Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Sneeuwklokje (1918)

Informatie terzijde

Titelpagina van Sneeuwklokje
Afbeelding van SneeuwklokjeToon afbeelding van titelpagina van Sneeuwklokje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.34 MB)

PDF van tekst (0.18 MB)

XML (0.02 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen
gedichten / dichtbundel
plaatwerk / prentenboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Sneeuwklokje

(1918)–Alfred Listal–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 1]
[p. 1]

[Sneeuwklokje]

 
WIE zendt de vlokjes sneeuw naar d' aard?
 
't Is Koning Winter met zijn baard,
 
Zijn jas en muts zijn wit en grijs,
 
Zijn handen zijn zoo koud als ijs,
 
Zijn stem is norsch, zijn oogen lijken
 
Wel nooit eens vriendelijk te kijken!
 
Maar 't grimmigst raast-i blaast en gromt
 
Wanneer de tijd van de Lente komt.
 
 
 
Van donkre dagen houdt-i 't meest,
 
De Kerst-tijd is zijn liefste feest;
 
Grauw is de lucht, het licht schijnt kort; -
 
Maar als de dag wat langer wordt
 
En 't veld de Lente ligt te wachten,
 
Dan roept hij woedend, dag en nachten,
 
De buien saâm van alle kant
 
En jaagt de sneeuw op weg en land.
 
 
 
Koning Winter is boos, hoor de windvlagen loeien:
 
‘Sneeuw, sneeuw!’ roept-i, ‘sneeuw, begraaf al wat wil bloeien!...’
[pagina 2]
[p. 2]
 
En laag op de aarde,
 
Diep onder zijn troon,
 
Daar zeggen de menschen:
 
‘De lucht ziet niet schoon,
 
De wind in den sneeuwhoek:
 
Nu, we krijgen een pak!...’
 
Daar vloog 't eerste vlokje
 
Al over het dak!
 
Het zal niet lang duren,
 
Of 't witte tapijt
 
Ligt dik als een deken
 
Op alles gespreid;
 
Dan krijgt er de schoorsteen
 
Een muts op van bont,
 
En de boompjes zijn grijsaards
 
Met 'n baard om d'r mond.
 
 
 
De wegjes, de paadjes, je ziet ze niet meer,
 
Hoe kan er iets bloeien in zóó'n boos weer?
 
Sneeuw, sneeuw waar het tuintje, het weitje lag, -
 
Neen, wat zou er bloeien op zóó een dan?...
[pagina t.o.2]
[p. t.o.2]
 


illustratie

[pagina 3]
[p. 3]
 
ZEG, zou er nu wel één vogeltje zijn
 
Dat hier z'n liedje wou zingen,
 
Onder zoo'n lucht zonder zonneschijn,
 
Op een tak zonder groen, zonder blaadje, hoe klein,
 
Waar eens zooveel bloempjes aan hingen?
 
 
 
Hoe zou er ook maar één bloempje nu
 
Zich in die buien wagen?
 
De lucht is zoo koud en de wind is zoo ruw;
 
Ach neen hoor, de knopjes zijn veel te schuw
 
En wachten op zoeler dagen.
 
 
 
En onder den grond, onder bosch en veld,
 
Daar moet de Lente nog blijven
 
Tot er een eind komt aan Winter's geweld,
 
Want 't is 'r op Nieuwjaar heel vast voorspeld:
 
Een Zonnestraal zal hem verdrijven.
[pagina 4]
[p. 4]
 
DE Lente zegt: ‘Ach, hoor die wind toch eens fluiten!’
 
En ze kijkt door haar venstertje zuchtend naar buiten;
 
‘De lucht ziet haast zwart en de sneeuw valt maar neer,
 
Wanneer komt de bloeitijd... of nooit, nooit weer?’
 
 
 
‘Geen vogeltje hoor ik nog, hoe ik ook luister,
 
Het lijkt wel December, zoo droef, zoo duister!
 
Ach, was er maar een die in sneeuw en vorst,
 
Voor mij uit de aarde naar boven dorst.
 
 
 
Ja, was er maar een die het durfde wagen
 
Naar buiten te gaan in die snerpende vlagen
 
En te zoeken, te roepen waar de Zonnestraal blijft,
 
De IJs-koning Grimbaard van d' aarde verdrijft!’...
[pagina t.o.4]
[p. t.o.4]
 


illustratie
De Lente zegt: ach hoor die wind toch eens fluiten
En ze kÿkt door haar venstertje zuchtend naar buiten


[pagina 5]
[p. 5]
 
DE diertjes die de kou van de winterlucht
 
Diep, diep in de aarde al lang zijn ontvlucht,
 
Om daar het voorjaar te wachten,
 
Die hebben de wensch van de Lente gehoord,
 
Haar zucht om den Zonnestraal, - en 't was bij dat woord
 
Of z' allemaal eventjes lachten:
 
 
 
Een muisje, piep-piep, deê een gaapje,
 
Al wakker uit z'n slaapje;
 
Een molletje luistert en knort
 
Een kikkertje in zijn modderbedje
 
Zegt: ‘Hè ja! nu weer 'n zomerpretje,
 
Zou het al zijn binnenkort?...’
 
 
 
De miertjes die dribblen en doen allemaal
 
O zoo druk op het hooren van: ‘Zonnestraal...’
 
De torretjes babblen en draven;
 
Opeens hebben z'allen het voorjaar in 't hoofd,
 
En Glimworpje roept: ‘Kan mijn lampje al gedoofd?
 
Of blijven we lang nog begraven?...’
[pagina 6]
[p. 6]
 
‘DURF jij,’ zegt het muisje
 
Tot de mol, ‘uit je huisje,
 
Met je pelsje van bont in de kou?’ -
 
‘Ik niet,’ zegt het molletje,
 
‘'k Blijf nog wat in mijn holletje;
 
't Is mij nog te guur en te grauw.’
 
‘'k Deê de deur,’ zegt het miertje
 
‘Op 'n heel, héél klein kiertje.
 
Maar 'k sloeg 'm meteen maar weer toe!
 
De vlokken die vlogen
 
Zoo maar - huu! - in m'n oogen,...
 
Nee zeg!... voor ik wéér opendoe!...’
 
 
 
En het kikkertje kwaakt wat:
 
‘Zeg, sneeuwvlok - hoe smaakt dat?
 
En valt dat maar zóo op je jasje?...
 
Als 't water weer vrij is, als de zon in de wei is,
 
Als 't overal, overal, overal Mei is,
 
Dan spartel 'k weer fijn in een plasje!...’
 
 
 
In z'n modderbed keert zich het kikkertje om,
 
En slaapt maar weer in... Nù naar boven? och kom!
 
Met geen kachel vol met turven
 
Zou 't kikkertje dat durven!
 
Hij heeft geen moed, hij heeft geen zin -
 
En d' andren evenmin!
[pagina t.o.6]
[p. t.o.6]
 


illustratie
‘Durf jÿ,’ zegt het muisje Tot de mol ‘uit huisje?’


[pagina 7]
[p. 7]
 
MAAR als er dan niemand het wagen zal,
 
Wie moet dan den Zonnestraal roepen?
 
De vlokjes die vallen bij troepen,
 
De sneeuw ligt overal!
 
 
 
Zoo komt wel de zachte morgen nooit,
 
Dat de sneeuw van de wei en de wegjes,
 
Van daken en boomen en hegjes
 
En uit het tuintje dooit!...
 
 
 
Dan blijft in zijn mantel van wol en bont
 
Regeeren de Witte Koning;
 
En de Lente, hier zonder woning,
 
Moet sterven in den grond!...
 
 
 
Toch gaat er, ik blijf het gelooven,
 
Nog wel een die niet bang is naar boven,
 
Die de sneeuw en den wind niet zal vreezen...
 
Wie zou 't wezen?...
[pagina 8]
[p. 8]
 
DAAR staat ze,
 
Daar gaat ze
 
Dat dappere ding.
 
Dat zooeven haar klokje
 
Aan 't groenige stokje,
 
Aan 't buigende, beng'lende stengelke hing.
 
Maar weet je.
 
Zoo'n beetje,
 
Wel wat het beduidt
 
Als 'n ijs-ijs-koud vlokje
 
Op je handje, op je lokje,
 
Op je mondje, op je oogen gevlogen ze sluit?
 
 
 
Ze kleedde,
 
Beneden,
 
Zich kant en klaar aan
 
Om in zacht zijden rokje,
 
Zonder schoentje of sokje,
 
- Wie zou het gelooven? - naar boven te gaan.
 
Ze lacht maar -
 
Nu, wacht maar!
 
We zullen eens zien!
 
Waait de wind in je rokje,
 
O, dan roep-je om je hokje,
 
Dan ga je wel huilen om te schuilen misschien.
 
 
 
Ik vraag-je! als
 
Zoo'n waaghals
 
Die kou in gaat, kind!!...
 
Zeg Sneeuwklokje, schrok-je
 
Dan heel niet, - of jok-je? -
 
Van zoo'n booze, zoo'n blazende, razende wind?
[pagina t.o.8]
[p. t.o.8]
 


illustratie
Sneeuwklokje.


[pagina 9]
[p. 9]
 
‘RINGELE-ringele-dingele-dang,
 
Waarom duurt de Winter zoo lang?...’
 
‘Belle-bel-belle van bimmel-bam,
 
Vraagt er dan niemand wie d'r hier kwam?...’
 
 
 
Zonnestraaltje, Zonnestraaltje,
 
Ken je niet dit lieve taaltje,
 
Hoor je niet zacht, door de buien,
 
Haar klokje luien?
 
Zonnestraaltje, Zonnestraaltje,
 
Ach, versta ja niet dit taaltje,
 
Hoor je niet droef door de vlagen
 
Haar klokje klagen?
 
 
 
‘Ringele-ringele-dingele-dom,
 
Luister, waarom ik naar boven klom!...’
 
 
 
Zonnestraaltje, Zonnestraaltje
 
Antwoord toch in j' eigen taaltje,
 
Roep met je mondje zoo warm en rood
 
Een woordje van blijdschap in haar nood,
 
En kus elk ijs-koud vlokje,
 
Weg van haar klokje.
[pagina 10]
[p. 10]
 
WAT vliegen de vlokjes nu wild in 't rond:
 
Sneeuwklokje wordt begraven;
 
Van avond vindt niemand de plek waar ze stond,
 
Dan steekt er geen puntje meer boven den grond...
 
Elk 'n vlokje dat zit
 
In een rokje spierwit,
 
Kijk, kijk ze toch eens draven!
 
 
 
Haar voetjes zijn er al onder, al lang,
 
Straks ook haar handjes beide:
 
De Winter is boos om haar klingeleklang,
 
Want voor den Zonnestraal, o, is-i bang!...
 
En de vlokjes zoo koud,
 
Met hun snoetjes zoo stout,
 
Ze hebben geen medelijden!
[pagina t.o.10]
[p. t.o.10]
 


illustratie
Sneeuwklokje wordt begraven


[pagina 11]
[p. 11]
 
WIE weet er waar ze wonen,
 
De Zonnestraaltjes blij,
 
In hun goud-zijden buisjes?...
 
Veel hooger dan de huisjes
 
Waarin de menschen wonen,
 
Véél hooger wonen zij.
 
Wie weet er waar dat volkje
 
Nu toch wel zitten mag,
 
Met hun roos-roode snoetjes,
 
Goud schoentjes aan de voetjes?...
 
Hooger dan 't hoogste wolkje
 
Spelen ze heel den dag.
 
 
 
Wie weet van waar ze komen?
 
Waar komen ze vandaan,
 
Met hun goud-blonde kopjes?...
 
Van hooger dan de topjes
 
Van d' allerhoogste boomen
 
Die in de bosschen staan.
 
Daar zijn z' altijd te vinden,
 
Bij warmte en bij kou;
 
Hoe droevig hier de dagen,
 
Al valt de sneeuw bij vlagen, -
 
Nog hooger dan de winden
 
Daar ziet de lucht weer blauw.
 
 
 
Daar gaat de zon nooit onder,
 
De lieve, lichte zon, -
 
Daar zou je ze zien dansen,
 
Zien stralen en zien glanzen,
 
Altijd, - is dat geen wonder?
 
Als je zoo hoog maar kon!...
[pagina 12]
[p. 12]
 
EEN klein blij Zonnestraaltje
 
Heeft klokje's toon gehoord,
 
Toen heeft het in de wolken
 
Een gaatje fijn geboord,
 
En daardoor kwam het glijen
 
Heel vlugjes naar beneê,
 
Zijn blinkend gouden pijltje
 
Nam 't in zijn handje mee.
 
- ‘Je lipjes zie ik trillen,
 
Je wangetjes zien bleek...’
 
- ‘Dat dee de booze windvlaag,
 
Zoodra 'k naar buiten keek...’
 
- ‘Je handjes zie ik beven,
 
Wat Schudt je klokje bang!’
 
- ‘Ik kon toch niet meer wachten,
 
De winter duurt zoo lang!...’
 
 
 
- ‘Wat doe je daar zoo luien?
 
Wat roep je daar zoo zacht?’
 
- ‘Ik heb,’ zoo zegt het klokje,
 
‘Al uren lang gewacht!’
 
- ‘Hoe kwam je zoo naar boven?
 
Wat doe je in de kou?’
 
- ‘Ik ben hier om te vragen
 
Of je niet komen wou.’
 
- ‘Je voetjes zijn begraven,
 
Je mondje ziet zoo koud...’
 
- ‘Ach, warm mij in je jasje
 
Van rozerood en goud!’
 
Toen heeft het Zonnestraaltje,
 
(Het was 'n lieve lust!)
 
Sneeuwklokje's bleeke lipjes
 
Weer blij en warm gekust.
[pagina t.o.12]
[p. t.o.12]
 


illustratie
Toch heeft het Zonnestraaltje
Het was een lieve lust -
Sneeuwklokje's bleeke lipjes
Weer blÿ en warm gekust


[pagina 13]
[p. 13]
 
HOE boos ook de Winter
 
Nog blaast en nog bromt,
 
Nu, Sneeuwklokje, luien!
 
De Zonneschijn komt!
 
Roep nu al je zusjes
 
Omhoog uit de aard';
 
Het ijs smelt en druipt al
 
Van Winter z'n baard.
 
 
 
Nu komen z' in troepjes,
 
Overal uit den grond,
 
Waar maanden geen bloempje
 
Op 'n stengeltje stond.
 
Ze luien, ze luien:
 
‘De wind is nu Zuid,
 
Kom, al wat wil bloeien
 
Je schuilhoek uit!
 
Ringele-ringele-dingele-dang,
 
Ééns eindigt de Winter, al duurde-i ook lang!’
[pagina 14]
[p. 14]
 
Nu vluchten alle volkjes,
 
Nu raakt de kou gedaan,
 
Nu komt een heel groot leger
 
Van Zonnestraaltjes aan;
 
Elk met een gouden pijltje,
 
En een rood mutsje op,
 
Nu gaan de voorjaarsbloempjes,
 
Gauw open uit den knop.
 
Nu zal 't niet lang meer duren
 
Of 't krokusj' is er bij,
 
En roze madeliefjes
 
Staan stralend in de wei.
 
Zeg, hoor je niet daar ginder
 
Dat lijstertje op dien tak,
 
En kijk eens wat een spreeuwtjes
 
Er wippen op het dak!
 
Nu vluchten alle volkjes
 
Van steen en struik en heg,
 
Een leger Zonnestraaltjes
 
Daalt neer en jaagt ze weg.
 
Nu druipen alle boomen,
 
Straks ligt de grond weer bloot,
 
In weide en tuintje spelen
 
De zonnestraaltjes rood!
[pagina t.o.14]
[p. t.o.14]
 


illustratie
Nu vluchten alle vlokjes
Nu raakt' de kou gedaan
Nu komt een heel groot leger
Van Zoonestraaltjes aan!


[pagina 15]
[p. 15]
 
KRAS! zei de kraai die stond
 
Al op den witten grond
 
En deê vijf groote stappen,
 
Vijf stappen in het rond.
 
‘'k Geloof 't was beter, hoor,
 
Je ging er maar van door!’
 
Zoo krast de kraai den Koning,
 
Den Koning in z'n oor.
 
 
 
Toen klep-klep, vloog-i ras,
 
Hoog over bosch en plas,
 
Ver, waar de Koning Winter,
 
De Koning Winter was.
 
De sneeuw die smelt al goed
 
Rondom des Konings voet,
 
Zoodat-i 't wel gelooven,
 
Ja, wel gelooven moet.
 
 
 
‘Zeg, Koning, maak je klaar
 
Te vluchten voor 't gevaar,
 
Want zie je niet de Lente,
 
De Lent' al komen daar?
 
Kras! zei de kraai en hoog
 
Klapwiekt hij in een boog,
 
Tot-i naar 't kou'e Noorden,
 
Naar 't kou'e Noorden vloog.
[pagina 16]
[p. 16]
 
JA, Koning Winter, gedaan is je macht,
 
Een wáár bericht heeft de kraai je gebracht,
 
Want hoor je niet, hoor je niet telkens weer
 
Die luiende klokjes, wel honderd en méér?
 
Van: ‘Ringele-ringele-dingele-dong,
 
't Eerste bloemeke bloeit! 't Eerste lijstertje zong!
 
Een lijstertje hoog in de boomen -’
 
Nu kan de Lente naar buiten komen,
 
En overal in tuin en in veld
 
Geurt weer de grond en de sneeuw die smelt;
 
De knopjes, ze dringen uit elken tak,
 
De vogeltjes tjilpen op ieder dak,
 
En al waait er een vlaag nog, al blaast nog een bui,
 
De klokjes ze houden niet op met gelui:
 
‘Van ringele-dingele-dongele-donne,
 
De Zonnestraaltjes hebben 't gewonnen!’
 
 
 
Toen zei Koning Winter: ‘Ik heb hier gedaan’ -
 
En is, net als de kraai, naar het Noorden gegaan.
[pagina t.o.16]
[p. t.o.16]
 


illustratie
Toen zei Koning Winter: Ik heb hier gedaan!
En is, net als de kraai, naar het Noorden gegaan



Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken