| |
| |
| |
V
De toestand van den ouden heer Hagendoorn was erger dan zich aanvankelijk liet aanzien. Een lichte beroerte, die zich naar alle waarschijnlijkheid in gevaarlijker vorm zou herhalen. Zijn gelaat was door een gedeeltelijke verlamming van de aangezichtspieren leelijk verwrongen. Het gaf hem meer het aanzien van het slachtoffer van de één of andere gewelddaad dan van een patiënt.
Dat beïnvloedde onbewust de stemming van de bezoekers. Die werden er tegenover Philip niet welwillender op.
Voor de zooveelste maal in deze dagen zag hij verbaasd en zonder er deelgenoot van te zijn de vriendenkring van zijn ouders mobiel worden en actief alsof het gereglementeerd was.
Ze kwamen aangeloopen, ieder op zijn tijd, hoed aan de kapstok, sigaar in het aschbakje aleer ze zich enkele tellen over het bed van den zieke bogen, en al naar de mate van de vriendschap met moeders handen in de hunne of de lucifer aan de sigaar vonden ze onderwijl de woorden om van dit alles gedetailleerd en overzichtelijk de zin te duiden voor de eeuwigheid.
| |
| |
Philip had zich daarbij keer op keer tegen openlijke en bedekte aanvallen te verdedigen. Dat ging hem slecht af. De emoties van de laatste tijd hadden hem tamelijk in de knoop gebracht. Wat hij noodig had was afstand nemen en bezinning.
Maar de zieke zwijgende vader tyranniseerde hem meer en argumenteerde sterker dan de gezonde al pratend ooit vermocht had.
Wanneer hij in de ziekenkamer kwam, voelde hij zich soms als een misdadiger die met zijn slachtoffer geconfronteerd wordt.
Ten onrechte, natuurlijk!
Philip deed moeite dat ook aan zichzelf te bewijzen, maar het hart heeft zijn redenen, waarvan het verstand niet weet. Ook zonder Pascal zou hij dat in deze dagen geweten hebben.
- Het is gemakkelijk om absolute rust voor te schrijven, maar de oude man heeft iets dat hem hindert en onrustig maakt, zei de dokter tot Philip.
Ze begrepen elkaar beter dan de één voor den ander bekennen wilde.
Philip voelde geen behoefte, daarvan nader uitleg te doen.
Hij zocht met een slecht gespeelde onverschilligheid (zijn bevende handen verrieden hem) naar lucifers en trok het vuur in zijn sigaret. Dan mompelde hij wat
| |
| |
traditioneele opmerkingen over de slechte tijd en het moderne leven.
Niemand kon ze flauwer gevonden hebben dan hijzelf. Maar de dokter liet zich daarmee niet van de wijs brengen.
- Tamelijk vage abstracties, wanneer men ze zoo algemeen gebruikt als U doet; eerst als ze zich manifesteeren in een feit of een persoon.... Uw vader is altijd te zakelijk geweest om voor spoken op de loop te gaan....
- U brengt het wel heel erg op het terrein van de psychologie.... bedoelt U misschien dat hij eer een psychiater noodig gehad had dan U, spotte Philip.
Hij speelde slecht. De kaart die hij opwierp, trok als 't ware de troef uit dokters handen.
- Geen van beide wellicht, wanneer hij een zoon.... U neemt me niet kwalijk....?
Dokter van Stralen zag hoe Philip verbleekte. Hij glimlachte en toch wist hij hoe onrechtvaardig en ontoereikend zijn woorden waren.
Hij meende genoeg van deze levens begrepen te hebben om te weten hoe de overtuiging het bloed tyranniseerde en hij was te liberaal om iemands individualiteit te ontkennen. Maar ten slotte interesseerde hem de vorm meer dan het principe. De Hagendoorns Senior hadden Nederland groot gemaakt, ondanks
| |
| |
Zondagswet, radiosectarisme en bijzondere school.
Men kon het met hen eens zijn of niet, ze waren sterk en ze hadden stijl. Misschien niet klassiek in de ruimste zin des woords, het was dan toch klassiek Nederlandsch.
Wanneer de zoon uit dat nest gevlógen was, hij zou het hem niet kwalijk genomen hebben. Integendeel, de ruimte was voor de liberalen. Maar hij was er uit gevállen! Inplaats van te vliegen hipte hij tusschen de decadenten.
Cynicus uit weekheid, opstandig uit ressentiment, weerbarstig door halfbeschaving.
- U zult Uw opvoeding moeten aanvaarden om haar te kunnen overwinnen, jonge man, het is een kleine variatie op een uitspraak van een grooter filosoof dan ik ben, zei hij, terwijl hij glimlachend zijn notitieboekje opborg.
Philip antwoordde niet meer.
Uit de kamer achter hem klonk de hijgende kreun van zijn vader.
De huisgenooten en het personeel gedroegen zich als de bemanning van een lekgestooten boot; angstig en wat nerveus, maar tegelijk gesterkt door een verhevigd besef van saamhoorigheid, dat de nederigste arbeid de glans van iets groots gaf.
| |
| |
Des te duidelijker begreep Philip dat hij slechts als passagier meevoer.
Onder normale omstandigheden zou deze positie hem zeker geleken hebben, nu verdroeg hij het bijna als een schande.
's Maandags kwam de chefboekhouder Jansen, namens alle ondergeschikten blijk geven van zijn deelneming.
- En sterkte voor mevrouw en de juffrouw....
Het is de vraag of de man wel eens bemerkte dat hij den zoon vergat.
Eerst toen Philip hem uitliet en ze samen op het trapportaal stonden, zei hij, lichtelijk verlegen: - Verexcuseer.... u ook nog....
U ook nog! Zelfs voor de vreemden ben ik in de gaten geloopen, dacht hij niet zonder wrok. Een pakhuisjongen voelt zich meer terecht op deze grond dan ik. Is dat dan allemaal alleen mijn eigen schuld?
- Misschien zou ik U ergens mee kunnen helpen. U weet, ik sta ter beschikking, zei hij met een vermoeide glimlach.
Het was veel meer dan een beleefdheid. Hij vroeg het bijna.
Ze keken elkaar aan.
Van zijn blauwe cheviotpakkie (hij had zijn kantoorjas voor deze gelegenheid beneden gelaten) blies Jan- | |
| |
sen behoedzaam naar de pluisjes die er niet op zaten. Twintig jaar had hij nu als boekhouder bij Hagendoorn op de kruk gezeten, met drie diploma's van de handelsavondschool, waarvan zijn patroon voorzitter geweest was.
- Je ijver zal zeker vruchten afwerpen, had hij bij die gelegenheid gezegd en sindsdien had Jansen die woorden jaar in jaar uit bevestigd gezien.
Ordelijk, vanzelfsprekend en rechtvaardig voor ieder die zich ijverig en trouw in deze bedeeling te schikken wist.
Daar stond de ‘40’ op het dak en de firmanaam boven de ingang borg voor.
En daaruit was Philip eenmaal opstandig en baloorig weggeloopen. Hij had dat altijd als een persoonlijke beleediging gevoeld. Sindsdien had hij de levensloop van den deserteur gadegeslagen en bemerkt dat men zelfs Jansen niet straffeloos beleedigen kon.
Het was moeilijk, bij zooveel voldoening beleefd te blijven.
- Meneer zal wellicht boven meer te doen hebben dan beneden, zei hij.
Het klonk als een terechtwijzing.
Hij daalde de trap af, een overvloed van beleefdheidsfrasen woelde in zijn kielzog.
Met drie diploma's!
| |
| |
- Je kan er gemakkelijker een leven mee bouwen dan met de heele wereldliteratuur, mompelde Philip grimmig en niet zonder spijt.
Toch verwarde dit soort kleinigheden hem meer dan de heele maatschappelijke chaos, waarvan de kranten spraken en alle oorlogen achter de horizon.
Gek, vond hij, ik heb me jarenlang gemoeid, een heele planeet van aanzien te laten veranderen en ik ben nog niet eens klaargekomen, mijn eigen positie te bepalen, hier op enkele vierkante meters grond, tegenover een paar vrouwen, een zieken man en een pakhuis met biscuits en zoo.
In een brief aan Tine schreef hij:
Het is betrekkelijk goedkoop, dit nest van bourgeois en arrivé winkeliers een maatschappelijk monstrum te noemen en onderwijl te profiteeren van hun verworvenheden.
Elke dag, Tine, bestaan wij door hetgeen zij voor ons verdiend hebben. Ik heb het gevoel of ik me als de één of andere parasiet aan hun huid gehecht heb, ik maak het ze lastig en voed me niettemin met hun bloed.
Het is het geld van mijn vader dat me toestond de escapades te maken in het paedagogische en literaire (allebei mislukt bovendien). Grossier
| |
| |
Hagendoorn is nu eenmaal een man die goed gemarchandeerd heeft. Daar heb ik het mijne van genoten. Zulke dingen worden een familiebezit, evenals de hoektanden bij de tijgers.
Tegen een onoverzichtelijke, eigenlijk dus abstracte maatschappij kan men zijn houding volhouden met een soort programmatische activiteit, die naar de toekomst verwijst (om in het overdrachtelijke te blijven: het langzamerhand onschadelijk maken van de hoektanden; vergeef me echter dat ik tot zoolang nog bijt). Een partij en dergelijke zijn goede bliksemafleiders, maar wat helpt het als het onweer losbarst boven je hoofd, als je voor het bed staat van je vader, wiens brood je at, wiens bloed het jouwe is en die je niettemin in zijn heiligste gevoelens moest kwetsen (waarachtig ‘moest’, ik doe het nog, ik ben niet sentimenteel).
Ik ben geneigd geweest te zeggen: vader, laat mij de minste van uw huurlingen zijn, maar niets hindert mij meer dan dat ze mijn houding met die van den verloren zoon verwarren. Moeder vooral doet dat dagelijks, achter elke vriendelijkheid speurt ze berouw, elke toenadering legt ze uit als een accoord. Ze moest eens weten hoeveel zwakheid er schuilt in de houding van mij, wien de draf
| |
| |
der zwijnen beter moest smaken, dan het vette van hun acker godts, waar het bloed, het onrecht en de schuld van de heele maatschappelijke orde aan kleeft.
Maar voor martelaar ben ik niet capabel....
Ik zou kunnen eindigen met een kleine variatie op die beroemde zin van Luther: Hier zit ik, het moet wel anders, maar ik weet niet hoe. God helpe mij....
Dat klinkt minder flink, ik geef het toe, maar ik verzeker je dat die laatste woorden even bloedige ernst zijn.
En tegelijk ben ik eigengereid genoeg, het bij de aanvoegende wijs te houden, liever dan, zooals zij hier, die het veranderen in een bevestigende zin met een uitroepteeken erachter en een jubileum-veertig erboven....
Over het gebeurde in Zwitserland en de terugkomst van Tine schreef hij geen woord. Werkelijk, dat was hij vergeten op dat oogenblik.
Toen hij opstond, stroomde het licht doorzichtig en bewegelijk als water langs de ramen. De hamerslagen uit de expeditieafdeeling beneden tamtamden door
| |
| |
de straat als het kloppen van haar hart. Bij Petersen stonden de bloemen buiten, nog nat van de dauw, het eerste pluksel van een nieuwe morgen.
Daar ging de dag, een feeststoet, de witte wolken boven de huizen als opgestoken vlaggen.
Hij stond met zijn hoofd tegen het glas gedrukt, zooals een kind dat doet.
Een loopjongen in de straat sprong fluitend op zijn bakfiets en verdween om de hoek.
- Daar gebeurt het, ik commentarieer het een beetje.... het zou kunnen als het tenminste nog in poëzie was, bespotte hij zichzelf.
's Middags bezocht hij Anna Zonruiter in haar tuinhuisje.
- Het leven is een portie ijs, beste Philippus.... terwijl jij je afvraagt hoe het in mekaar zit, smelt het onder je handen weg. Happen moet je!
Hij was daar op haar grasveld neergestreken, luisterend naar haar lach als Saul naar de harp van David. Daemonen? De geesten van oudtantes, dominee's en kruideniers waren het waardoor hij bezeten werd, vond Anna.
- Je bent nog altijd te christelijk, zei ze spottend. Dat staat bij jullie als een brandmerk in je zielement geschroeid. Hansworst! Waar sprak je vader van? Jij bent een verloren zoon? Jongetje, je bent nog
| |
| |
nooit van huis weggeweest! Hij heeft je gemerkt als een boer zijn koeien....
En Philip?
- Ze heeft gelijk, dacht hij. - Wie het kruis eenmaal gezien heeft in zijn leven moet er telkens weer langsheen.
En hoewel weerbarstig en zonder een spoor van vroomheid maakte het hem op dat moment gelukkiger dan hij zelf wist.
Hij lachte.
Zoo deed Anna.
Maar ondertusschen, sinds wanneer verheugt zich een deserteur op hetgeen alleen voor de gehoorzamen is weggelegd?
Voor iemand met de opvoeding van Philip moest het toch klaar als de dag zijn, dat men niet ongestraft het commando van den Heer verlaten kan voor wat avontuur in de vrijkorpsen van den vorst der duisternis.
En dat had hij toch gedaan, volgens de meening van hen in wier midden hij opgegroeid was. Geboren in het verbond, getogen in een land, waarmee God als met geen land ter wereld bemoeienissen had, opgegroeid in een milieu, waarin het Koninkrijk Gods op
| |
| |
de meest verscheiden wijze tot uitdrukking gekomen was in actie en organisatie en toch.... iemand die op de weg verdwaalde en weigerde het vaandel over te nemen uit de handen van zijn vader, die op ‘den acker Godts’ het eerste signaal van zijn aflossing vernomen had.
Toen zijn ouders dertig jaar geleden hun eerste kind Philip noemden, naar zijn vader en grootvader, drukten zij daar zeker een bepaalde verwachting mee uit. Ze waren geen van beiden jong meer, men behoefde geen pessimist te zijn om rekening te houden met de mogelijkheid dat er niet veel keus meer zou zijn bij het benoemen van een stamhouder.
Dat viel echter mee.
Eer Philip drie jaar was kroop er een tweede zoon over de vloer, die reeds in de wieg meer mans was dan zijn voorganger. Conrad! die bij het opgroeien hoegenaamd alles bleek te bezitten wat de ouders in Philip misten; maar daarmee bleef hun oudste, die hij was: een misrekening.
Weliswaar was Conrad in sommige opzichten lastiger dan zijn broer, wanneer zijn levenslust en jonge bloed hem nu en dan de grenzen van het betamelijke deed overschrijden.
Maar nooit zal de vader vergeten dat in dezelfde week waarin tweede luitenant Conrad Hagendoorn, God
| |
| |
tot getuige, plechtig trouw zwoer aan koningin en vaderland, Philip ze alletwee verried. Bij de herdenking van een nationalen zeeheld weigerde hij met zijn leerlingen een kerkdienst met gezang op te luisteren, waarin, zooals hij het zelf spottend noemde, de toga met een generaalsuniform verwisseld werd en het Evangelie met de geschiedenis der Nederlanden.
Voor Conrad was de waarheid sinds keizer Constantijn in signo crucis zijn vijanden overwon, weinig veranderd. Hij was soldaat. Theologie was andermans werk, hem ging de godsdienst aan als bron van moed en kracht, zooals de krijgswet nadrukkelijk vaststelde. Waarom zou dat niet evengoed gelden voor den grossier en den schoolmeester?
Niets was hem vreemder dan de problematiek van zijn broer, de onmacht van een decadent, naar hij meende.
Op hun felle, heftige gesprekken in de jongelingsjaren was een tijd van zwijgen en laatdunkend negeeren gevolgd.
Conrad had geen woorden meer noodig.
De levensloop van Philip argumenteerde klemmend genoeg, vond hij.
Toen Philip die middag van Anna Zonruiter thuis kwam, vond hij zijn broer aan het bed van vader. Hij was op zijn motorfiets hierheen gekomen, zijn zwart- | |
| |
leeren jekker had hij nog aan, bestoft en bezweet was hij en in zijn bewegingen, gewend aan de ruimte, leek hij te groot voor de kleine ziekenkamer.
Philip moest even naar hem kijken en in stilte dezen robusten jongen kerel bewonderen. Conrad voelde dat. Hij glimlachte heimelijk en voelde zich welwillender gestemd dan ooit.
Maar hij vergiste zich wanneer hij meende een mensch te treffen die zich, om het in zijn eigen taal te zeggen, naar het ouderlijk huis gesleept had als een gewonde naar het lazaret, weerloos en slechts om verbonden te worden.
Met de maten waarmee Conrad mat, moest dat wel zoo schijnen, maar Philip was na de brief aan Tine en het korte gesprek met Anna in zekere zin tot rust gekomen. Hij wist, zij het voorloopig, waar hij aan toe was.
's Morgens was de oude man voor het eerst weer wat te spreken begonnen. Nu klaagde hij over pijn in de rug, hij lag moeilijk en vroeg hem wat te willen verleggen. Terwijl moeder de dekens terugsloeg, namen Conrad en Philip den zieke op. Hun handen vonden elkaar onder het lichaam van den vader. Het viel hun beiden op hoe licht hij eigenlijk was en de knokken voelden ze door zijn kleeren heen.
Even keken ze elkaar aan. Zonder te zien wisten ze
| |
| |
hoe de oogen van moeder, die aan het voetenend stond, nu met de hunne waren.
Hoe oud was dit gebaar?
Zoolang er vader en zonen geweest zijn, hadden grooter vijanden dan Philip en Conrad zoo hun bloedsverbondenheid beleden.
Maar geen van de twee broers was simpel genoeg als de moeder, die in dit teeken alle moeilijkheden tot een schooner oplossing gebracht zag dan ze ooit gedroomd had. Haar was de man altijd meer geweest dan de zaak en nooit kon haar kind te ver van zijn moeder dwalen dan dat haar liefde hem niet in het gelaat zou schijnen zoodra hij het hoofd omwendde. Die avond richtte ze de maaltijd aan als een feest.
Ze vertelde allerlei gebeurtenissen en anecdotes uit de tijd dat Philip en Conrad nog kinders waren.
Rijzig en grijs zat ze aan tafel, ingetogen van gebaar en stem en nochtans nooit nadrukkelijker had ze haar plaats als moeder ingenomen.
Het besef haar kinderen te zijn moest voor die oogenblikken wel alle andere gevoelens van de twee broers overheerschen.
Later op de avond, toen moeder weg was, ging dat wel weer teloor, daarvoor was Conrad te agressief en Philip te stijfkoppig, zelfs in zijn aftocht. (Want wat deed hij anders het geheele gesprek door dan afscheid
| |
| |
nemen?) Maar onder de gesproken woorden deinde een bewogen en sterk sentiment, waardoor het gesprek spijts alle hardheid een innigheid kreeg, die geen van beiden licht vergeten zou.
Toen Conrad tegen de nacht naar zijn garnizoen terugkeerde, hadden zij beiden het besef nooit bewuster afstand genomen te hebben en toch voelden ze zich dichter bijeen dan ooit.
- Laten we lezen, zei moeder, terwijl ze Philip de Bijbel reikte. - Jij bent de oudste.
Het was gewoonte na het eten.
Ze schonk hem dat recht, zonder te begrijpen hoe slecht Philip raad wist met dit geschenk.
Het avondlicht vulde de kamer. Op het mahoniehouten kabinet en de ouderwetsche meubelen scheen de zon dieper rood dan zij ooit het Westen kleur gegeven had. De stoelen glommen. Aan de wand hingen foto's van de grossierderij en de filialen, haar heele groei en uitbreiding verliep er tusschen teksten en spreuken. Een regelmatige en gerechte voorspoed had zich hier geïnstalleerd tot in het weelderige pluche dat Philip onder zijn zitvlak veeren voelde.
Op het groote eikenhouten schrijfbureau stonden jeugdportretten van de drie kinderen in standaardjes achter dikke witgroene glasplaten. Verderop Conrad in officierstenue en Ali de bestuursvergadering van
| |
| |
de meisjesvereeniging presideerend.
Alleen Philip was buiten zijn jeugd niet aanwezig.
- Ik ben hier uitgevallen, peinsde hij, ondanks de opmerking van Anna Zonruiter, waar hij gelijktijdig aan denken moest. - In hun midden heb ik geen gezicht meer (waar heb ik het wel?) of het moest dat van een afvallige zijn. Moeder neemt het omdat ze in den man het kind kan aanzien, maar wie ben ik in de oogen van vader en mijn broer?
Hij begreep nu ook waarom moeder hem juist nu de Bijbel toestak. Ze wilde hem weer een plaats geven, desnoods forceeren. Maar ze zag hem daarbij voor een ander aan dan hij was en ze verwachtte meer dan Philip haar ooit geven kon.
- Lees jij maar, zei hij tegen Conrad, terwijl hij het boek doorschoof.
Ze begrepen niet dat Philip hier niet weigerde, maar afstand deed.
Later, toen moeder weg was, begon Conrad het hem te verwijten.
- Je had het terwille van haar kunnen doen. Waarom niet als je wist hoe teleurgesteld ze zou zijn....
- Ik kan moeilijk zeggen waarom, ik heb hier de schijn tegen me, ik neem het je niet kwalijk als je het niet begrijpt, ik wil me ook niet verdedigen, maar zie je, het is als met zooveel dingen hier, niet het feit en
| |
| |
niet het ding, maar de zin die er hier aan gegeven wordt, weerhoudt me....
- Weer één van je raadsels, Flip, neem me niet kwalijk, ik ben officier en geen filosoof, lachte Conrad, maar tegelijk verstrakte hij en werd hij ernstig. Het was of ze beiden begrepen dat het nu gezegd moest worden tusschen hen. Het was of ze iets dat jaren lang getraineerd was, nu gingen afmaken.
- Laat ik even doorpraten, zei Conrad, - ik voel er behoefte aan. We hebben nu de kans en God weet of het mij ooit nog eens gegeven zal worden deze dingen zoo rustig en sans rancune tegen je te zeggen.... Kijk eens, ik kan je al je dwaaltochten bezijden het pad dat vader ons wees, vergeven. Je hebt altijd te weinig daadkracht gehad om gevaarlijk te worden, Flippie. Ernstig heb ik die liefhebberijen van jou eigenlijk nooit genomen, je hebt je in laten pakken door wat Marxistische nonsens en leuzen van moderne degeneré's. Ik wist dat je ermee vastloopen zou.... Maar nu, laten we zeggen tegenover een stervenden vader (het kan lang duren, maar jij weet evengoed als ik wat er aan de hand is) en tegenover zoo'n moeder past je die houding niet meer.... Je verwacht die woorden natuurlijk niet van mij, maar ik meen wat ik zeg, het wordt toch tijd dat je de zaak
| |
| |
eens ernstig gaat nemen en dat je je verantwoordelijkheid bewust wordt....
- Je kijkt niet verder dan je neus lang is.... ik heb vaak gewenscht juist wat minder last van die dingen te hebben.... ik geloof dat ik allang een succesrijke grossier was geweest....
- Ja, je bent van jongsaf een rare snijboon geweest.... je hebt meer kansen laten glippen in je leven....
- Ja, jij kon er gemakkelijker mee overweg dan ik, antwoordde Philip droog.
Ze zwegen even. Zijn blik was strak als speurde hij iets dat heel ver was. Met moeite vond Philip zijn woorden, toen hij weer begon.
- Jij kon er gemakkelijker mee overweg dan ik, met het leven, met alles.... ik verzeker je dat ik je er vaak om benijd heb.... Moeder vertelde daar straks nog uit onze jongensjaren, welnu, ik herinner me ook nog wat. Weet je nog de dag dat je naar de academie in Breda zou vertrekken? Op het perron stond de kleine Miep Semmeling, een vlammetje van je. Terwijl je ze kuste (en nog bewonder ik je hoe je dat zoo rap kon zonder dat vader en moeder, die er toch ook bij stonden, het in de gaten kregen) toen knipoogde je over d'r schouders tegen mij. Dat nam je even gemakkelijk als een broodje met zalm uit een automa- | |
| |
tiek. Geef acht! riep je uit het coupéraam en ze duwde d'r vingers tusschen de krulletjes die op zij d'r hoed sprongen; ze had van dat leuke haar weet je nog?.... Goed zoo, jij wordt nog regimentsdochter, lachte je toen en we weten allebei dat je dat gemeener bedoelde dan het klonk.
Om wat jij toen spelenderwijs nam, zou ik jaren van mijn leven hebben willen offeren, toentertijd ten minste.... Ik was ook op mijn manier verliefd op die Miep. Heb je nooit gemerkt hè, nee, maar dat is jouw schuld ook niet.... Afijn.... ik weet niet waarom ik dit zoo zeg. Ik zou je uit onze gemeenschappelijke kinderjaren honderd staaltjes kunnen vertellen, die ik allemaal weet als de dag van gister. Maar ze beteekenen allemaal dit: jij speelde met wat ik aanbad. Jij gebruikte, ik ervoer. Wat jij ontving en weer glippen liet, achteloos, was voor mij onbereikbaar of stootte me af. Niet omdat ik sentimenteel was of last had van een soort minderwaardigheidscomplex. Daar lossen kouwegrondpsychologen tegenwoordig alles mee op, maar het was me te groot, te machtig.... Om nog één voorbeeld te noemen: wanneer wij als jongen van oorlog hoorden (en daar hebben we heel wat van gehoord) was dat voor jou een sensatie, je speelde mee, je was toen al een held, heusch je wordt nog generaal, vooral nu je de conjunctuur mee- | |
| |
hebt.... maar toen ik twaalf was kon ik daarom de lofpsalmen, die we met elkaar uitkramen moesten, al niet gemakkelijk meer meezingen, omdat ik toen al ‘ahnung’ had uit wat voor afgrondelijke diepten ze komen moesten.
Zoo is het met dit jubileum....
Conrad was opgestaan. Met groote passen liep hij door de kamer. Hij was onrustig, alles in hem stelde zich teweer tegen deze woorden, hij haatte en minachtte en toch voelde hij zich onverklaarbaar en aangenaam getroffen. Je hebt meer temperament dan ik vermoedde, dacht hij. Hij was sportief genoeg om de capaciteiten van zijn tegenpartij nu ook te erkennen, maar hij begreep te weinig van Philip en in wezen was hij te oppervlakkig om de woorden van zijn broer te nemen voor wat ze waren: een belijdenis meer dan een meening, een overgave meer dan een aanval.
Wat die grossierderij betrof, die kon hem eigenlijk weinig schelen, wat jeugdherinnering en reverentie voor de ouwe luidjes. Als zijn portie safe bleef, konden ze wat hem aanging morgen de heele zaak verkoopen.
Maar nu meende hij zichzelf te moeten verdedigen, met een vaag besef dat het tegelijk om meer ging, om de maatschappij, om de natie en, voor zijn part noem
| |
| |
het groote woord, om een wereldorde, waardoor hij bestond, waardoor en waarin hij was die hij was.
Hij had het orgel opengeslagen en sloeg hier en daar achteloos over de toetsen. Het klonk hinderlijk tusschen zijn woord door. Met de rug stond hij naar Philip toe, maar nu en dan draaide hij het hoofd om: - Ik zal ook eens wijsgeerig worden, zei hij na een korte pauze.... vergeef me de weinig passende kleedij.... Als ik je zoo hoor had je evangelist moeten worden of in een klooster moeten gaan, want je dichtader was al opgedroogd toen je verstandskies doorkwam. Jammer, want dat was nog een kleine kans voor een burgerlijk beroep.... ik spot niet met je, ik erken dat ik wat grover gefabriceerd ben dan jij. In de vliegtuigbouw zouden ze het zoo zeggen: ik ben een product dat in serie gemaakt kan worden. Daardoor ben ik goedkooper, maar ook bruikbaarder dan jij....
Aan de andere kant ben je toch ook weer een massaverschijnsel, Flippie, er moeten tegenwoordig honderden van die fijnbesnaarde ontwrichte zielen als jij rondloopen, te subtiel voor onze grove maatschappij, maar te stom om zelfstandig een nieuwe te maken. Kijk es, ik ben liever een raad je in de machine, doet er niet toe hoe een herrie dat ding maakt en hoe eentonig het is altijd van het eene tandje in het andere te
| |
| |
grijpen, liever zooals jij, noem het zooals je wilt, maar ook een raad je, alleen, je grijpt nergens vast, je draait en klinkt als een bromtol....
Wat moest Philip antwoorden?
Hij had zijn positie niet mee op dat oogenblik. Wat Conrad hem thans verweet, had hem zelf jarenlang dwars gezeten, maar de schuld lag niet heelemaal bij hem alleen!
Was de vader tevreden met een zoon? Het moest een partijgenoot zijn! Had de maatschappij genoeg aan een werker? Men moest haar propagandist en verdediger zijn. En toch was niets Philip meer vreemd dan zich aan haar gemeenschap te onttrekken.
Hij zei: Ik zou ook een geweer in mijn handen kunnen nemen en dooden, maar, zonder leuze, zonder fanfare en zonder recht. Begrijp je? Daar gaat het om! Jullie houden een mombakkes voor echt, maar ik ben geschrokken voor de snoet die er achter steekt. Ik kan het niet anders zeggen. Jij kan een held worden, ik hoogstens een moordenaar. Vader kan als grossier jubileeren, ik zou me na veertig jaar voordeelig marchandeeren maatschappelijk zoo in de schuld voelen staan, dat het halleluja me op de lippen zou besterven, tenminste als....
Hier zweeg hij. Elk woord dat hij sprak had een stroom van gevoelens in hem gewekt, er was al pra- | |
| |
tend meer in hem los geraakt dan hij onder woorden brengen kon. Hij zweeg, en toch niet uit onmacht alleen, maar eerder huiverend voor hetgeen hij zelf opgeroepen had. Als.... als.... en nog zweeg hij.... Hij was te ver vooruitgedrongen om nog terug te kunnen keeren, wat hij nu doen moest was vertwijfelen of zich overgeven aan één die barmhartiger en meer was dan het leven.
- Het moet mogelijk zijn te leven, zei hij, en het klonk zoo simpel en grappig, dat Conrad met moeite een glimlach onderdrukken kon.
- Allicht, antwoordde die.
Maar Philip werd plotseling heftig.
- Ik heb het geprobeerd te leven op jullie gezag. Ik ben Christelijk, nietwaar, de oude paden moet ik bewandelen, zegt vader. Nieuwe vinden, meent Tine. Happen, het leven is een portie ijs, is me vandaag nog gezegd. Vechten, het is klassestrijd, is me vroeger verzekerd. Mijn opvoeding aanvaarden, raadde me dokter Van Stralen.... Jullie hebben allemaal gelijk, maar ik kom er niet mee uit, ik kan je dat niet duidelijk maken, daarvoor moet je zelf tegen de lamp loopen.... Ik leef, het kan niet en toch doe ik het.... maar het moet voor rekening van een ander.... genade.... schuldvergeving.... Voilà, nou ben ik evangelist....
| |
| |
Philip zweeg. Het was of hij zijn eigen woorden verbaasd naluisterde, of het een ander was die ze tot hem zei.
In de kamer was het donker geworden.
Het was langen tijd stil.
- Laten we een sigaret opsteken, zei Conrad zacht.
Het was of zijn stem dieper wegkwam dan anders.
- Ik moet zoo weg, weet je....
Het is waar dat geen van de broers nadien nog een woord vond van liefde of verbondenheid voor het afscheid. Ze stonden tegenover elkaar, zoo bleven ze staan.
Maar een oogenblik vlamde een kleine lichtcirkel een gat in de duisternis. En daarin stonden ze elkaar toegewend aleer de donkerte ze overtrok.
|
|