weten waarom Emma zich behoeft te vervelen. Is dat vliegen en draven van 't eene feest naar het andere zoo pleizierig en op den duur niet even eentonig?’
‘O neen; volstrekt niet,’ is de algemeene uitroep. ‘Jij weet er niets van. Hoe zou jij er iets van weten? Je bent veel te deftig om recht pret te hebben.’
Eduard laat zich dit compliment aanleunen. Hij vraagt Emma of hij in zijn oordeel over het buitenleven gedurende den winter dwaalt. Hij benijdt de landbewoners. 't Was in de stad een eeuwig drijven en jagen. Buiten kwam men nog eens tot zich zelf.
‘Kom, kom, nu maak jij 't al te mooi,’ meent weer een van de meisjes. ‘'t Is of je 's winters nergens elders komt, dan op het kantoor, of je nooit uitgaat.’
‘Dat zeg ik niet. Hier, waar men 't voor het grijpen heeft, kan niemand mij kwalijk nemen, dat ik met de anderen meedoe en 't mijne er van geniet, maar vraag je of ik niet veel liever een stil huiselijk leven leidde, dan zeg ik ja.’
‘Geloof 't niet, Emma. Pas op, hij wil je 't hof maken. Als je ja zegt, dan laat hij ons met den heelen dollen boel zitten en trekt naar een hutje aan 't eind der aarde,’ zegt ondeugend een van de andere zusters. Doch ze wordt door Eduard dadelijk onzacht op haar plaats gezet. ‘Ik vind 't laf en hinderlijk, Lize,’ valt hij streng in, ‘dat wij hier in huis geen onderwerp kunnen behandelen, zonder dat er een onbetamelijke aardigheid van gemaakt wordt. De tegenwoordigheid van Emma moest u terughouden van toespelingen, die haar minder aangenaam kunnen wezen.’
't Is genoeg. Lize is voor den geheelen dag uit het veld geslagen. Zoodra ze dit met fatsoen, doen kan, verdwijnt zij en komt hem vooreerst niet weer onder de oogen.
Eduard evenwel herhaalt bedaard zijn vraag aan Emma en deze haast zich hem gelijk te geven. 't Is juist in den winter, als alle velden onder de sneeuw bedolven zijn, de kleine rivier met ijs bedekt is, en de sterren avond aan avond aan den hemel staan, buiten zoo vredig en daardoor zoo schoon, dat men er de drukte en de afwisseling van de stad niet voor zou willen ruilen. Doch dit neemt niet weg, dat men buiten veel mist.
‘Natuurlijk mist gij buiten veel wat wij ternauwernood waardeeren,’ antwoordt Eduard. ‘Doch voor u, die zoo dicht