeker toe behoorden, nog wel opgevangen worden. Een aantal kleinere handddrukkerijen, die zich op het platteland, met name in Noord-Brabant, hadden kunnen handhaven en die alleen voor de lokale markten produceerden, konden het daarentegen niet meer bolwerken en verdwenen. In alle overgebleven drukkerijen nam de omvang van de handdrukkerij ook sterk af, maar de handdruk verdween niet, integendeel, in de jaren negentig vertoonde het aantal handdrukkers in de katoendrukkerijen

illustratie

In de katoendrukkerij van Van Vlissingen & Co in Helmond stonden omstreeks 1900 verschillende grote rouleaudrukmachines opgesteld, waarmee een groot aantal kleuren in één keer kon worden gedrukt. Op de foto is goed te zien hoe elke machine door een afzonderlijke stoommachine werd aangedreven. De rouleaudrukker controleerde de afstelling van de walsen of rollen, terwijl zijn knechtje de verfbakken bijvulde.


[pagina 73]
[p. 73]

weer een opvallende groei. Dit werd gedeeltelijk veroorzaakt door het weer aantrekken van de markten in Azië. De positie van de handdrukkers in het bedrijf was echter, zoals de niet succesvolle staking bij de lkm liet zien, danig verzwakt. De handdrukkers waren gewone arbeiders geworden. Meer en meer werd het handdrukken gereduceerd tot het inpassen van enkele kleuren. De hoofdkleuren of de reserves werden op de machine gedrukt. Aan de rouleau heersten andere arbeidsverhoudingen. Aan één machine werkten meestal 5 of 6 arbeiders, van wie er een de ‘roldrukker’ was en de andere knechten waren. Dit verschil in positie kwam natuurlijk ook tot uiting in de beloning. Terwijl de roldrukker goed werd betaald, moesten zijn assistenten met veel minder genoegen nemen en hetzelfde gold voor de lonen van de handdrukkers. Toch bleven er blijkbaar nog markten voor (gedeeltelijk) met de hand gedrukte doeken bestaan.

Wat de perrotine betreft lag de situatie iets anders. Het aantal toepassingen van de rouleau werd nog voortdurend uitgebreid. Hierdoor kwamen ook steeds meer produkten, waarvoor de perrotine bijzonder geschikt was, in het toepassingsbereik van de rouleau te liggen. Desondanks konden de omstandigheden zodanig zijn dat perrotinedruk interessant bleef. Enkele bedrijven zoals de lkm en ook Roessingh uit Enschede bleven tot ver in de twintigste eeuw perrotines gebruiken. De andere bedrijven zagen hier echter van af. Om te kunnen begrijpen op welke speciale markten handdruk en perrotinedruk nog interessant konden zijn, is het noodzakelijk om nauwkeuriger te kijken naar de aard, structuur en omvang van deze markten.

De aard van de markt

Een van de belangrijkste artikelen op de Indische markt waren de batiks. Hoewel de techniek van het batikken uit Voor-Indië afkomstig was, heeft deze techniek op Java haar hoogste ontwikkeling bereikt. Nog steeds zijn batiks uit Indonesië over de hele wereld een begrip. Batikken is een voorbeeld van een reserve-techniek, waarbij de reserve uit was bestaat.

Het batikken was vroeger een zeer omslachtig en tijdrovend proces.Ga naar eindnoot35. Alleen de beste kwaliteit doeken was hiervoor geschikt. Eerst moesten de doeken worden geprepareerd, vervolgens begon het eigenlijke batikken. Dit bestond uit het opbrengen van warme was met behulp van een zogenaamde tjanting, een koperen reservoirtje met een tuitje waar de was uitliep. Op deze wijze was het mogelijk om zeer fijne patronen te tekenen. Omdat een kenmerk van echte batiks is, dat zij geen voor- of achterkant hebben, werden beide zijden op precies gelijke wijze met was bedekt. Afhankelijk van de moeilijkheidsgraad van het patroon, waren de batiksters, hier enkele dagen tot zelfs enkele weken mee bezig.

Vervolgens werden de doeken geverfd. De met was bedekte delen bleven hierbij wit. De was werd daarna geheel of gedeeltelijk verwijderd door de doeken in kokend water te dompelen en, indien gewenst, werd op andere plaatsen een nieuwe waslaag aangebracht en konden de doeken met een andere kleur worden geverfd. Door deze behandeling slechts enkele malen te herhalen kon men toch een groot aantal verschillende kleurencombinaties verkrijgen, waardoor veelkleurige patronen ontstonden.

Tijdens het verven ontstonden vaak kleine scheurtjes in de waslaag, waardoor de kleurstof toch in het doek kon doordringen. Hierdoor ontstond een grillig patroon van adertjes op de uitgespaarde plaatsen. Dit zogenaamde craquelé was (en is) een van de meest karakteristieke kenmerken van batiks. Toch was dit niet altijd de bedoeling. Op veel plaatsen op Java werden deze scheurtjes als fouten beschouwd. Dit was ook afhankelijk van de kleur. Bij het blauwverven met indigo probeerde men dit zoveel mogelijk te vermijden, terwijl bij het bruinverven daarentegen de doeken vaak opzettelijk werden verfrommeld om dit effect te verkrijgen.

Ook het verven nam veel tijd in beslag. Om een voorbeeld te noemen: de bruine kleur, die men vaak bij batiks uit de Vorstenlanden ziet, werd bereikt door de doeken in te wrijven met een lauwwarm mengsel van soga, een bepaald soort boomschors, en met andere soorten verfhout. Dit wrijven was een moeizaam en langdurig karwei. Omdat dit bovendien op een lauwwarme wijze gebeurde in tegenstelling tot de andere baden, die allemaal koud waren, kon dit verfmengsel een beetje onder de randen van de wasreserve doordringen, waardoor het leek alsof de bruine kleur enigszins was uitgevloeid. Door het bewerkelijke karakter van het batikken waren zelfs de eenvoudigste batikdoeken al tamelijk duur. Hier lagen dus mogelijkheden voor de Europese fabrikanten, die met drukblokken en later ook met machines werkten. Zij konden in principe veel sneller en daardoor goedkoper werken. Een groot probleem was echter de kwaliteit van de kleuren.

Omdat de kleuren bestand dienden te zijn tegen de felle tropenzon, werden hieraan veel hogere eisen

[pagina 74]
[p. 74]

gesteld dan in Europa. De echtheid van de meeste in Europa gebruikte kleurstoffen, met uitzondering van de indigo en de meekrap, liet veel te wensen over. Het merendeel van de in Indië gebruikte procédés kwam echter niet voor een industriële toepassing, dat wil zeggen voor een gemechaniseerde produktiewijze, in aanmerking.

Behalve door de kwaliteit van de kleuren en vaak ook van de doeken waren zowel handdruk als machinale druk meteen herkenbaar door de regelmatigheid van de druk. Fabrikanten in Europa probeerden bijvoorbeeld het craquelé-effect te imiteren door de adertjes op de platen of in de rollen aan te brengen. De herhaling van deze bewust aangebrachte afwijking viel de potentiële kopers op Java echter meteen op. Hierbij was de handdruk nog enigszins in het voordeel omdat zeker bij het inpassen met handdrukplaten altijd kleine afwijkingen ontstonden. Overigens moesten om aan twee kanten te kunnen drukken bovendien voor elke kleur in het patroon twee platen of rollen worden gegraveerd, die exact elkaars spiegelbeeld dienden te zijn. Om goede imitatiebatiks te maken werden de fabrikanten gedwongen om speciale procédés te ontwikkelen, die afweken van de gebruikelijke methoden en dichter bij de Indische werkwijze stonden.

Een ander probleem bij het mechaniseren van de produktie werd gevormd door de afmetingen van de doeken. De belangrijkste gebatikte kledingstukken waren de sarong, een kokerdoek of rok van ongeveer een bij twee meter, de kain, een open gedragen kledingstuk van een bij 2½ meter en de slendang, een borst of draagdoek, die dezelfde lengte had als de kain, maar slechts half zo breed was.

Elk van deze doeken kende een bepaald dessin. Het meest ingewikkeld was de sarong, die maar liefst negen verschillende dessinonderdelen kende. Hoewel de omtrek van de drukrol van een rouleau geleidelijk toenam, kwam deze machine voor dit soort produkten lange tijd niet in aanmerking.Ga naar eindnoot36.

De gebruikte patronen en kleuren hadden vaak binnen de Javaanse cultuur een duidelijk omschreven betekenis.Ga naar eindnoot37. Zij gaven bijvoorbeeld aan welke sociale positie de drager of draagster bekleedde of uit welke streek deze afkomstig was. Adellijke families hadden meestal hun eigen karakteristieke motieven, die alleen door hen mochten worden gebruikt. De mooiste doeken werden bovendien alleen bij bepaalde gelegenheden gebruikt. Hoewel de Europese fabrikanten zich vooral op de markt voor goedkopere batiks richtten, moesten zij zeer zorgvuldig zijn in de keuze van hun dessins. Een verkeerd dessin of zelfs een onderdeel hiervan kon de produkten onverkoopbaar maken. Informatie over de wensen van de klanten was daarom onontbeerlijk. De gebruikelijke praktijk was dat vanuit elke belangrijke plaats of markt gangbare doeken werden opgestuurd, die vervolgens door de fabrikant zo goed mogelijk werden geïmiteerd. De agenten van de nhm vervulden deze taak al in de jaren twintig van de vorige eeuw. Later namen agenten van particuliere handelshuizen deze taak voor een groot gedeelte over.

De grote variatie in patronen en de streekgebondenheid had natuurlijk ook gevolgen voor de aantallen doeken die van een bepaald dessin konden worden gedrukt. In feite was elke grotere plaats of streek een afzonderlijke markt met eigen wensen en eigenaardigheden. Het is duidelijk dat massaproduktie met behulp van machines hiervoor minder geschikt was. Ook het consignatiesysteem belemmerde een verdere mechanisering van de produktie. Dit systeem hield in dat de produkten eigendom bleven van de fabrikanten, alleen werd de verkoop uitbesteed aan handelsagenten ter plaatse, die voor elk verkocht doek een bepaald percentage van de opbrengst kregen. Dit betekende dat het risico bij de fabrikant bleef liggen, terwijl hij door de grote afstand ook lange tijd in het ongewisse bleef over de resultaten. In de praktijk werden er overigens wel voorschotten verstrekt aan de fabrikanten om de produktie op gang te kunnen houden. Het consignatiesysteem werd door de nhm, ondanks de tegenstribbelende fabrikanten, na de crisis van 1840 voor de handel op Indië ingevoerd, maar ook de particuliere handelshuizen werkten gedurende een groot gedeelte van de negentiende eeuw op deze wijze.

Uit het voorgaande wordt duidelijk dat er behalve technische ook verschillende economische factoren waren die het mechaniseren van de produktie belemmerden. De meeste van deze factoren golden ook niet alleen voor de batiks of voor de Javaanse markten, maar ook voor andere produkten en andere markten, met name in Brits-Indië en Zuidoost-Azië. Bij de produktie voor deze gebieden kon de handdruk zich handhaven tot het einde van de negentiende eeuw. Dit weerhield de Europese fabrikanten er overigens niet van voortdurend te trachten hun produkten te verbeteren en tegelijkertijd de produktie te rationaliseren. Een van de bedrijven, die hierin voorop heeft gelopen, is Prévinaire geweest. De pogingen van dit bedrijf om het imiteren van batiks te vervolmaken hebben de Prévinaires een vooraanstaande plaats in de Nederlandse textielgeschiedenis opgeleverd.

Het streven naar perfectie door Prévinaire

Het bedrijf van Prévinaire, oorspronkelijk gevestigd in de omgeving van Brussel, was in de jaren dertig door de nhm naar Haarlem gehaald vanwege de specialistische kennis van de oprichter en eigenaar J.B.T. Prévinaire (1783-1854) op het gebied van het turksroodverven. Prévinaire was een zeer innovatie-

[pagina 75]
[p. 75]

ve ondernemer. Hij verkreeg in Nederland verschillende octrooien. Vanaf het einde van de jaren dertig werd Prévinaire bijgestaan door zijn enige zoon M.P.T. Prévinaire (1821-1900). Al voor de verplaatsing van het bedrijf had Prévinaire drukmachines in zijn bedrijf om de turksrood geverfde doeken te kunnen bedrukken. De drukkerij werd echter in de Haarlemse periode vanaf de jaren veertig steeds belangrijker. Het bedrijf specialiseerde zich in het imiteren van batiks. Dit was vooral het werk van Prévinaire jr. Ook hij verwierf enkele octrooien.Ga naar eindnoot38. Alle Nederlandse katoendrukkerijen produceerden batiks voor de Indische markt. De kwaliteit van deze imitatiebatiks liet echter veel te wensen over.

Vaak waren ze slechts aan een kant bedrukt, was het craquelé veel te grof en te regelmatig en waren de kleuren niet echt. In 1844 vroeg Prévinaire jr. een octrooi aan ‘op de uitvinding van verbeteringen in het drukken van batik, zijde of Katoenen stoffen, in allen dele gelijk aan die, welke tot nog toe alleen in de Oost-Indiëen vervaardigd werden’. In de octrooiaanvraag schreef Prévinaire dat de belangstelling voor het imiteren van batiks niet alleen in ons land, maar ook in Engeland, Zwitserland en België groot was. Hij gaf ook aan, hoe deze imitatiebatiks werden vervaardigd. De meeste fabrikanten werkten met een reserve van hars, fijne klei en vet. Het grote voordeel van deze reserve was dat deze, in tegenstelling tot de wasreserve, koud konden worden gedrukt, maar daar stond tegenover dat duidelijk te zien was dat de doeken geen echte batiks waren, maar met blokken waren gedrukt.

 

De werkwijze van Prévinaire stond veel dichter bij het oorspronkelijke Indische procédé. Hij drukte een wanne reserve van hars, waaraan een hocveelheid was werd toegevoegd. Bij het afkoelen van de hars, brak deze op verschillende plaatsen. Hierdoor ontstond in het verfbad het adertjes-patroon. De reserve van hars en was werd op een speciaal stoomkastje warm gehouden. Deze manier van werken was overigens geen uitvinding van Prévinaire. Zij was in de zijdeververij in het buitenland al lang bekend. Voor het verkrijgen van een octrooi in Nederland was dit geen probleem, aangezien ook een eerste toepassing hier kon worden geoctrooieerd. Het enige nieuwe van het octrooi van Prévinaire was een methode om het vloei-effect te imiteren. Het octrooi werd voor een periode van tien jaar verleend. In feite was het octrooi uit 1844 niet meer dan het begin van de pogingen van Prévinaire jr. om het imiteren van de batiks te vervolmaken. Hij zou er zijn hele leven aan blijven werken.

Toen Prévinaire in 1854 het octrooi wilde verlengen, moest hij toegeven dat zijn procédé nog niet erg succesvol was geweest. Volgens hem kwam dit, omdat

illustratie

In 1854 kreeg Prévinaire uit Haarlem een octrooi op een machine die hij ‘La Javanaise’ noemde. De ‘Javanaise’ was afgeleid van de perrotine. De strijktafel E schoof onder het tegelijkertijd omlaaggaande drukblok G, waardoor de drukpap op het drukblok werd aangebracht. In de tweede stap werd een stuk doek dat op een raam gespannen was door een arbeider onder het drukblok geschoven. De belangrijkste wijziging was dat door deze constructie veel grotere drukblokken konden worden gebruikt en bovendien kon men ook in plaats van een drukpap een laag van was opdrukken. Beide zaken waren vereist bij het drukken van imitatiebatiks voor de Javaanse markt. De ‘Javanaise’ werd tot omstreeks 1880 uitsluitend voor dit doel gebruikt, wat de naam verklaart.


‘echter zoo wel de moeijelijkheden aan elke nieuwe bereidingswijze verbonden, alsmede de betrekkelijk kleine productie welke door het drukken met handvormen verkregen werd, Rekwestrant, niet in de mogelijkheid gesteld hebben om dadelijk aan de vervaardiging der bovengenoemde goederen, de zoo zeer gewenschte uitbreiding te kunnen geven.’Ga naar eindnoot39.

 

Dit laatste probleem loste Prévinaire op door de ontwikkeling van een machine, die hij toepasselijk ‘La Javanaise’ noemde. Nog in datzelfde jaar vroeg en kreeg hij een octrooi voor 15 jaar op deze machine.

De werking van de Javanaise leek op die van een perrotine, alleen waren de afmetingen van de drukplaten veel groter; deze platen konden evenals het chassis van de verfbak worden verwarmd. Dit laatste was noodzakelijk om de warme hars-was reserve te kunnen drukken. De doeken die hiermee werden bedrukt, werden op een raam gespannen. Om de achterzijde te bedrukken hoefde een arbeider alleen het raam om te draaien. Het procédé om met de Javanaise batiks te drukken was vrijwel hetzelfde als

[pagina 76]
[p. 76]



illustratie

Schilderij van de familie Prévinaire uit 1822. Vader Jean Baptiste Theodore Prévinaire (1783-1854) bezat een turksroodververij en -drukkerij in de omgeving van Brussel. Na de Belgische opstand verplaatste hij zijn bedrijf naar Haarlem, waar de innovatieve Prévinaire samen met zijn zoon Marie Prosper Theodore (1821-1900) - hier als kleine jongen met muts op vaders schoot gezeten - met name op het gebied van de imitatiebatiks baanbrekend werk zou leveren.


het eerder geoctrooieerde. Prévinaire bouwde een vijftal van deze machines, maar door de geringe vraag was de produktie lange tijd slechts gering. Bovendien bleef zowel het procédé als het drukken van de warme reserve op deze machines een uiterst moeilijk en moeizaam proces. In veel gevallen bleef men daarom batiks met de hand drukken. Dit gold in elk geval voor de kleuren, die na het blauwverven werden ingevuld.

Prévinaire slaagde er wel in een ander probleem afdoende op te lossen. Echte batiks hadden een typische geur, waaraan de Javanen ze onmiddellijk herkenden. Bij de imitatiebatiks ontbrak deze geur en verschillende handelaren schreven dat deze imitaties veel meer waard zouden worden, als de fabrikanten er in zouden slagen om deze specifieke geur op hun doeken aan te brengen. Ook Prévinaire had zich hier al lange tijd mee beziggehouden, maar hij was niet succesvol geweest. Via de nhm kwam Prévinaire in het bezit van de resultaten van een onderzoek, dat door een agent van de nhm, genaamd Baudoin, was uitgevoerd. Ondanks de ‘onverschilligheid en onwetendheid van Inlanders’ en ‘achterhoudendheid van de chineesche fabrikanten’, die beducht waren voor concurrentie, kreeg hij de kans om het gehele batikproces te onderzoeken. Hij kwam tot de conclusie dat de ‘groote en eerste oorzaak van den geur te zoeken is in het mengsel van was en gom waarmede het doek geheel wordt doortrokken, terwijl de verder bijkomende bewerkingen slechts weinig of geen invloed daarop uitoefenen’.Ga naar eindnoot40. Mede dankzij dit onderzoek slaagde het Haarlemse bedrijf er in hun batiks ook in dit opzicht te verbeteren.

Dankzij zijn contacten kreeg Prévinaire vaak als eerste of zelfs als enige informatie van de nhm.

Omgekeerd werd hij ook door de nhm regelmatig als expert geraadpleegd. In het begin van de jaren zestig werden er enkele zendingen Mangkoedoe wortels opgestuurd. Deze werden in Indië gebruikt om er een rode kleurstof aan te onttrekken. De nhm stuurde een deel van deze wortels naar de bekende chemicus G.J. Mulder, hoogleraar in Utrecht, om ze te laten analyseren. De rest werd voor verfproeven naar Haarlem gestuurd. Hoewel de resultaten veelbelovend waren, kwam het niet tot een grootscheepse invoer van deze wortels. De opkomst van de synthetische kleurstoffen verhinderde dit waarschijnlijk.

Over de resultaten van dergelijke onderzoeken en over de verbeteringen die de fabrikanten in hun produktieproces aanbrachten, werd zeer geheimzinnig gedaan. Toen de Belgische fabrikant Voortman in het begin van de jaren tachtig de fabriek van Prévinaire bezocht, kreeg hij de afdeling waar de batiks werden gedrukt, niet te zien. Uit zijn reisverslag blijkt wel dat de Javanaise overbodig was geworden: ‘Hij gebruikt een reserve die niet uitvloeit en die hars bevat. Het drukken gebeurt op de rouleau volgens een eigen procédé, dat hij geheim houdt. Waarschijnlijk wordt deze warm gedrukt.’Ga naar eindnoot41. Evenals bij de Javanaise was Prévinaire er in geslaagd een bestaande drukmachine om te bouwen om deze voor de speciale eisen van het batikdrukken geschikt te maken. Door al deze innovaties was Prévinaire in technisch opzicht de onbetwiste koploper geworden. Dit garandeerde echter niet dat zijn produkten ook succesvol waren.

De aanhouder wint

Vanaf de vestiging van het bedrijf in Haarlem had Prévinaire uitsluitend zaken met de nhm gedaan en waarschijnlijk had ook geen ander bedrijf meer geprofiteerd van de opdrachten van de nhm dan Prévinaire. Toen de nhm het aantal opdrachten aanzienlijk verminderde en bovendien het consignatiesysteem invoerde, kwam dit Prévinaire zeer slecht uit. Hij had immers zoals we zagen zijn drukkerij aanzienlijk uitgebreid. Hoewel Prévinaire telkens de kwaliteit van zijn produkten benadrukte en hij het volste vertrouwen had in de mogelijkheden op de Indische markt, nam de nhm met name nauwelijks batiks af. Voor deze produkten ging het bedrijf daarom andere afzetkanalen zoeken. Men

[pagina 77]
[p. 77]

begon de batiks aan een particuliere handelsfirma te leveren. De nhm was hierover zeer verontwaardigd, maar hoewel Prévinaire uitgebreid zijn verontschuldigingen aanbood, dacht hij er niet aan om de leveringen stop te zetten. Integendeel, toen de handel in imitatiebatiks op gang begon te komen, kreeg het particuliere handelshuis het alleenrecht.Ga naar eindnoot42.

Prévinaire was al vanaf het begin van de jaren veertig bezig met het verbeteren van zijn imitatiebatiks, maar lange tijd had hij weinig commercieel succes. Omstreeks 1860 begon dit te veranderen. Van Leeuwen & Co, het handelshuis waar De Heyder aan leverde, schreef aan de fabriek in Leiden: ‘Rood met bruin en geel Batik is voor deze plaats een mooi artikel doch schijnt reeds een proef door de Heeren Prévinaire & Co in hetzelfde genre met wasbatiks te zijn genomen’.Ga naar eindnoot43. Deze zogenaamde wasbatiks van Prévinaire waren dus duidelijk te onderscheiden van de andere imitatibatiks. Door het bewerkelijke en moeilijke produktieproces waren ze echter ook wel een stuk duurder. De vraag was of de kopers deze hogere prijs wilden betalen. Van Leeuwen dacht dat als de klanten het verschil tussen de wasbatiks en de gewone imitatiebatiks zouden leren kennen, dit geen enkel probleem zou zijn. Van Leeuwen kreeg gelijk. De batiks van Prévinaire, die superieur waren aan de andere imitatiebatiks, werden ondanks hun hogere prijs zeer goed verkocht. Vanaf 1862 stuurde hij regelmatig staaltjes van batiks van Prévinaire op, meestal met zeer lovende opmerkingen: ‘Wij moeten bekennen dat deze Slendangs zeer fraai zijn bewerkt en de echte Pecalongar Batik werkelijk zeer nabij komt. De appret wordt zeer fraai gevonden, vooral omdat aan de reuk niet die onaangename een weinig zachte geur is, welke de meeste Holl(andse) was Batiks bezitten’.Ga naar eindnoot44. Het Haarlemse bedrijf verdiende er een aantal jaren goed aan. Het grote aantal jaren van experimenteren en de vele pogingen om het produktieproces en het produkt te verbeteren werden eindelijk beloond.

In 1867 bereikte de handel in imitatiebatiks maar ook van andere bedrukte doeken een recordomzet. Het jaar daarop brak echter een grote crisis uit en de verkoop viel ver terug. De particuliere handelshuizen zagen geen brood meer in de verkoop van imitatiebatiks. Noodgedwongen deed Prévinaire opnieuw een beroep op de nhm en men begon weer op kleine schaal batiks te leveren. In vergelijking met de voorgaande jaren stelde dit niet veel meer voor. Prévinaire schreef aan de nhm:

 

‘We hebben het afgelopen jaar slechts aan U verkocht; we horen van alle kanten dat de produktie van dit artikel vrijwel tot stilstand is gekomen en we zijn misschien de enige die nog regelmatig doorgaan om op een beperkte schaal, het is waar, dit artikel te produceren en waar mogelijk de kwaliteit te verbeteren tegen prijzen, die overeenkomen met en voordelig zijn ten opzichte van de haalbare waarde op Java’.Ga naar eindnoot45.

 

In de jaren zeventig herstelde de markt zich enigszins, maar de verkopen bleven ver achter bij die uit de voorgaande jaren.

Het bedrijf van Prévinaire kwam door deze ontwikkelingen zwaar in de problemen. In 1860 hadden in het bedrijf, inclusief roodververij en weverij ruim 800 arbeiders gewerkt. Dit aantal zakte in de jaren zestig tot rond de 550, maar na 1875 ging het snel bergafwaarts. De weverij werd verkocht, de roodververij gesloten en in 1894 werkten er nog maar 157 arbeiders in het resterende bedrijf. De teruglopende verkopen in Indië konden niet op de Europese markt worden opgevangen, omdat het bedrijf zich helemaal had toegelegd op de andere markten. De ommekeer voor het bedrijf kwam toen in het begin van jaren negentig West-Afrika werd ontdekt als afzetmarkt voor imitatiebatiks. Hoewel de dessins enigszins aangepast dienden te worden aan de lokale smaak, kon het produktieproces - inmiddels op de rouleau - vrijwel hetzelfde blijven. Het produkt van Prévinaire werd binnen korte tijd een groot succes en de Haarlemsche Katoen Maatschappij, de voortzetting van Prévinaire & Co, ging een nieuwe bloeiperiode tegemoet.

De lokroep van succes

Een belangrijke taak van de handelsagenten was om de ontwikkelingen op de markt bij te houden. Ze verzamelden staaltjes van inheemse doeken, maar ook van de Europese concurrentie, om als voorbeeld te dienen. We hebben gezien dat Van Leeuwen dit deed voor De Heyder. Dit soort informatie was van levensbelang. De successen van Prévinaire bleven niet onopgemerkt en al spoedig begonnen ook de concurrenten van Prévinaire met de produktie van wasbatiks. Het duurde echter enkele jaren voordat ze het gehele procédé onder de knie hadden. Pas in 1865 werden de eerste andere wasbatiks op de markt gesignaleerd. Van Leeuwen schreef dan ook dat Prévinaire in de voorgaande jaren schatten had verdiend.Ga naar eindnoot46.

De concurrentie kwam zowel van de andere Nederlandse katoendrukkerijen als van Zwitserse bedrijven. Van Vlissingen uit Helmond was waarschijnlijk de eerste Nederlandse drukkerij, die erin slaagde Prévinaire concurrentie aan te doen en te profiteren van de gunstige markt. Ook Thomas Wilson, die zijn bedrijf in 1864 weer had overgenomen van Bavink, begon met de wasbatiks. In 1867 presenteerde hij enkele wasbatiks op de Wereldtentoonstelling in Parijs. De produktie bleef door het

[pagina 78]
[p. 78]

moeilijk te beheersen produktieproces echter beperkt tot enkele kisten. Toen de markt in 1867 ineenstortte, betekende dit het einde van de produktie van wasbatiks en spoedig ook van de drukkerij. Bij De Heyder had men al ervaring met het maken van wasbatiks, maar dit had niet geleid tot een produktie van enige omvang. Men was ervan overtuigd, dat het onmogelijk was om de echte batiks exact te imiteren. Door de berichten van Van Leeuwen begon men zich echter hier toch op de wasbatiks toe te leggen en men pakte de zaken voortvarend aan. Toen Van Leeuwen schreef: ‘Wij gelooven dus, dat het tijd wordt het Was Batik vak te entameeren’ kon men dan ook antwoorden: ‘..wij zijn bezig de toestellen te vervaardigen om ons met kracht op dit artikel toe te kunnen leggen, daarmeede zal echter nog eenige tijd gemoeid zijn. Weest echter verzekerd dat wij geen tijd nutteloos laten voorbij gaan’.Ga naar eindnoot47. De toestellen waarover werd geschreven was een Leidse kopie van de Javanaise. Via persoonlijke contacten of misschien zelfs door bedrijfsspionage was een van de Driessens op de hoogte geraakt van de werkwijze van Prévinaire. De receptuur van de reserve, die Prévinaire gebruikte, was bekend, evenals de werking van de machine. Maar de constructie van de machine en de proeven hiermee duurden veel langer dan verwacht, tot wanhoop van Van Leeuwen. Pas in 1867 kwam de produktie op gang, te laat om nog te profiteren van de hausse. In de volgende jaren werd de machine nauwelijks meer gebruikt.

De meest geduchte concurrenten waren de Zwitsers. Al in de jaren veertig waren enkele katoendrukkerijen in het kanton Glarus begonnen met het imiteren van batiks. De Zwitsers volgden echter een andere strategie. In tegenstelling tot de Nederlandse bedrijven waren zij er niet in geïnteresseerd om de Javaanse batiks zo nauwkeurig mogelijk te kopiëren. Zij probeerden juist door veranderingen in dessins en kleurstellingen een nieuw produkt te maken. Van Leeuwen schreef hierover: ‘U ziet thans hoe de Zwitsersche fabrikanten beter profijt trekken, al imiteerden zij het niet juist, of niet in Was Batik, en er een ander artikel van maken, dat dan weer nieuw is’.Ga naar eindnoot48. De Zwitsers begonnen zich ook toe te leggen op de wasbatiks, maar zij stopten hiermee al weer na enkele jaren, omdat de produktie ervan te omslachtig was en de opbrengsten te laag.

Met een ander artikel hadden de Zwitserse bedrijven wel succes. Zwitserse coloristen slaagden er in enkele procédés te ontwikkelen om het vloei-effect te imiteren. Dit effect, dat bij Javaanse batiks alleen bij het bruinverven optrad, werd door de Zwitsers ook bij andere kleuren toegepast, met name bij zwart met een rode vloei. Dit nieuwe artikel werd al spoedig ook door de Nederlandse fabrikanten overgenomen en werd een veel verkocht produkt, ook op de markten buiten Indië. Van Vlissingen leerde deze procédés kennen via de Zwitserse coloristen Deutsch en Hayder, die in 1868 na het overlijden van Pieter Fentener van Vlissingen, naar Helmond werden gehaald om de technische leiding van het bedrijf over te nemen. Deze manier van kennistransfer was heel gebruikelijk. De vorige colorist van Van Vlissingen verhuisde in datzelfde jaar naar De Heyder.

 

De geschiedenis van de wasbatiks laat zien op welke wijze de handdruk zich kon handhaven. Alle wasbatiks maar ook de andere batikimitaties werden met de hand gedrukt. Het gebruik van de Javanaise door Prévinaire en, op zeer beperkte schaal, door De Heyder was een uitzondering. Het produktieproces, zeker als men werkte met warme was, was zo moeilijk en smerig, dat dit een verdere mechanisering in de weg stond. Daarbij kwamen de grote patronen en de afwijkende afmetingen van de doeken. Wel slaagden met name de Engelse katoendrukkerijen er in de toepassingsmogelijkheden van de rouleau telkens uit te breiden. Vanaf de jaren zeventig en tachtig begonnen zij ook op de markt van imitatiebatiks en andere ‘exotische’ produkten te opereren, maar ze waagden zich niet aan de produktie van wasbatiks.

De belangrijkste reden waarom de handdruk zich kon handhaven, had te maken met de aard van de markt. De hoge eisen aan de kwaliteit van kleuren en doeken, de beperkte oplages door de sterk gefragmenteerde markt maakten een massaproduktie onrendabel. De combinatie met het consignatiesysteem zorgde er voor dat het voor de fabrikanten in economisch opzicht onaantrekkelijk was zich op de markt van de kwalitatief betere produkten te richten. Het tijdelijke succes van de wasbatiks in de jaren zestig vormde hierop een uitzondering. Zoals Prévinaire al vermoedde was de produktie van wasbatiks na de crisis buiten Haarlem vrijwel tot stilstand gekomen. Het grote succes van de wasbatiks was dus slechts kortstondig geweest. De meeste fabrikanten zagen geen toekomst in dit produkt.

Onder deze omstandigheden kan de rol van Prévinaire alleen maar hoogst opmerkelijk genoemd worden. Prévinaire slaagde erin een nieuw produkt te creëren, dat een geheel eigen plaats op de markt innam. Dit was tevens het grote probleem voor Prévinaire. Door het voortdurend perfectioneren van zijn produkt was hij er in geslaagd zeer goede imitaties te maken, maar zelfs de beste imitaties, de wasbatiks konden niet met de echte batiks concurreren. Voor een imitatie waren ze weer te duur.

Daar kwam nog bij dat de imitatiebatiks concurrentie kregen van goedkopere batiks uit Indië zelf.

Baudoin had al in zijn rapport geschreven, dat er in

[pagina 79]
[p. 79]



illustratie

Handdrukkerij van de Leidsche Katoen Maatschappij omstreeks 1900. De kinderen, strijkers genaamd, zorgden ervoor dat de drukkleuren in de verfbakken rechts goed werden verdeeld. De doeken werden aangevoerd via rollen, door de drukkers met hun voeten bediend.


bepaalde gebieden batiks werden gemaakt door met een klein soort drukblokken of stempels te werken. In combinatie met de lage lonen werd het voor de Europese concurrenten steeds moeilijker om te concurreren.

De concurrentie tussen de buitenlandse en de inheemse imitaties was een ongelijke strijd. In de jaren zeventig en tachtig verspreidde het tjappen, zoals het drukken met de stempels werd genoemd, zich geleidelijk en werden de buitenlandse fabrikanten van de markt verdreven. Het opmerkelijke was dat de Indiërs hierbij de Hollandse batiks imiteerden en niet de oorspronkelijke voorbeelden. Een tijdgenoot schreef hierover:

 

‘om dien namaak uit de tweede hand getrouw te doen zijn, kleine onregelmatigheden van vorm voorkwamen, die de oorspronkelijke Europeesche namakers in de koperen figuren van hunne stempels hadden gemeend te moeten brengen, om aan het origineel trouw te blijven. Kleine onregelmatigheden, fouten, in de oorspronkelijk geheel uit de hand gewerkte batik bijna onvermijdelijk, doch die in den Europeeschen namaak gerust achterwege hadden kunnen blijven, daar de Javanen, die dien namaak toch van den beginne af voor Hollandsch en nimmer voor Javaansche batik aanzagen, die getrouwe nabootsing niet waardeerden, die fouten aanzagen voor hetgeen zij dan ook werkelijk moesten verbeelden, namelijk fouten, en die eigenlijk niet mooi vonden; en toch ook weder om in hunne nabootsing getrouw te blijven, die ook in hunne houten stempels aanbrachten.’Ga naar eindnoot49.

 

Dit maakt duidelijk dat de imitatiebatiks een batik ‘sui generis’, een afzonderlijk produkt waren geworden.

Prévinaire bleef echter, ondanks alle tegenspoed en misschien wel tegen beter weten in vertrouwen houden in zijn produkt. Het succes op de Westafrikaanse markt werd de bekroning van dit levenslange werk. Het nadeel van de wasbatiks op de Javaanse markt, namelijk dat ze de vergelijking met de echte batiks nooit konden doorstaan, veranderde in Afrika in een groot voordeel: er waren op die markt geen betere produkten. Integendeel, de wasbatiks van Prévinaire, die later bekend zouden worden als ‘waxprints’, zouden al snel uitgroeien tot de standaard, waarmee elk ander soortgelijk produkt werd vergeleken. Prévinaire bleef ook verbeteringen aan-

[pagina 80]
[p. 80]



illustratie

Een overzicht van de katoendrukkerij van Van Vlissingen & Co in Helmond omstreeks 1860. Linksachter op de tekening is het kasteel van Helmond te zien.


brengen in het produktieproces. Hij slaagde er in het drukken van de warme reserve op de rouleau te laten plaatsvinden. Hoewel de talrijke nieuwe synthetische kleurstoffen eenvoudiger procédés mogelijk maakten, hield Prévinaire zich daarentegen om wille van de kwaliteit bij de oude vertrouwde recepten. Terwijl de kennis en de ervaring om hiermee om te gaan elders geleidelijk verloren gingen, bleven deze in Haarlem behouden. Het aanbrengen van de kleuren bleef echter met de hand plaatsvinden. Het onregelmatige karakter, dat eigen is aan de handdruk, werd door de klanten zeer gewaardeerd en werd een handelsmerk van het nieuwe produkt van de echte lijmdruk, zoals het produkt in Nederland werd genoemd. Dit leidde een nieuwe bloeiperiode voor de handdruk in Nederland in.

Daarmee kent de geschiedenis van de katoendrukkerij in Nederland in de negentiende eeuw behalve een bijzondere start ook een opvallend einde. De compromissen die de industrialisatiepolitiek van Willem i kenmerkten, hadden tot gevolg dat de katoendrukkerij zich als een kleine, zelfstandige bedrijfstak ontwikkelde, die bovendien ver van het centrum van de katoenweverij was verwijderd. Tot het einde van de eeuw was deze ruimtelijke scheiding merkbaar. De schaal van deze bedrijven week ook sterk af van wat in Nederland gangbaar was. De katoenfabrieken in de Hollandse steden waren zeer grote fabrieken, wat sterk contrasteerde met de gemiddelde omvang van de overige bedrijven, maar ook later in de eeuw toen er ook in andere sectoren, zoals in de suiker- en de machine-industrie, grote fabrieken waren ontstaan, bleven de katoendrakkerijen bedrijven van een respectabele omvang. Het belang van deze bedrijfstak voor de industriële ontwikkeling van Nederland is dan ook veel groter dan het geringe aantal bedrijven doet vermoeden.

De katoendrukkerijen waren bovendien familiebedrijven en dit bleven ze ook indien de ondernemingsvorm in een naamloze vennootschap werd omgezet. De leiding werd van vader op zoon doorgegeven en als dit niet mogelijk was, werd een ander familielid ingeschakeld. In technisch opzicht bleef de bedrijfstak, die haar ontstaan aan buitenlanders te danken had, nog geruime tijd afhankelijk van experts uit het buitenland. Pas op het einde van de negentiende eeuw was de bedrijfstak ook in dit opzicht volwassen geworden. In de tussentijd was de bedrijfstak redelijk succesvol ingepast in de internationale produktie van bedrukte katoenen weefsels. De algemene trend volgend van mechanisering en schaalvergroting, moderniseerden de Nederlandse ondernemers hun bedrijven. Door de handhaving van de handdruk bleven het echter gemengde bedrijven, waar verschillende produktietechnieken succesvol naast elkaar werden ingezet. Deze bijzonderheid was geen anomalie maar juist het resultaat van een combinatie van de omstandigheden in Ne-

[pagina 81]
[p. 81]

derland - met name het bezit van koloniën, dat voor Nederlandse bedrijven grote, maar wel heel specifieke markten openlegde - én de onvermoeibare inzet van één innovatieve ondernemer, Prévinaire. Dit verleende de mechanisering van het katoendrukken een bijzonder karakter.

Epiloog: Real Dutch Waxprints

De geschiedenis herhaalde zich. De goede resultaten van het bedrijf van Prévinaire, inmiddels de Haarlemsche Katoen Maatschappij, lokten andere bedrijven. Engelse katoendrukkerijen imiteerden vooral machinaal deze produkten, maar ook verschillende Nederlandse bedrijven waagden zich weer aan de produktie van wat nu lijmdruk ging heten. De positie van het Haarlemse bedrijf was echter onaantastbaar. Geen enkele concurrent slaagde er in het produkt van de Haarlemsche Katoen Maatschappij in kwalitatief opzicht te benaderen. De Eerste Wereldoorlog gaf het bedrijf echter onverwacht de genadeklap. Het gebrek aan orders, het uitblijven van overheidssteun en het ontbreken van een even gepassioneerde opvolger in de leiding, leidden in 1917 tot het faillissement van het bedrijf. De kennis en ervaring bleven echter in Nederland behouden en zorgden ervoor dat Nederland op dit gebied ook internationaal de leidende positie behield.

Van Vlissingen was een van de eerste navolgers. Met verschrikkelijk veel moeite en onder andere met behulp van de zoon van een voormalige colorist van de Haarlemsche Katoen Maatschappij, Jacques, slaagde men er uiteindelijk in om dit produkt op de markt te brengen. Een nieuwkomer op de markt, de firma Ankersmit uit Deventer, slaagde erin lijmdrukprodukten te maken en ook dit bedrijf gebruikte de kennis van Haarlems fabriek. Een andere zoon van Jacques had de beschikking over de receptenboeken van zijn vader en bracht de produktie in Deventer op gang. Toen de Haarlemsche Katoen Maatschappij werd opgedoekt, kocht de lkm de belangrijkste machines. De lkm had hiermee weer weinig geluk: het duurde te lang voordat deze machines werkten. De grote crisis van de jaren dertig werd het bedrijf, evenals verschillende andere katoendrukkerijen, fataal.

Na de Tweede Wereldoorlog domineerden Van Vlissingen en Ankersmit de markt. Toen beide bedrijven een onderdeel werden van de Gamma-Holding werden de drukactiviteiten geconcentreerd in Helmond. De Vlisco is heden ten dage de onbetwiste marktleider op het gebied van de lijmdruk. De ‘real Dutch wax prints’ hebben in Afrika een enorm prestige en zijn al bijna een traditioneel produkt geworden. In de produktie hiervan heeft de handdruk zich lange tijd kunnen handhaven. Tot in de jaren zestig van deze eeuw bevond zich in Helmond een grote handdrukkerij voor het inpassen. Door een noodzakelijk geworden rationalisering van de produktie verdwenen de handdrukkers. Zij werden vervangen door een machine, die het onregelmatige karakter van de handdruk imiteerde!

 

g. verbong

voetnoot1.
Zie voor de geschiedenis van de Nederlandse katoendrukkerij W.J. Smit, De katoendrukkerij in Nederland tot 1813 (Rotterdam 1928).
voetnoot2.
Chapman en Cassagne wijzen op het belang van de katoendrukkerij in S. Chapman, A. Chassagne, European Textile Printers in the Eighteenth Century, A study of Peel and Oberkampf (Londen 1981) 3-4.
voetnoot3.
Zie hiervoor o.a.W.J. Smit, De katoendrukkerij in Nederland.
voetnoot4.
In G. Verbong, Technische innovaties in de katoendrukkerij en -ververij (Amsterdam 1988) wordt uitgebreid aandacht besteed aan het verfproces.
voetnoot5.
Het volgende is gebaseerd op G. Verbong, ‘Werken in de katoendrukkerij’, in Katoendruk in Nederland (Helmond 1989) 69-85 en G.H. Rodenburg en G.W. Bijlsma, Van Vlissingen & Co's Gedenkboek 1846-1946 (Helmond 1948).
voetnoot6.
Deze paragraaf is voornamelijk gebaseerd op Verbong, Technische innovaties, hoofdstuk 6 en 7.
voetnoot*
Het aantal perrotines in Nederland zou volgens Von Kurrer ongeveer 11 bedragen; van slechts een viertal perrotines is met zekerheid bekend dat ze in Nederlandse bedrijven waren opgesteld. Het aantal van 6 is een schatting.
voetnoot7.
Een ander voordeel van de perrotine in de begintijd was de eenvoudige aandrijving. Hoewel de meeste perrotines via drijfriemen aangesloten waren op een stoommachine, kon deze machine ook met de hand worden bediend, wat vooral bij het proefdraaien, het maken van kleine scries of het verhelpen van problemen tijdens de produktie handig kon zijn. Op verschillende afbeeldingen van perrotines is een handdraaiwiel te zien.
voetnoot8.
In principe was de produktiviteit van de rouleau ongeveer negentig maal zo groot als die van de handdruk. Hiervoor waren echter meer arbeiders nodig. Bovendien werd de maximale produktiviteit door het verwisselen van de rollen, het bijstellen van de rollen en het bijvullen van de kleurstofbakken in de praktijk nooit gehaald. De produktiviteit van de perrotine, die veel gemakkelijker te bedienen was, bleef hierdoor nauwelijks bij die van de rouleau achter, A. Bolliger, Ein Beitrag zur Entwicklung des europäischen Textildrucks, eine historische-systematische Untersuchung (Wenen 1950), en Verbong, Technische Innovaties, hoofdstukken 6 en 7.
voetnoot9.
Chapman bestrijdt het gangbare beeld dat de Engelse drukkerijen zich alleen op de massaproduktie van kwalitatief mindere doeken richtten. Hij laat zien, dat enkele Engelse bedrijven wel degelijk op deze markt opereerden. Door gebrek aan kennis en personeel, zowel coloristen als ontwerpers, bleef dit aantal beperkt. S.D. Chapman, ‘Quantity versus quality in the British industrial revolution: the case of printed textiles’, Economic History Review?, 175-192
voetnoot10.
Dit beeld van een divergerende ontwikkeling in Engeland en op het continent wordt o.a. geschetst door A. Jenny-Trümpy, ‘Handel und industrie des Kanton Glarus’, deel 2, Jahrbuch des historischen Vereins des Kanton Glarus, 34(1902).
voetnoot11.
G. Tumbull, J.G. Turnbull (ed), A history of the calico printing industry of Great Britain (Altringham 1951) hoofdstuk 2.
eindnoot12.
De rol die de Koning en de nhm hebben gespeeld, is uitvoerig beschreven in W.M.F. Mansvelt, Geschiedenis van de Nederlandsche Handel-Maatschappij (Haarlem 1924) deel I, 258-343, en R.T. Griffiths, Industrial retardation in the Netherlands (Amsterdam 1980), 138-184.
eindnoot13.
Het verhaal van Wilson als smokkelaar is gebaseerd op R.T. Griffiths, Your Obedient Servant, Thomas Wilson, niet gepubliceerd.
eindnoot14.
Griffiths, Obedient Servant, 3.
eindnoot15.
Verbong, Technische innovaties, 145-146.
eindnoot16.
R.T. Griffiths, ‘Iets meer over de Haarlemsche Katoenfabrieken’, Textielhistorische Bijdragen 15(1974) 72-85.
eindnoot17.
Verbong, Technische innovaties, 143-144.
eindnoot18.
Verbong, Technische innovaties, 28.
eindnoot19.
Turksrood was een zeer gewilde roodnuance met een ongekende kleurechtheid. Het turksroodverven was echter een zeer moeilijk en uiterst bewerkelijk proces waarin een beperkt aantal bedrijven zich had gespecialiseerd. De ontwikkeling van het turksroodverven in Nederland wordt uitgebreid behandeld in Verbong, Technische innovaties, 69-133.
eindnoot20.
Zie o.a. Mansvelt, Nederlandsche Handel-Maatschappij, deel 1.
eindnoot21.
Griffiths, ‘Haarlemsche Katoenfabrieken’, 52.
eindnoot22.
Verbong, ‘De Heyder 1836-1846’, Textielhistorische Bijdragen 27(1987) 19-30, en Verbong, Technische Innovaties, Appendix 4, Tabel 1.
eindnoot23.
Verbong, Technische innovaties, 29-30.
eindnoot24.
Het volgende is gebaseerd op Verbong, Technische innovaties, hoofdstuk 6.
eindnoot25.
Zie o.a.K. Reinking, ‘Zur Entstehung des Walzendrucks’, Melliand-Textilberichte, 1928, 498 e.v. en Verbong, Technische innovaties, hoofdstuk 7.
eindnoot26.
Soms werd toch nog aan perrotinedruk de voorkeur gegeven. Omdat bij de perrotine (en bij de handdruk) de drukpap op de vorm wordt aangebracht in tegenstelling tot bij de rouleau waar de drukpap zich in de gravures bevindt, kan men meer drukpap aanbrengen, wat een vollere druk oplevert. Bovendien wordt de drukpap bij de perrotine niet zo sterk samengedrukt. Vooral bij het aanbrengen van reserves was dit een voordeel. Voor deze toepassing werd de perrotine nog geruime tijd in verschillende bedrijven toegepast. W. Elbers, Die bedienung der Arbeitsmachinen zur Herstellung bedruckter Baumwollstoffe (Braunschweig 1909) 123-125.
eindnoot27.
Jenny-Trümpy, Handel und Industrie, 648-649.
eindnoot28.
Deze paragraaf is ontleend aan Verbong, Technische innovaties, 160-176.
eindnoot29.
Gemeente Archief Leiden, lkm, inv.230, Commissarissen 17-09-1902.
eindnoot30.
Gemeente Archief Leiden, lkm, inv.230, Commissarissen 14-05-1903.
eindnoot31.
Gemeente Archief Leiden, lkm, inv.230, Commissarissen, 179.
eindnoot32.
Deze paragraaf is gebaseerd op Verbong, Technische innovaties, 176-184.
eindnoot33.
Verbong, Technische innovaties, Appendix 11, tabel 5 en Appendix 12.
eindnoot34.
Gemeente Archief Leiden, lkm inv. 230, 150.
eindnoot35.
De kunst van het batikken is uitvoerig beschreven in G.P. Rouffaer, H.H. Juynboll, De Batikkunst in Nederlandsch-Indië (Utrecht 1914), L.A. Driessen, ‘De techniek van het Javaansche batikken’, De TEX 11(1952) 205-211 en verder in Verbong, Technische innovaties, 185-189.
eindnoot36.
Driessen, ‘Techniek batikken’, 205-211.
eindnoot37.
Over de betekenis van de batikpatronen is veel geschreven, o.a. in Rouffaer, Juynboll, Batikkunst, M.J. de Raadt- Apell, De batikkerij Van Zuylen te Pekalongan (Zutphen 1980).
eindnoot38.
De octrooien van Prévinaire zijn te vinden in het ara Archief OKW 1815-1848, inv. 4785 en ara, Binnenlandse Nijverheid, inv. 859. Ze zijn ook beschreven in Verbong, Technische innovaties, 189-194 en Appendix 13 en R.T. Griffiths, ‘Katoenfabrieken’.
eindnoot39.
ara Nationale Nijverheid, okw, aanvraag 3 april 1854.
eindnoot40.
Nederlands Textiel Museum, manuscript mt 5-3-4-11, Rapport uit Samarang en Batavia, 9.
eindnoot41.
Nederlands Textiel Museum, manuscript mt 06-43, correspondentie L.A. Driessen, vertaling door auteur.
eindnoot42.
Zie Verbong, Technische innovaties, 198-201.
eindnoot43.
Archief Vlisco b.v., lkm 22, brief 9 mei 1861.
eindnoot44.
Archief Vlisco, lkm 19, 805, 15 februari 1864.
eindnoot45.
ara, nhm inv. 1244, 16 jan 1869, vertaling door auteur.
eindnoot46.
Verbong, Technische innovaties, 201-217.
eindnoot47.
Archief Vlisco bv., lkm 917, 15 oktober 1865.
eindnoot48.
Archief Vlisco bv., lkm 19, 917, 15 oktober 1865.
eindnoot49.
S. van Musschenbroek, Iets over de inlandsche wijze van Katoenverven (Leiden 1877) 6-7.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken