tanden klapperden nog, toen zij later, gekleed, aan 't ledikant van den anderen kranke trad.
Wat voor een leven was dat nu! zij moest van den éénen zieke naar den anderen, want Richard was zoo vermoeid van de reis, dat hij te bed bleef liggen.
‘O die knaap zal niet meer herstellen,’ dacht zij nu bestendig met een telkens vernieuwden steek in 't hart.
Den derden morgen was hij op. Een goed teeken en zij vatte reeds moed. Hij had wel gerust en zich alleen kunnen aankleeden, zei hij, toen ze hem in de eetzaal aan het ontbijt vond.
Idonia had Richard een zetel bijgezet en diende hem. Een gevouwen wit papiertje en een geledigd glas met een zilveren lepeltje er in, gaven getuigenis, dat hij reeds zijn voorgeschreven poeiertje binnenhad.
Ja, ja, een andere beschermengel waakte over hem.
En van dat oogenblik waren de rollen der behulpzaamheid tusschen de twee vrouwen, door eene sprakelooze overeenkomst, duurzaam verdeeld: Laure boven, Idonia beneden. Dra wist het jonge meisje evengoed als hare mees-