Frankrijk en Holland
Parijs, 6 Augustus 1928
Het is niet om over de hitte te schrijven wanneer ik u zeg dat de Eifeltoren 13 centimeter in N.O. richting uit zijn lood is gewerkt onder den invloed der zonnestralen. Londen heeft zijn politieagent wiens schoenzolen in het asphalt blijven plakken, Parijs heeft ‘La Tour’ die een beentje licht. Wij zijn niet veel gewoon op gebied van warmte. Wanneer de thermometer naar de 90 loopt, haasten zich een aantal menschen om een beroerte te krijgen of te gaan verdrinken, vallen chauffeurs flauw en hunne autocarren in een ravijn, laat de Eifeltoren zijn kop hangen en botsen Fransche sportslui tegen een Olympisch portier van Amsterdam. De ingenieur van la Tour is de eenige die tropische temperaturen voorzien heeft. Voor het symbool van Parijs, dat de ijzeren obelisk werd, kan het dus geen kwaad. Zij gaat weer recht staan.
Wat te raden viel, is gebeurd: Tilden, de grootste man met het kleinste hoofd (op tennis-gebied) werd overwonnen door Henri Cochet en de Davis-beker blijft tot verdriet van de Amerikanen in Frankrijk, maar de Fransche athleten werden totaal geslagen op de Olympische Spelen. De Marseillaise zal dus maar zelden weerklinken in de muren van het nieuwe Stadion, dat alle Fransche kranten grandioos genoemd hebben, en maar zelden misvormd worden. Want wij bezitten de slechte gewoonte om het tempo van de Marseillaise minstens de helft te langzaam te nemen, hetgeen ‘les enfants de la patrie’ doet trappelen van ongeduld, en wat zij ook schreven bij den eersten keer waarop dit veroverend gezang, dat voortvarend zijn moet, tot de eere kwam, dankzij de zege der halters en gewichten. Als de Franschman niet winnen kan bij hard-loopen, hij marcheert het snelst en moet zich daarmee troosten. In de groote sporten zal hij nooit iets anders leveren dan luxe-producten en serre-specialiteiten. Zijn beste vertegenwoordigers, opgevoed en gedresseerd met een chronometer, zullen nog menigmaal een record verbeteren, doch in het gewoel van een internationale ren, waarin geheel andere psychische en physische kwaliteiten gevergd worden, zullen zij steeds het onderspit delven.
Voor het goede humeur der volkeren zijn de Olympische Spelen een zwaardere beproeving dan een dozijn diplomatieke verwikkelingen. Wie dit niet gelooft, verwijs ik naar het Grieksche voorbeeld. De Helleensche stammen, die elke vier jaar plechtig en eendrachtig hunne Olympiade vierden, lieten geen enkele gelegenheid voorbijgaan om elkaar te beoorlogen, de boomen tot een halven meter boven den grond om te hakken, de wijngaarden uit te rukken, de landerijen onbebouwbaar te maken en de ergste gruwelen te bedrijven. De Helleensche stammen, wier rancune en wedijver om den eersten prijs door de Olympische Spelen zorgvuldig onderhouden werden, zijn geëindigd met elkaar radicaal uit te moorden.
Onze natie trouwens is het erover eens dat de Olympische Spelen hun pro en contra hebben, en ik merkte zonder moeite uit de Fransche kranten dat zij het daarover zelfs òneens is. Ik vraag mij daarom af of de contradicenten voldoende bedenken, welk een onmetelijk profijt de Olympiade meebrengt voor het land, dat door het comité gekozen wordt om ze te vieren. Niet in de eerste plaats voor de Amsterdamsche winkeliers, restauratiehouders, taximaatschappijen, metselaars en andere beroepen. Maar wegens het onloochenbare feit dat het actueele Nederland door een belangrijk aantal volkeren der wereld voor het eerst ontdekt wordt. Wegens het andere onloochenbare feit, dat Nederland deze ontdekking verdient en er slechts bij gedijen kan.
Eene meening, welke men zonder aarzeling eene schitterende toekomst voorspellen kan, werd onlangs uitgesproken door Luc Durtain, rijzend gesternte in de hedendaagsche Fransche letterkunde, die de voornaamste werelddeelen doortrok en over wien ik u onlangs nog schreef. Hij zegt dat de kleine naties voor de civilisatie een hoe langer hoe gewichtiger rol zullen vervullen. Dit is zonder twijfel waar. De Gedachte heeft in een klein land meer spatie, is vrijer, onafhankelijker dan in een groot land. Zij wordt niet verdrukt, verpletterd door de macht van het Getal. In een groot land heeft een artikel waarde en beteekenis, omdat het gepubliceerd wordt door een blad dat eene oplage heeft van een millioen. In een klein land heeft een artikel nog waarde en beteekenis om wat er in verteld wordt. In een groot land verwerft een kunstenaar roem en achting naarmate het aantal zijner aanhangers en bewonderaars. In een groot klein land vraagt men nog naar zijn voortreffelijkheid. In een groot land is alles te koop. Zoo verspreidde een machtig Parijsch blad kortgeleden een circulaire onder de uitgevers, welke aankondigde dat voortaan slechts boeken gerecenseerd zouden worden, waarvoor vijf honderd francs gedokt was. Over eenigen tijd zal men de litteraire critiek in groote landen verpachten als een buffet. In kleine landen echter zal nog niet alles te koop zijn, slechts in kleine landen zal men de onmisbaarste privileges kunnen handhaven van den Geest, slechts in kleine landen zal men de werkelijke civilisatie vinden, onvervalscht, onbedriegelijk, gevrijwaard voor elke censuur, elk kunstmatig monopolie, elke fraude, elke hegemonie welker basis niet verdedigbaar is.
Om ten volle te beantwoorden aan die roeping van te zijn een bastion, een uitkijk-post, een balcon van Europa gelijk Daudet zegt, zijn de Olympische Spelen voor Nederland in de hoogste mate nuttig geweest. In ieder geval in zijne verhouding tot Frankrijk. Hoewel Amsterdam tweemaal dichter bij Parijs ligt dan Marseille, stelt de doorsnee Franschman zich onze hoofdstad voor als ontoegankelijk verscholen in noordelijke nevels, verder dan Denemarken, misschien wel verder dan Finland. Hij weet vaak dat een zijner koningen tot die gewesten doordrong, ijsvlakten vond, zoo niet ijsbergen, en terug moest. Een eeuw later vond Pichegru de rivieren opnieuw bevroren, wat bewees dat het er verbazend koud was. Hij weet overigens dat het absolute nulpunt bereikt werd in een Leidsch laboratorium, hij kent de Leidsche flesch, en gelooft dat dit mysterieus land een schilder voortbracht die Rembrandt heette. Onze chocolade-fabrieken leveren een aanzienlijk contingent van de cacao-poeder, welke hier verbruikt wordt, doch de herkomst van dit product ligt in raadselen. Onze sterke dranken drongen door tot enkele ingewijden, maar voor het Fransche verhemelte gaat niets boven een Calvados of een Armagnac.
Met onze taal heeft de Franschman niet het geringste contact. De Franschman heeft zich nooit gegeneerd om vreemde talen te acclimatiseeren en te verhaspelen, en verleende enkel aan het Spaansch en het Italiaansch een soort van autonomie, welke hem tot eenige voorzichtigheid maant. Niet eens het Engelsch. Wanneer hij in een winkel een bus ingemaakte perziken koopt (allen van angelsaksischen oorsprong) zal hij niet vragen naar Peach op z'n Engelsch, doch een bus peeasje. Het Hollandsch massacreert hij nog erger. Hij zet op alles een trema. De Vries wordt de Vrijès; de Boer-de Bowèr; de Leeuw-de Leejuuf; Mengelberg wordt Menzjelbèr; van Gelder-van Zjeldèr. Niemand zou het moeten wagen om Fransche namen zoo toe te takelen. Hij zou beleefd verbeteren maar zich binnensmonds kostelijk amuseeren. Hij schaamt zich geen oogenblik voor die eigenaardigheid, omdat hij er zich geen rekenschap van geeft. Toen genoemde koning terug moest uit het onherbergzame, ijzige gebied, leerde de Franschman Gelderland uitspreken en schrijven als Gueldreland. Maar die tijden met al hun consequenties zijn voorbij.
Gij kunt u dus voorstellen wat de Franschman in Amsterdam en in Holland te ontdekken krijgt. Niet alleen geriefelijke tramwagens, een vlugge telefoon en draadloze zendstations welke alle Fransche emissieposten verre overtreffen. Niet alleen de polders en de provincie welke ontworsteld wordt aan het oude meer van Flevo. Dat is bewonderenswaardig, maar dat heeft equivalenten. Hij zelf graaft op twaalf honderd meter hoogte een tunnel door de Pyreneeën. Hij gaat een onafzienbaren spoorweg aanleggen dwars door de Sahara, van de Middellandsche Zee tot aan de Golf van Guinea. Wanneer men hem tegenwerpt dat alle machines in den kortsten tijd uitgeboord zullen worden door het woestijnzand, dat zelfs hermetisch gesloten horloges weet binnen te dringen, wanneer men hem zegt dat simoem en sirocco de banen zullen bedelven onder zandstormen, dat verontrust hem niet. Hij wil de woestijn overmeesteren, zooals wij de zee overmeesteren. Hij begrijpt en bewondert onze hardnekkigheid.
Wat hem méér verbaast en verstomd doet staan, is onze woningbouw, onze architectuur. Het nieuwe Stadion, de uitbreiding van Amsterdam, de buitenwijken van Den Haag ziet hij als een monumentale leering, welke hem eerbied afdwingen en zelfs enthousiasme. Hij denkt aan de melaatschheden, de onbeschrijfbare schunnigheden, de verrotting, de schooierachtigheid, de geruïneerde woonwagens te midden van vuilnis-hoopen, de verflooze afgedankte spoorweg-wagons en onttakelde vrachtauto's, welke men duldt langs de toegangswegen en in de directe nabijheid van Parijs of andere Fransche steden en in welke weerzinwekkend vuile leprozerieën duizenden families gedwongen zijn te huizen. Hij voelt tegenover een probleem te staan dat niet een-twee-drie wordt opgelost.
Het eerste resultaat dezer ontdekking is, dat Loucheur, minister van Arbeid, met een staf van medewerkers naar Holland trekt om deze woning-kwestie te bestudeeren. Loucheur wist zich in een hand-omdraaien door de Kamers een crediet te doen toekennen van elf duizend millioen francs voor den bouw van twee honderd duizend woningen en merkte, toen hij het geld tot zijn beschikking had, dat de moeilijkheden pas begonnen. Het was niet alleen zaak om een zoo gering mogelijk aantal dezer millioenen te laten vervluchtigen door speculeerende aannemers, maar men verwacht van Loucheur dat hij ook redelijk en bruikbaar werk zal leveren. Als hij vruchtbare ideeën vindt op het vroegere gebied van Amstelveen, dan heeft daartoe zeker de Olympiade bijgedragen en niet alleen Frankrijk moge zich daarover feliciteeren, maar ook Nederland. Ik twijfel er niet aan of onze muziek, onze schilderkunst, onze letterkunde en al de andere takken van het geestesleven dat onze beschaving vormt, zullen in de universeele sfeer der Spelen eene getuigenis afleggen, welke zonder deze minder luid en minder verstaanbaar gesproken zoude zijn.
Wanneer de Olympiade ons nader bracht tot een intiemere verhouding tusschen Holland en Frankrijk, wat geen enkel comité, genootschap of club tijdens of na den oorlog heeft kunnen verwezenlijken, behoudens voor enkele gepraedestineerden, ik vraag mij af wat ik denken moet over de menigvuldige incidenten, welke volgens de Parijsche Pers zich voordoen op de sportvelden en rondom den triomf-mast. Ik vraag mij ook af of eene reeks van onvoorzienbare fataliteiten in Amsterdam niet bezig is de evolutie eener ondubbelzinnige en oprechte sympathie te bemoeilijken. Om te beginnen was het de Olympische portier die volgens eenstemmige lezing van alle bladen ongelijk had een Fransche sportsman te bewerken met zijn vuisten. Daarna heeft men ‘bij vergissing’ de Zwitsersche vlag geheschen in plaats van de Fransche. Mag ik de Parijsche bladen gelooven, dan wordt de Fransche vlag regelmatig gesaboteerd en blijft zij opgerold in de touwen. Toen Lucien Gaudin de zege behaalde op de floret heeft een onhandig dirigent (steeds volgens de Parijsche bladen) de Marseillaise onmiddellijk doen volgen, en in weerwil van het protocol, door Deutschland über alles, terwijl de Fransche driekleur nog in den mast woei.
Ik weet dat de Olympische Spelen de volkeren humeurig maken. Ik wil desnoods aannemen dat de Franschen korzelig zijn, kitteloorig, prikkelbaar. Het is mij echter onverschillig wie bij deze incidenten gelijk of ongelijk heeft. De kwestie gaat dieper. De Parijsche Pers insinueert zonder omwegen (en ik herhaal: eenstemmig) dat de Franschen in Amsterdam noch bij de organiseerders, noch bij de journalisten, en zelfs niet bij het publiek, de onpartijdige gastvrijheid vonden waarop zij meenden te mogen rekenen. Wanneer zij niet ronduit zeggen dat de Amsterdamsche orientatie, welke men uit de gezamelijke incidenten wil afleiden, pro-Duitsch is (anti-Fransch zal nog lang synoniem blijven met pro-Duitsch) zij geven het te verstaan. Zij geven het te verstaan met verwondering en met een duidelijke desillusie.
Het is mogelijk dat Holland bij zulke wrijvingen niets te verliezen heeft. Maar ik vat niet goed wat Holland erbij zou kunnen winnen. Ik zie vooral een ontwaking van eerlijke en warme Fransche sympathie en inzicht welke door een evident gebrek aan handigheid riskeert te verstikken. Ik kan niet anders meenen dan dat dit jammer zou zijn, dood-jammer.
[verschenen: 8 september 1928]