Een groote les
Parijs, 3 September [1934]
Met plechtige staatsie hebben Engelschen, Amerikanen en Franschen de vierhonderdste verjaring gevierd van den dag dat de Bretonsche zeevaarder Jacques Cartier landde op de kust van Canada, er een gelelied kruisbeeld heesch met het opschrift ‘Vive le Rol de France’, en den grond in bezit nam voor zijn koning. De Republiek had een aanzienlijke missie afgevaardigd onder leiding van een minister en den Champlain gecharterd die den naam draagt van den stichter van Quebec. Zij onthulde een granieten kruis op de plek waar Cartier voet aan wal zette, pelgrimde door het rijke gewest dat in 1763 bij Verdrag van Parijs voor Frankrijk verloren ging, doch waar niemand vergeten kan omdat de Fransche Canadeezen den spreuk in hun wapen en in hun hart griften: Je me souviens. In 1763 waren zij naar globale schatting 100.000 die, in den steek gelaten door het moederland, bezweken voor de overmacht der Britten. In 1812 telden zij 225.000 zielen; 630.000 in 1841. Vandaag zijn zij meer dan drie millioen.
Op een reusachtig werelddeel, bevolkt door alle rassen der aarde, volbrengen zij wat men ‘Het Mirakel van Canada’ getiteld heeft, omdat men noch aan deze, noch aan gene zijde van den Oceaan wil spreken over ‘Het Mirakel van Frankrijk’, wat oneindig juister zou zijn. Onderworpen aan de Engelsche Kroon aanvaardden de Canadeezen het dikwijls harde juk der overwinnaars. Twee of driemaal braken zij los in fragmentarische oproeren, wanneer de verwaten onderdrukkers hun het vuur te dicht aan de schenen legden. Doch tijdens de Amerikaansche vrijheidsoorlogen kozen zij de partij van Groot-Brittannië en weigerden zich te voegen bij de insurgenten. Zij bleven liever Engelsche onderhoorigen dan burgers te worden der Vereenigde Staten. Een onbedrieglijk en onafwijsbaar rasinstinct waarschuwde hen dat zij hun wezen en erfdeel misschien konden redden als ingezetenen eener beperkte provincie, doch nimmer als bewoners van een onmetelijk continent. Dit ras-instinct domineerde de antipathie tegen de Britsche veroveraars. De geheimzinnige stem werd gevolgd door alle Fransche Canadeezen, alsof zij één man vormden.
Maar de samenwoning en een loyale administratieve samenwerking ontwikkelde zich nimmer tot samenhoorigheid, nog minder tot vervloeiing. Een hindernis, onzichtbaar, ondefinieerbaar, doch onoverkomelijker dan het Nauw van Calais was voor Napoleon, scheidde de twee deelen der bevolking, en de smeltkroes van anderhalve eeuw aanraking, omgang, verstandhouding bleek niet bij machte haar weg te ruimen of ook slechts eenigszins te verkleinen. Ware die onuitwischbare scheidslijn getrokken met opzet, planmatig, met het oog op een verre of nabije toekomst, dan zou men zulke volharding en bestendigheid reeds moeten constateeren met bewondering. De Fransch-Canadeezen echter hebben geen ras-theorie. Zij hebben geen Gobineau, geen Houston Stewart Chamberlain om er zich aan vast te klampen als de Duitschers. Nimmer beriepen zij zich op het nationaliteitsprincipe, op de verwantschap van taal. Nooit werden zij aangemoedigd door het moederland waar langzamerhand een internationale bewustwording ontwaakte welke diametraal indruischte tegen hun ondoofbare trouw aan verleden en afstamming. Neen, het was geen rationeel beleid dat de Fransch-Canadeezen aanspoorde tot handhaving hunner ethnologische individualiteit. Hun wonder kiemde, ontsproot, voltrok en voltooide zich in de ontoegankelijke regionen der menschelijke natuur waarvoor wij geen ander woord hebben dan den vagen naam instinct en welke Goethe aanduidde met het even raadselachtige symbool van Die Mutter. Dat zij leven in deze sferen, waar geen andere krachten werken dan de ingeboren dynamiek, waar de mensch en de geest welke hij belichaamt zich voortplant volgens de oorspronkelijke en spontane energieën welke hem bewegen, maakt de zelfbeschikking der Fransch-Canadeezen wonderbaarlijker dan alle overleg en systematische berekening zouden vermogen waarvan zij den steun versmaad hebben. Zij groeiden van 100.000 tot meer dan drie millioen gelijk in de oudheid een volk groeide als de Grieken of Romeinen. Het is geen gering
voorrecht een natie te zien ontbloeien die zich oogenschijnlijk weinig bekommert om haar politieke onafhankelijkheid doch een zoo hoog zelfstandigheidsgevoel bezit dat zij zonder twijfel de eenige natie is ter wereld waar alle Engelsche sport-termen vertaald zijn en gebruikt worden in het klassiekste Fransch. De eigen inwoners van Frankrijk kunnen het minst van allen bogen op deze zuiverheid van spreekwijze. Maar de Canadeezen storen zich even weinig aan de denkstroomingen welke Parijs uitzendt als aan invloeden uit Engeland. Tegelijk met de taal bewaarden zij ongerept het geloof, de zeden, de vruchtbaarheid der voorouders.
Die handvol mannen van 1763 emigreerde nog naar het oude Louisiana en zwermde uit tot aan het dal van de Mississippi. Twee millioen Amerikanen naast drie millioen Canadeezen, verwaarloosd door de metropool en bezield door geen andere drijfveeren dan hun ingeschapen drang, spreken Fransch, lezen Fransche kranten, bidden de Fransche gebeden. Als het verleden instaat voor de toekomst wat kan men dan niet verwachten van deze verstrooide maar zoo onherleidbare en zoo groeizame eenheden? Vijftig jaren, honderd jaren tellen nauwelijks in de geschiedenis van een volk, welke gemeten wordt met den maatstaf van eeuwen. Wat hebben de Canadeezen in Noord-Amerika tegen zich? Niets dan het aantal. Zij zijn duizenden tegen millioenen. Wie echter weet wat kan gebeuren, wat zal gebeuren? Ook de Grieken van Miltiades, Themistocles en Leonidas waren duizenden tegen de millioenen van den grooten koning Xerxes. En nog vieren wij den Marathon. En nog hooren wij de trompetten en den Paean van Salamis. De duizenden van Themistocles merkten en wendden de historie voor alle komende eeuwen. Welke hoop is een ras ontzegd dat vuurvast, onveranderlijk, onbederfelijk de tallooze beproevingen doorschrijdt der vierhonderd jaren welke ons scheiden van Jacques Cartier? De Canadeezen bleven Fransch als de boer der Vendée en Franscher dan menig minister van den Quai d'Orsay. Wat herinneren zij zich in hun diepste binnenste wanneer zij mijmeren ‘Je me souviens’, en welke vlam gloeit op in hun geheimste innerlijk wanneer zij die drie woorden fluisteren? Wij weten er niets van. Maar al zouden de Fransch-Canadeezen nog lang Engelschen blijven, zij die twijfelen aan de duurzaamheid van het Fransche ras, of zij die praten over zijne decadentie zullen wijs handelen door de les van Québec, Montréal en Trois-Rivières te overwegen.
Wat ondertusschen het vreemdst aandoet bij de feestelijke viering van Canada's vierhonderdjarig Fransch ontstaan is dat zij kon plaats hebben. Zij getuigt van ongerimpelde gemoederen, van geruste gewetens. Het mag zeker eigenaardig heeten dat de oorlog tusschen Frankrijk en Engeland, geëindigd in 1763 met de ontrooving van bijna alle Fransche koloniën, en welks karakter van onverbiddelijkheid door de meeste geschiedschrijvers genoteerd werd, zoo weinig wrok nagelaten heeft in Frankrijk. Het is nog merkwaardiger dat de wereld geen minuut schijnt te vreezen dat Frankrijk zich zou kunnen stellen op het standpunt dat de pan-germanen verdedigen te Berlijn. Met hetzelfde recht (in vele gevallen zelfs met beter recht) waarmee Duitschland Oostenrijk opeischt of omringend grensgebied, zou Frankrijk de annexatie kunnen wenschen van Waalsch België, het groothertogdom Luxemburg, de districten Philippeville, Mariënbourg en Landau, Fransch-Zwitserland, de Fransch-sprekende savoyeesche valleien van Italië, Monaco, de Normandische eilanden Jersey en Guernesey, de eilanden Haïti, Saint-Domingue, Ile de France of Mauritius, en op den koop toe Louisiana met Canada. Welk een programma voor den dag, dat de Fransche verbeelding zou worden aangestookt en medegesleept door de nationalistische leuzen van ras of taal! Gelukkig denkt geen Franschman eraan, wanneer over iets zwijgen tenminste beschouwd mag worden als een equivalent van iets veronachtzamen. Doch wat bergt de toekomst in haar moederschoot en wie zal haar garandeeren? Het is onberaden om te wanen dat de Fransche geest slaapt. Alles wijst erop dat hij droomt en inkeert tot zichzelf. Hij verzamelt een magnetisme waarvan niemand de spanning kan voorzien of schatten. Ook hier kan een Hitler verrijzen of een Mussolini, maar met een werkingsveld van ongekenden en onbegrensden omvang. Want Frankrijk heeft gezaaid bij elken wind en al verdween het beeld der Zaaister van zijn postzegel, te
allen tijde kan de dag aanbreken dat het oogsten gaat.
[verschenen: 22 september 1934]