Gezangen voor de oude mannen en vrouwen, in 't Diaconie huis
(1783)–Hendrik Lussing, Matthijsz.– Auteursrechtvrijhet eene bij den maaltijd hun gegeven bij gelegenheid van 't eeuwfeest van gemelde huis den 24sten February 1783. Het andere ten doorgaande gebruike
De wijze van den 68sten psalm.Wat ben ik duur aan God verpligt;
Hij deed mij ’t lieve levenslicht,
| |
[pagina 4]
| |
Bij mijn geboort’, aanschouwen.
Hij, al mijn liefd’ en hulde waard,
Heeft bij het leven mij gespaard,
Tot hier toe onderhouên.
Ik loof U, Heer, met diep ontzach!
U, die voor mij, in d’ ouden dag,
Zo gunstrijk nog blijft zorgen;
Daar Gij uw goedertierenheid,
Zo gunstrijk over mij verspreid,
Vernieuwdet alle morgen.
2 o Ja, Gij legt mij t’ elken stond
Een blijden lofzang in den mond,
Door uwe gunstbetooning:
Ik leef van alle zorgen vrij;
Mijn spijs en drank bezorgt men mij,
In deze liefdewooning.
Terwijl in dit ons Godsgesticht
Uw dienst ook plegtig wordt verricht;
Wij hooren ’t Heilwoord lezen;
En worden van de zaligheid,
| |
[pagina 5]
| |
Den weg die ons ten leven leidt,
Gestadig onderwezen.
3 Och werd dit van ons recht erkend,
Ons hart aan uwen dienst gewend,
Dat wij met open’ ooren
En heilbegeerig in ’t gemoed,
Naar ’t woord, dat onze zielen voedt,
Oplettend mogten hooren:
En mogt het, in ons hart bewaard,
Daar, met het waar geloof gepaard,
Ons op den heilweg leiden;
En dus ons ’t Evangelie woord,
Met kracht, door uwen Geest, gehoord,
Tot ’s Heilands komst bereiden.
4 Geef dat hier elk bedachtzaam zij,
Om ’t voorrecht, goede God, dat Gij
Ons in dit Huis wilt schenken,
Te schatten op den rechten prijs:
Laat dit uitneemend gunstbewijs
| |
[pagina 6]
| |
Uw liefd’ ons doen gedenken.
Mogt elk van ons, daar d’eene voet
Het graf reeds nadert, allen spoed,
Daar ’t nu nog tijd is, maaken,
Dat hij hier ’t helsch verderf ontvlied’
En moog, daar ’t zijn geloofsöog ziet,
In Soär binnen raaken.
5 o Groote Christus! bron van licht!
Doe mij, met opgeklaard gezicht,
Op u, den Heiland, staren:
Ai! wil U, als der zonden zoen,
Die voor de schulden kon voldoen,
Aan mij toch openbaaren.
Schenk mij, door uwen Heilgen Geest,
Geloofskracht, dat ik onbevreest
Den dood zie nader komen;
En, hier toe, door U voorbereid,
Ook bij U, in uw heerlijkheid,
Moog worden opgenomen.
|
|