Een romantisch trio
Parijs, 20 Maart 1929
Volgens de oude en beroemde verzen van den dichter Lucretius is het een verheven schouwspel de stormen te zien woeden vanaf het strand, maar minder prettig ze mee te maken als schipbreukeling. Zoo zijn er geen aangrijpender verhalen voor degenen wier yacht in veilige haven ligt, dan de groote passies, vooral wanneer ze waar gebeurd zijn. De redelijke mensch verneemt altijd met plezier dat l'amour est enfant de Bohème qui n'a jamais connu de loi, zooals Carmen zingt en in koor wordt nagezongen. Hoort, lezers, aldus zou ik kunnen aanvangen gelijk in Tristan et Iseult van Joseph Bédier, die deze week op het tooneel gebracht werd, hoort de schoone en lichtzinnige avonturen van Prins Antonio de Bourbon-Orléans, oom van Alphons XIII, den koning van Spanje.
Er werden een halve maand geleden uit de entrepots van Le Havre drie kisten gestolen, bevattende drie schilderijen van Murillo en Tintoretto, welke voorstelden een keizer en twee keizerinnen. Ze kwamen terug uit Amerika, waar ze geen kooper hadden gevonden om de eenvoudige reden dat ze valsch waren en dat de Amerikaan zich veel in zijn maag laat stoppen, maar niet alles. Zij waren verzekerd voor twee en een half millioen. De afzender en geadresseerde, een zekere Fernand Laffitte, dient een aanklacht in. Na een voorbereidend onderzoek dat een paar dagen duurt, wordt Laffitte uitgenoodigd om te logeeren op het commissariaat, waar hij de politie bij de nasporingen behulpzaam kan zijn, zooals het heette. Hij brengt er twee nachten door als niet-betalend logé, doch den derden dag verhuist hij naar La Santé onder de beschuldiging van diefstal en poging tot oplichting. Laffitte had niemand bestolen dan zich zelf. Arresteer me niet, zei hij tot den commissaris, want ik trek mijn aanklacht in. Dit was betrekkelijk logisch. De politie echter houdt niet van grappen welke hun auteur twee en een half millioen kunnen opbrengen. Laffitte draaide dus den bak in.
Tot dusverre is deze zaak niet meer dan een banaal gemengd bericht. Maar gelijk in sommige moderne romans of tooneelstukken waren wij genoodzaakt te beginnen met het naspel en dit naspel is de epiloog van een ongelooflijken roman, de wonderbaarlijkste misschien welke sinds een eeuw doorleefd werd.
Hij begon vijftien jaar terug in een hotel van de Rue Fontaine. de straat waar Joséphine Baker haar boîte had. De Rue Fontaine heeft twee aspecten. Overdag luncht of dineert men er onder nette zakenlieden en niets verraadt dat men zich bevindt op de hellingen van Montmartre. Na elven 's avonds wordt de straat als bij tooverslag omgeschapen. De huizen illumineeren en uit alle deuren slaat muziek. Een geheele bevolking, welke men des daags niet ziet, neemt de plaats in van handelaars en nijveren. Het is alsof de poppen der modemagazijnen gaan leven. Zij wandelen gepenseeld, gestileerd, met verbaasde en wijdopen kinderoogen in de roode, violette, blauwe en groene schijnsels van het neon, dat de glanzen heeft van een Walpurgisnacht. Bij het lichten van den dageraad (hier kraaien geen hanen meer) verzwinden de bekoorlijke schimmen als een visioen. De poppen keeren terug tot hare étalages, die hare bedden worden. Alles herneemt zijn gewone uiterlijk, waarachter niemand een heksensabbath zou durven vermoeden.
Hier leefde, bij dag op haar hotelkamertje, bij nacht op de trottoirs, de jonge, blonde en charmante Louise Chardonnet. Naast haar, gescheiden door een halfsteenschen muur, die vele geheimen doorlaat, huist een mooie jongen, met gekrulden knevel, zijden overhemd, maar geen boord. Zij ontmoeten elkaar op den overloop, voelen wederzijdsche sympathie, en eindigen met één kamer te nemen, wat goedkooper is. Hij behoort tot ‘ces messieurs’, die vanuit een portiek, een café-terras, de bewegingen gadeslaan hunner sierlijke gezellinnen. Wanneer alle poppen uit de Rue Fontaine, Rue Pigalle en andere straten welke de Butte-Sacrée beklimmen, bekoorlijk zijn, niet allen hebben gelijke lotsbestemming, en deze hangt niet alleen af van begaafdheid, temperament, chance of toeval.
Onder ‘ces messieurs’ zijn er, die hunne compagne beschouwen als een roerend goed dat slechts een zaakkundige exploitatie vraagt, om de hoogste dividenden af te werpen. Met meesterblik kiezen zij hun sujet, taxeeren hare kans, het milieu waarin zij het best slagen zal en richten haar af zooals de middeleeuwsche valkenier zijn vogel dresseerde voor de jacht. Hun heele beroep is een kwestie van menschenkennis en op hun manier beoefenen zij met buitengewone bedrevenheid de practische psychologie. Wanneer hun combinaties samentreffen met een fortuin en met den coup de foudre eener passie dan is de hoog-conjunctuur aanwezig hunner droomen. Het komt er slechts op aan zich niet te vergissen, geen sporen te volgen die doodloopen, het goede oogenblik niet voorbij te laten gaan, meester te zijn van de vrouw, zoo noodig met stok of zweep, en de capaciteiten van het slachtoffer op de juiste waarde te schatten.
Onder leiding van een ‘amant de coeur’, die talent heeft, kan een charmante vrouw van Montmartre hare roeping niet missen. En Fernand Laffitte, de schilderijen-dief, die de buurman was van Louise Chardonnet in het hotel der Rue Fontaine, had niet alleen talent, hij had genie.
Niet lang behoefde Louise met zulken regisseur de trottoirs te bewandelen der nachtelijke stad en de hoog-conjunctuur deed zich reeds voor in het eerste jaar van den oorlog, waaraan Laffitte zich had weten te onttrekken. Zij ontmoet op den boulevard de la Madeleine Antonio, prins van Bourbon- Orléans, hertog van Galliéra, oom van Alphons XIII, die leefde tusschen zijn kasteelen van San-Lucar te Cadix, en zijne domeinen in Italië, dit wil zeggen te Parijs. Hij had de statuur van een athleet, een prachtigen langen snor, droomerige oogen, een zachten glimlach, een donquichottisch hart, een onbegrensde edelmoedigheid, een onmetelijk vermogen. Een onbedriegelijk instinct verwittigt het koppel Laffitte-Chardonnet dat hij bij dit alles ook nog verliefd is.
Het noodlot wilde dat deze vorstelijke viveur, die alle vrouwen van Parijs kon koopen, verblind en verbijsterd raakte van ééne, en dat deze eene gedirigeerd werd door een ‘as’ van het vak. Ondanks de gelaten en berustende prinses Eulalie, Antonio's gade, zou het een kleine moeite zijn geweest om den prins over te halen tot samenleving met Louise, doch behalve Eulalie was er een Andalousische hertogin, een vroegere en zeer jaloersche vriendin van den prins, die men kwijt moest raken.
Hier gaf Laffitte het eerste bewijs zijner geniale vindingrijkheid, het eerste van een lange reeks. De hertogin vroeg geld en om haar in den waan te brengen dat Antonio platzak was, liet Laffitte hem bij de berooide Louise een som leenen van zes honderd duizend francs, die toen het vijfdubbele waard waren van nu, en tegenover den notaris een schuldbekentenis teekenen tot dit bedrag.
Voor een argument van zulke duidelijkheid zwichtte de Andalousische hertogin en niets meer stond het geluk van Antonio en Louise in den weg. Hij installeert zich zelf in de Rue Spontini, zijne maîtresse in een magnifiek appartement van de Rue Rembrandt, dat hij van onder tot boven meubelt met kunstschatten, waaronder twintig historische doeken, in verzegelde wagons uit Spanje aangevoerd. Bij notarieele akte maakt hij deze doeken over aan Louise, die eene ster van de eerste grootte wordt in het mondaine Parijs. De schilderijen, waarvan Laffitte er drie zou bemachtigen, waren brave copieën, wat noch Louise noch Fernand konden weten. Het deed er ook niets toe.
De systematische plundering van den Bourbon-Orléans door deze boekaniers en stroopers, die maling hadden aan alle moraal, kon beginnen. Om zich te dekken, om haar amant de coeur zijn aandeel in den buit te verzekeren, treedt Louise onder gemeenschap van goederen in het begin van den zomer van 1916 in het huwelijk met Laffitte. Prins Antonio, smoorlijk verliefd, geeft zijn toestemming, en begaat de eene dwaasheid na de andere. Hij geeft zijne maîtresse een halsketen van het Gulden Vlies ten geschenke dat toebehoord had aan Karel V. Fernand beleent het op den lommerd, maar negocieert met het Spaansche Hof de restitutie van het historisch cadeau, waarvoor hij zich als echtgenoot een aanzienlijke schadevergoeding laat toekennen.
Onder suggestie van Laffitte belooft prins Antonio aan een munitie-fabrikant die kapitaalsuitbreiding noodig heeft, een deelneming van vijftig millioen. Als commissie krijgt Louise een parelsnoer, dat den industrieel één millioen kost. Wanneer de prins niet betalen kan, en de munitie-fabrikant bemerkt dat men hem beet nam, rembourseert de Spaansche ambassade den industrieel, maar de parelen blijven om den verrukkelijken hals van Louise en worden later voor vier millioen verkocht door Fernand.
Antonio reist met zijn betooverende vriendin naar Italië en brengt zijn domeinen van Galliéra in veiling. De koop wordt gesloten. Louise profiteert er van om zich nieuwe schuldbekentenissen te laten teekenen, schenkingen te laten doen en een contante som te incasseeren van vijf millioen lire. Zoodra Laffitte er van hoort, verschijnt hij te Milaan in het hotel waar de prins en Louise afstapten, dringt hun kamer binnen en met een revolver in de hand eischt hij het geld en de juweelen, waaronder het kostbare parelsnoer. De operatie is wettig omdat het een twist betreft tusschen man en vrouw. Wanneer Louise trouwens, die smoorlijk verliefd is en blijft op Fernand, tegenspartelt, zoo het haar soms te kras wordt, dan krijgt zij met de zweep.
Te Nice, waar in den eenen vleugel van een Palace de gewonden kreunen, terwijl in den anderen vleugel het brillante leven meedoogenloos zijn gang gaat, drijven de drie geliefden hun buitensporigheden te ver, en smijten zóó met het geld, dat niet alleen de Fransche politie zich verontrust, maar dat ook de Spaansche koning genoeg krijgt van de onbezonnen streken zijns ooms. Na een démarche op den Quai d'Orsay laat Clemenceau den prins naar de grens geleiden, waar hij wordt ontvangen door de alguazils van zijn koninklijken neef, die hem doet opsluiten in een kasteel, voorzien van alle comfort overigens, maar dat door eene rivier van de buitenwereld geïsoleerd ligt. Fernand raadt echter dat Antonio zijne Louise niet vergeten kan, en - dit is een nieuw blijk van zijn genie - weet zijn verblijfplaats te ontdekken, de Spaansche grens over te steken, den doorluchtigen gevangene te bevrijden, hem in een auto te voeren naar Portugal, en vandaar, ondanks de bedreiging der Duitsche onderzeeërs, in een motorboot te stevenen naar de Fransche kust.
Nogmaals is het drietal te Parijs en wordt het gemeenschappelijk leven hervat. Maar de climax is bereikt. Het geld raakt op en de bronnen van den prins blijken uitgeput. Men wordt kregel en kibbelt. De prins daagt Laffitte voor den rechter wegens diefstal van juweelen. Hij is blut en als hij zoo iets doet, wat een Spaanschen Grande weinig past, doet hij het om zijn vriendin te behouden. Maar Louise wordt humeurig en er blijft Antonio geen andere uitweg dan met haar te breken. Als Fernand echter ziet dat de zaken een onvoordeelige wending nemen vraagt hij onverwijld echtscheiding aan. Hij wenscht zijn aandeel in den buit, zelfs het leeuwenaandeel, maar begeert zijn waardige vrouw niet te behouden. Zij worden gezworen vijanden na gezworen kameraden geweest te zijn.
Wederom met de revolver in de hand dringt Laffitte de somptueuze woning der Rue Rembrandt binnen, verbrijzelt de zegels, die krachtens de wet waren aangebracht zoolang de echtscheiding onuitgesproken bleef, sleept alles uit het huis, wat hem in handen valt van meubels en schilderijen. Hij krijgt voor deze inbraak drie maanden gevangenisstraf, laat zich krankzinnig verklaren, ontvlucht uit het gesticht als hij er een Corsicaan ontmoet die hem achtervolgt met een vendetta en zich eveneens wist te doen opsluiten, ziet zijn inbraakproces opnieuw geïnstrueerd, laat zich te Pesaro interneeren in een Italiaansch dolhuis, ontvlucht voor de tweede maal als zijn advocaat Paul Boncour het minimum gevangenisstraf voor hem te verkrijgen weet en gaat zijn tijd uitzitten. Hij hertrouwt, terwijl Louise hem een monsterproces aandoet, dat zij gezamelijk verliezen en waarbij zij veroordeeld worden den fiscus aan rechten, boeten en cijnzen de fantastische som te betalen van zes en twintig millioen. Wat er restte van Antonio's fortuin (wiens jongste zoon Don Louis ondertusschen ook moeilijkheden kreeg met de Parijsche politie en de koninklijke familie zware zorgen berokkende) werd gesequestreerd om het aan de dubbele roofzucht te onttrekken.
Dit gebeurde in 1923 en zes jaren verliepen. Louise Chardonnet, geruïneerd, afgetakeld, ziek, ging wonen bij een ouden kennis van den prins, een dokter, die haar in de jaren van voorspoed reeds diensten bewees. Zij leent waar zij kan en geeft haar illusoire rechten op den boedel sinds zoolang tot onderpand, dat zij ophield schuldeischeres te zijn en dat zelfs de fiscus vat op haar verloor. Fernand Laffitte werd tweemaal huisvader, maar als hij zich rangeerde, zijn Tintoretto's en Murillo's toonen aan, dat hij de verdachte zaken nog niet vaarwel zei. Prins Antonio, de oude boulevardier en schitterende man van de wereld, vermoeid, vergrijsd, willoos, leeft stilletjes te Parijs, omringd van oude dienstknechten, en gepensionneerd door de zijnen.
Alle drie overleven dit tragi-comische liefdesdrama, waarvan wederom een tooneel zich afspeelde voor de politie, met een hart dat alle herinneringen, alle wrangheden, allen wrok dag aan dag opspaart. Dit werd zonder twijfel hun straf, en de hardste, wanneer het waar is wat de dichter zegt, dat er geen erger kwelling bestaat dan het geluk te herdenken in dagen van rampspoed.
[verschenen: 26 april 1929]