Een andere kijk
Parijs, 16 Februari 1935
J. Wullus-Rudiger, docent aan het Athénée te Brussel en de Handelshoogeschool van Gent, was tijdens den oorlog een der vooraanstaande figuren van de tegenspionnagediensten der geallieerden. Zijn vader werd gedood bij de brandschatting van Leuven; hijzelf verliet de loopgraven als zwaar-verminkte; hij bemint België als zijn eerste, Frankrijk als zijn tweede vaderland. Naast andere krachttoeren die hij klaarspeelde, lukte het hem om onder den neus der Duitschers twee duizend kilo ultra-confidentieele documenten te ontvreemden aan de geheime archieven van Leipzig en deze vracht in veiligheid te brengen. Ziedaar een held, bezield met doodsverachting, en daarenboven een man der wetenschap, een geleerde, een historicus. Met het onuitgegeven en voor een groot deel opzienbarend materiaal dat hij eigenhandig buit maakte, stelde hij het standaardwerk samen dat den titel zal voeren ‘La Tragédie Belge’ en waarvan het eerste volumineuze deel dezer dagen verscheen bij Berger-Levrault te Parijs onder het opschrift ‘La Belgique et l'Equilibre Européen’. Het is opgedragen aan de herinnering van Koning Albert.
Wie nog disserteeren wil over de oorzaken en de oorsprongen van den wereldoorlog zal voortaan deze magistrale en overvloedige handleiding niet kunnen veronachtzamen. Met de duidelijkheid van motoren-in-doorsnee welke men in langzaam tempo kan zien draaien op exposities van werktuigkunde, legt Wullus-Rudiger de structuur bloot der Europeesche mechaniek, waar België in horlogemakers-termen de ‘onrust’ vormde die met gevoelige spiraal-veer op het schakelrad ageert, alle raderen en radertjes regelend en beheerschend. Men zou zijn methode ook kunnen vergelijken met een enorm spinneweb, geweven uit telegraafdraden waarvan Brussel het middelpunt zou uitmaken dat de flauwste trillingen in het net en langs de lijnen onfeilbaar opvangt en interpreteert. Of met den dans der electronen rondom de kern van een atoom op planetaire schaal, welks centrum zou liggen in de Belgische hoofdstad. Londen, Parijs, Berlijn, als corypheeën van den eersten rang, Rome, Den Haag, Petersburg als zwakkere gesternten, wentelend of zigzaggend rondom de vaste stip, beurtelings aangetrokken, beurtelings afgestooten. Het ballet neemt bij perioden een ander rhythme aan. Bijna regelmatig wisselt het van pool, van oriënteering. Het eene jaar waait er een magnetisch onweer uit het Zuiden, het volgend jaar uit het Westen of uit het Oosten. Er waren tijden dat Parijs werd teruggedreven naar een baan waar zijn zwaartekracht minderde. Tijden dat Londen geschuwd werd en gewantrouwd. Van alle zijden stroomden tegenstrijdige, elkaar aanvullende, opheffende of afwerende invloeden naar het Brusselsche kruispunt. Toen de gecompliceerde inrichting die sinds 1831 zonder merkbare averij de rukken doorstaan had van bijna voortdurende stormen, krakend ineenstortte onder het gedonder der kanonnen van Luik, was het toevallig Berlijn waarmee Brussel's centrale de meest sympathische contacten onderhield.
In breede trekken is deze machinerie ongetwijfeld bekend en voor dit gedeelte zijner uiteenzetting zal Wullus-Rudiger geen andere verdienste opeischen dan de toevoeging van frappante, persoonlijke détails (b.v. de ongeloofelijke verwarring die bij 't uitbreken van den krijg heerschte in Duitsche regeeringskringen) waarbij alle discussie zou kunnen ophouden. Het deel van zijn betoog echter, waarvan de strekking het verst reikt en de argumenten het zwaarst wegen, begint bij hoofdstuk VI: ‘De oorsprongen van den oorlog in het licht van den Duitschen Nachrichtendienst’.
Hoe te verklaren dat de specialisten van het verantwoordelijkheidsvraagstuk nog stuiten op raadselen, hoewel duizenden officieele documenten betreffende deze kwestie gepubliceerd zijn? Dat raadsel bleef onvermijdelijk, antwoordt de Belgische geleerde en spion, zoolang de aandacht der specialisten zich uitsluitend bepaalde tot de archieven der Ministeries van Buitenlandsche Zaken, terwijl sommige Generale Staven (vooral in Duitschland) en verscheidene inlichtingen-bureau's, zoowel civiele als militaire, een preponderante factor geweest zijn in de ontketening der wereld-ramp. Reeds Jules Cambon zei: ‘Europa is bezweken onder een lawine van valsche berichten.’ Met lange reeksen onweerlegbare bewijzen staaft Wullus-Rudiger de juistheid dezer opvatting. Hij ontleende zijn getuigstukken aan uittreksels der archieven van de Duitsche inlichtingendiensten IIIb Ost en IIIb West die beide werkten onder leiding van den be[ruchten] Kolonel Nicolaï. Het waren de informaties dezer bureau's, voor driekwart valsch, aanvloeiend uit het Oosten en het Westen, over de mobilisatie-toebereidselen van Rusland, over de militaire preparatieven van Frankrijk, België en Engeland, het waren de tendentieuze, overdreven rapporten van Nicolaï's agenten, die op het halfzieke, vermoeide, voor indrukken uiterst vatbare brein van Moltke een pressie uitoefenden welke aan de gebeurtenissen een noodlottige en beslissende wending opdwong.
Vroeger reeds had de spionnage ernstige crises veroorzaakt en broeiende conflicten verscherpt, doch nimmer hadden verspieders rechtstreeks bijgedragen tot een uitbreken der vijandelijkheden. De wereldoorlog is de eerste, aan welks losbreken de informatie-diensten een daadwerkelijken stoot gaven. En waarom? Wegens het wetenschappelijk karakter dat een oorlog tusschen volkeren van hooge beschaving heeft aangenomen. Een uur voorsprong of een uur vertraging in het vertrek der concentratie-treinen kan den bevelhebber een nederlaag berokkenen of een overwinning verzekeren. Het lijdt vandaag niet den minsten twijfel meer, zegt Wullus-Rudiger, dat de mededeelingen van IIIb Ost Moltke ertoe gedreven hebben om eigenmachtig te intervenieeren in de diplomatieke onderhandelingen, om de nieuwe Engelsche stappen tot handhaving van den vrede te verijdelen, om Oostenrijk tot mobilisatie tegen Rusland aan te sporen, om in Duitschland zelf de afkondiging van den Kriegsgefahrzustand te vergen. Na tal van aarzelingen hadden de Russen op 30 Juli besloten tot de algemeene mobilisatie, welke echter pas den 31sten geproclameerd werd. Welnu: afgaande op berichten van zijn spionnagediensten, die minstens voorbarig en niet gecontroleerd waren, verwittigde Moltke op 30 Juli te twee uur 's middags den Oostenrijkschen militairen attaché dat hij den toestand als kritiek beschouwde voor de Dubbel-Monarchie wanneer Oostenrijk niet onmiddellijk mobiliseerde tegen Rusland. Den volgenden dag (31 Juli) meldt een officier van den Nachrichtendienst aan Moltke: ‘Ik neem de volle verantwoordelijkheid op mij voor de mededeeling dat de Russen eveneens tegen ons mobiliseeren.’ Om hem voor dit nieuwtje te beloonen verbond Moltke hem aan zijn Generalen Staf. Van dergelijke voorbeelden citeert Wullus-Rudiger enkele tientallen.
In 't Westen hadden Nicolaï en Moltke, behalve Agent 17 die nauwkeurig de geheimste beraadslagingen overbrieft van den Franschen Ministerraad, een aantal spionnage-haarden langs de grens en in de groote steden vanwaar de fantastische geruchten uitzwermden die als voorwendsel gebruikt zijn om den oorlog te doen losbranden. Men heeft nooit geweten vanwaar de verzinsels kwamen over Fransche bestuurbare ballons en vliegtuigen die vóór de oorlogsverklaring boven de grens gesignaleerd werden, de bakerpraatjes over een luchtaanval op Nürenberg door Fransche bombardeerders, over de schending der Belgisch-Duitsche grens door Fransche officieren in Belgisch uniform. De documenten van Wullus-Rudiger helderen deze duisterheden op en nog een menigte andere. Al die rampzalige kletspraatjes, benuttigd in de Duitsche oorlogsverklaring, kwamen uit den koker en uit den duim van agenten die de Oberste Heeresleitung anonieme en niet gecontroleerde vertelsels lieten slikken als zoete koek en Berliner bollen. Van die agenten en ‘vertrouwenslieden’ publiceert Wullus-Rudiger in fac-simile een paar voorloopige lijsten met completen staat van dienst. Men ontmoet er helaas evenveel Fransche als Duitsche namen. Maar wat de lezers van den Belgischen professor stellig het diepst zal verbazen is de medewerking welke enkele der meest gegalonneerde leden van den Zwitserschen Generalen Staf, die door hun militaire attachés aan de bronnen zaten van het beste nieuws, gedurende bijna den ganschen oorlog verleend hebben aan de Duitsche spionnagediensten.
Wij betoogden hier al verschillende malen dat men niets nuttigs zal uitrichten voor den wereldvrede zoolang de ontelbare spionnen-nesten niet zijn afgedankt of uitgeroeid. Wanneer deze evidentie nog nadere bewijzen behoeft, dit rijk gedocumenteerd en zeldzaam onpartijdige boek verschaft ze bij dozijnen. Spionnen echter zijn practisch onmisbaar zegt Wullus-Rudiger, op dezelfde bladzijden die hun verderfelijkheid demonstreeren. En zou dat werkelijk waar zijn? Zouden de naties nimmer met elkander kunnen leven zonder elkander te bespieden en het terrein te verkennen als inbrekers die een goeden slag besmoezen? In dit geval moeten wij realist zijn als de militante geschiedschrijver en een illusie opgeven zonder daarom de hoop te laten varen.
[verschenen: 9 maart 1935]