Teekenen
Parijs, 19 Juni [1931]
Aan waarschuwingen ontbreekt het niet.
Bij de laatste twee-wekelijksche liquidatie der Parijsche termijn-markt is de prolongatie-premie gedaald tot 1/16%. Eén-zestiende percent! Zoolang de Beurs bestaat werd dit cijfer nimmer bereikt. Men kende het niet en nog geen jaar geleden had niemand ervan durven droomen. Niemand wenschte het ook. Wanneer het geld te geef ligt in een tempel, waar een blinde en ontzinde Samson sinds maanden aan de kolommen rukt, wanneer deze in haar grondvesten wankelend, door langdurige schokken en deerlijke bliksems geteisterde plaats het laatste veilige schuiloord geworden is voor het schichtige en gauw op hol slaande kapitaal, dan kan men niet zeggen dat wij in normale en behoorlijke omstandigheden verkeeren.
Zulke dingen, die indruischen tegen het wezen en de belangen van het kapitaal, gebeuren niet met opzet. Als er geen enorme hoeveelheden geld beschikbaar waren, zou de prolongatie-interest eener beurs-speeulatie niet slinken tot 1/16%. Natuurlijk. Doch waarom zwerven er kolossale bedragen zonder emplooi en zonder rente, terwijl men in alle hoeken der wereld van 7 tot 15% aanbiedt? Waarom stapelen zij zich op, waarom verstikken zij elkaar? Hoe meer er komen hoe minder ze waard worden. De kleinste beursman begrijpt dat. En ook de grootste, die in laatste instantie slechts de slotsom is, het verzamelpunt van een zeker aantal kleinen, heeft dat begrepen. Van den gouverneur der Banque de France tot het klerkje dat de koersen noteert op het zwarte bord, weet iedereen wat er hapert, waar 't hapert en waarom. Zij weten dit des te beter daar allen lijden onder de ongewenschte stremming. Niemand loochent dat het even schadelijk als dwaas is, voor 't heden en voor de toekomst, om den pietluttigen interest eener altijd eenigszins geriskeerde operatie te verkiezen boven de winsten eener breed-opgezette onderneming.
En waarom? De pers, in 't algemeen, is optimistisch, want zij wordt geleid door bankiers of industrieelen, die men niet behoeft te leeren dat de zaken verslappen in een sfeer van zwartgalligheid. De hoofdartikelen zijn uiterst gematigd, de titels mat en neutraal. De Kamerverslagen worden nauwlettend gefilterd. Niets passeert wat onrust of achterdocht zou kunnen oproepen. Ieder luistert des te grager naar een stilzwijgend consigne.
Waar alles zoo samenzweert om vertrouwen in te boezemen, het moreel te versterken en een kalme gelijkmoedigheid te handhaven, zou men meenen dat de psychologische factoren welke het geldwezen kunnen beïnvloeden, zich gezamenlijk moeten oriënteeren in een gunstige richting en tot gunstige verwachtingen.
Wat men ziet gebeuren is precies het tegenovergestelde. Het gouvernement en de bankiers, bewust van hun belangen en van hun populariteit, intervenieerden niet slechts éénmaal, zij intervenieerden misschien reeds honderdmaal. Tevergeefs. Wanneer de Beurs marcheerde en gedurende twee of drie dagen worstelde om een hausse te ontwikkelen, nimmer werd zij gevolgd door de kleurlooze middenstof der leeken zonder wier orders een reëele activiteit onmogelijk is. De professionals stimuleerden een herleving: zij vochten als een kader zonder troepen, en hoewel ieder voordeel kon trekken van betere noteeringen (al zouden ze slechts tijdelijk blijken) geen enkel buitenstaander liet zich meesleepen. Elk offensief mislukte wegens de onoverwinnelijke apathie der koopers. En waar was de beruchte, naamlooze club der Finance Internationale? Speelt zij uitsluitend in de baisse? Kan zij zich slechts bewegen tusschen krachs, ruïnes en débâcles? Ging het boven de menschelijke macht der Parijsche financiers om met medewerking van Basel, Amsterdam, Londen en New-York een meerderheid te winnen voor een duurzame rijzing? Hebben zij 't geprobeerd? Of huichelt men goeden wil, al vlassend op bankroeten?
Het is mij onbekend. Doch hoe meer men officieel en officieus over ‘vertrouwen’ praatte, hoe minder het publiek eraan geloofde. Want wat is vertrouwen? Een der lieflijkste, kreukbaarste en gevaarvolste eigenschappen welke den mensch sieren kunnen, zóó gevaarlijk dat alleen heiligen mogen wenschen haar te bezitten. Wie haar van geboorte niet meekrijgt, verwerft haar zelden of nimmer, omdat een harde en lange ervaring leerde dat men haar betaalt met eindelooze ontgoochelingen. Er zijn zeer weinig menschen die 't vertrouwen in hun bloed hebben en nog minder dieren, zoo weinig, dat het schijnt te vloeken met den ingeschapen aard der levende wezens.
Het vertrouwen dat men aan de massa vroeg kwam bij nuchter inzien hierop neer, dat men zoo ruim en zoo ongehinderd mogelijk wilde beschikken over haar spaarduiten. Men moet in het dagelijksche leven iemand verschrikkelijk vertrouwen voordat men hem zonder degelijken borgtocht geld afstaat, en de sentimenten welke men het publiek trachtte te inspireeren waren dus van eenigszins bijzondere kwaliteit, moeilijker op te wekken dan andere en nog moeilijker te bestendigen. Dit publiek echter muntte uit door een van ouds befaamde schraapzucht waarop alleen de verlokking der winst vat had. Dit publiek stortte zich op een wenk zijner bankiers in tallooze financieele avonturen. Het liet zich altijd weer lijmen. Het stond steeds bereid om zich te verslingeren aan een nieuwen waan. Men kon het de dolste fantasieën voorspiegelen. Men kon het scheren als een schaap. Het leende uit over den ganschen aardbol. Wanneer er een publiek was dat geboren scheen met een naief, kinderlijk en spontaan vertrouwen dan was het 't Fransche.
Aan de 1/16% kan men de verandering meten welke zich voordeed in zijn mentaliteit. Naar dit bespottelijke cijfer kan men de verwoestingen bepalen die aangericht werden in een lichtgeloovig gemoed. Hoeveel fouten, en welke monsterachtige fouten moeten er bedreven zijn, in het land en buiten het land, om een zeer plooibare menigte te doen vervallen tot zulk een exces van voorzichtigheid! Als cijfers nog beteekenis hebben laat men dan ernstig nadenken over deze 1/16%. Zij verkondigen een wantrouwen en een onrust zonder precedent.
Gewettigd of ongewettigd? Wie zal het zeggen? Gevoelens en voor-gevoelens ontsnappen in de meeste gevallen aan het toezicht der rede. Hoe minder dat wantrouwen en die onrust te rechtvaardigen schijnen hoe nauwlettender men hen zou moeten gadeslaan wanneer ze uit het onderbewuste losbreken als een orakel.
De menigte verwerkt de gebeurtenissen niet gelijk het individu. Zij is bijgeloovig als dichters en waarzeggers. Uit haar collectieve brein ontstaan de mythen, de legenden, de fabels, de profetieën. Zij beschouwt een feit minder als feit dan in zijn verband met de duistere vermoedens die in het diepste binnenste spoken alsof ze reikhalzen naar een zichtbare gestalte. En zie de wonderlijke allegorie welke zich weefde rond de schipbreuk van de Saint-Philibert. Zij heeft zich onuitwischbaar geprent in de volksziel.
De boot, een pleiziervaartuig, gebouwd voor binnenvaart, had zes koppen bemanning aan boord, en ongeveer zes honderd passagiers, onder wie honderd kinderen van 4 tot 7 jaar en vijftig zuigelingen in kinderwagens. Het juiste aantal is niet bekend daar niemand de reizigers telde bij de inscheping. Men schommelt tusschen 5 en 600. Allen verdronken op acht na; deels wegens de bruuskheid der catastrofe; deels wegens de afwezigheid van reddingsmiddelen.
De ramp vond plaats op den eersten dag der regeering van Paul Doumer, de dertiende president.
Het vaartuig begaf zich van Saint-Nazaire naar het eiland Noirmoutiers in den Atlantischen Oceaan. Saint-Nazaire is de geboorteplaats van Aristide Briand.
Het meerendeel der passagiers stamde van Nantes. Nantes is het kiesdistrict van den Minister van Buitenlandsche Zaken.
De kapitein (verdronken) heette Olive. Olive is de vrucht van den olijftak, het gebruikelijke symbool sinds de Arke Noachs.
De machinist (verdronken) heette...... Briand. Alsof het toeval den samenloop wilde onderstreepen droeg hij den bijnaam van Pèlerin, pelgrim. Gelijk men weet had de echte Briand in Genève aangekondigd dat hij het land ging doorkruisen met een pelgrimsstaf, als apostel van den Vrede.
Daar de zee woelig was geworden onder een zwaren zuidwester had de kapitein, oude zeerob die zijn eersten tocht deed op dit traject, geweigerd om de terugreis te aanvaarden. Hij zwichtte voor den aandrang der passagiers. Het beleid week voor den volkswil. Toen de storm opstak en de golven hoosden over stuurboord, drongen alle passagiers op naar bakboord, wat het schip, reeds kantelend onder den wind, deed kapseizen. Voor de tweede maal velde het volk zijn eigen vonnis.
Terwijl het schip onderging hield Aristide Briand in het stadje Gourdon zijn zooveelste redevoering over den Vrede, geacclameerd door den frenetieken volkswil van 30.000 verrukte volgelingen. ‘Dit is het beste antwoord op de 150.000 Staalhelmen van Breslau’ zei hij. Alsof er een vergelijking tusschen beide manifestaties (de eene in hemdsmouwen, de ander in uniform) mogelijk was. En terwijl de Saint-Philibert zonk met man en muis, met kapitein Olive, machinist Briand-Pèlerin, met de kiezers van Briand-Aristide, en terwijl Briand-Aristide over den Vrede oreerde te Gourdon (alsof één sterveling in Frankrijk oorlog wenscht) spraken Hindenburg, Treviranus in Marienburg, Loebe te Gleischwitz, Von Seeckt te München over andere preparatieven.
Men kan waarlijk ontkennen dat de aan de dwingendste actualiteit ontleende symbolische bijkomstigheden zich bij deze scheepsramp als met voorbedachten rade hebben opgehoopt. Wanneer men het leven op dit ondermaansche niet als een blindeman-spelletje beschouwt is de prefiguratie duidelijk en de indruk huiveringwekkend. Maar zelfs wanneer men soortgelijke vermaningen voor bakerpraat houdt is de impressie nog beklemmend. Moge het teeken baten. Moge de voorspelling worden afgewend.
[verschenen: 1 augustus 1931]