vreesde voor haar veiligheid en voor haar leven met den onberedeneerden schrik van het dier, dat in de macht is van den mensch.
Instinctmatig deed zij een paar stappen van hem af, verschool zich achter de tafel, die tafel vasthoudend, met de twee handen op die tafel steunend.
‘Sla mij niet, sla mij niet!’ smeekte ze als een kind.
Mathijs schoot in een schaterlach, een lach van eindeloos wee, zoo teugelloos als zijne uitbarsting van gramschap was geweest.
En zij herkreeg het zelfbezit en het besef der eigenwaarde plotseling terug.
Zij drukte hare hand op haar hart, daar deed het zeer, daar prikte haar de doorn zijner onrechtvaardigheid, daar gutste 't bloed uit verschgeslagen wond....
Kort, hortend, als hamerslagen, stiet hij klanken uit in 't paroxysme van zijn toorn, eerst onverstaanbaar, onbeheerschbaar ruw en woest, bevreemdend, onherkenbaar, schrikverwekkend voor hem zelf. Toen kwamen woorden van bepaald verwijt, toen somde hij in uitbundigbulderende uitbarsting al zijn verkropte grieven op, toen schold hij haar voor roofster van zijn vaderlijk gezag, voor overtreedster van zijn wil en zijn gebod; het schuim stond op zijn mond, met zijne vuist sloeg hij herhaaldelijk op het tafelblad....
En Fernande stond pal onder dien stortvloed van beschuldigingen: ‘Heere, verleen mij de kracht om die beproeving te doorworstelen!’