Een duümviraat
Door zijn kordate vrijpostigheid heeft minister Edouard Daladier het vraagstuk van de coördinatie der drie weermachten in Frankrijk opgelost.
Parijs, 22 Jan. 1938
Toen Edouard Daladier (député van Oranje......) bij de groote bestuurswisseling van 1936 die Léon Blum aan 't roer bracht, generaal Maurin opvolgde op het departement van Oorlog, koos hij zonder meer den titel van Minister van Nationale Defensie. Daar de Franschen belangrijke veranderingen plegen uit te drukken in een nuance, begrepen aandachtige verstaanders direct dat de dagen der zelfstandigheid van Marine en Luchtvaart geteld waren, ook al bleven nominaal de ministers en de portefeuilles voortbestaan.
Toen Daladier bij de jongste regeeringscrisis door den President der Republiek uitgenoodigd werd om een cabinet te formeeren, liet hij een communiqué verspreiden waarin hij mededeelde dat hij tot zijn spijt de vereerende invitatie van den President had moeten weigeren omdat hij al zijn krachten wenschte te wijden aan de organisatie der landsverdediging. In ronde woorden beduidde dit: ‘J'y suis, j'y reste. Knap wie mij van mijn plaats verroert.’ Voor oplettende hoorders klonk Daladier's communiqué des te inhoudsvoller daar het ministerie nog in vormloozen toestand verkeerde, daar men zelfs naar den vermoedelijken cabinetsformeerder in het diepste duister scheen te tasten. Zoo zeker was Daladier van zijn zaak. Hij bekommerde zich geen seconde er om of zijn houding al of niet strookte met de heilige en onaantastbare parlementaire beginselen. Waarom zou hij zich bezwaard hebben? Iedereen deed alsof niemand iets merkte.
Zonder de meening te vragen der gegadigden had Daladier in 1936 eerst den titel genomen van alleen-bestuurder, wat de Grieken noemden een monarch, van monos, alleen, en arkhein, bevelen. Maar ook zonder een der belanghebbenden, 't zij civiel of militair, voelbaar voor 't hoofd te stooten. Men mocht uit die voorzichtige, fluweelige houding afleiden dat 't achter de schermen nog lang niet op rolletjes ging, dat er heel wat tegenstand viel op te ruimen, dat er menige eigenliefde of trots was te menageeren.
Inderdaad. Sinds vier eeuwen is de Fransche Marine autonoom geweest en gebleven, zoo goed als onafhankelijk van het centrale gezag. Men heeft haar niets te verwijten. Haar kaders, van het kleinste scheepsmaatje tot den hoogsten admiraal, haar varend materieel, zijn zoowel verheven boven lof als boven critiek. Dat zijn geldige redenen om een beetje uit de hoogte neer te zien op ministers, die wisselen als de maan, die zelden of nooit weten wat zij willen, wier inconsistentie zich nog voegt bij de reeds aanwezige argumenten om geen inmenging van buiten te dulden.
De Luchtvaart van haar kant heeft een zelfstandig bestaan van ternauwernood vier jaren. Alles gaat er schots en scheef. Het personeel is uitstekend doch volslagen gedesorganiseerd. Bij de gratie van Pierre Cot heeft men sergeants zien commandeeren over colonels! Het materieel is stevig, volstrekt niet slecht, bezit een geenszins te onderschatten gevechtswaarde (wat proefondervindelijk bewezen werd in Spanje) doch de fabricatie wordt geremd door een traagheid die elken vooruitgang regelmatig omkeert in achterstand, en door een verkwisting die het geld zelfs machteloos maakte tegen de domheid van hen die het verspilden zonder nut. Hoe meer echter de bedenkingen tegen hun beheer zich opstapelden, des te meer prijs stelden de autonome leiders der Luchtvaart erop om hun eigen boedel te beredderen en om kunsten te vertoonen die zij nooit geleerd hadden.
Dat was het probleem, het eeuwige probleem van de wolf, de geit en de kool. Tardieu was de laatste geweest die gepoogd had het op te lossen, doch de tijd bleek hem niet vergund om elk der partijen te overtuigen van het mogelijke, het wenschelijke, het nuttige, het noodzakelijke, het urgente eener oplossing. Een minister breekt hier te dikwijls af wat een vorig minister heeft opgebouwd. Omdat in de Fransche politiek een minister zich bijna altijd laat domineeren door het incidenteele ten koste van het principale. Omdat nergens de esprit de clocher weliger tiert dan in Frankrijk, dat juist groot genoeg is om een individueelen horizon te veroorloven den schijn aan te nemen van breed en onbekrompen te zijn. Wanneer nochtans een probleem als vitaal mag gelden voor de Franschen dan is het coöperatie, de coördinatie der drie weermachten. Doch uit eigen aandrang toonde geen der drie bereidheid om zich te schikken. Integendeel. Ongerust over credieten, voorrang, prestige, preponderantie over alles en nog wat, reed men elkaar bij elke gelegenheid ongegeneerd in de wielen.
Uit de kordate vrijpostigheid waar mee Daladier reeds voor de aanwijzing van den Premier beslag legde op zijn portefeuille kon echter eveneens worden afgeleid dat in de coulissen, buiten het parlement om, de afdoening van het vraagstuk verder gevorderd was dan men openlijk liet uitkomen, dat de definitieve regeling uitvoerig bedisseld was, en wellicht zelfs beklonken. In 1934, vóór den opstand van 6 Februari, hadden reeds geruchten geloopen van een Driemanschap Daladier-Doumergue-Pétain. Door de fusillade op de Place de la Concorde was Daladier weliswaar gecompromitteerd en schenen zijn kansen voorgoed verkeken. Ruim een jaar is hij door de helft der pers gebrandmerkt geworden als fusilleur en erger. Maar zeer handig, met een bewonderenswaardige diplomatie heeft diezelfde pers sinds een tiental maanden gewerkt aan Daladier's rehabilitatie. Men heeft blijkbaar geen anderen man gevonden. Of voor een anderen man die in reserve gehouden wordt acht men 't uur nog niet geslagen. En voor 't oogenblik gaf Daladier ongetwijfeld de vereischte waarborgen.
Het heeft bijgevolg niemand ooit maar een minuut verbaasd dat het eerste decreet door de regeering op den dag zelf harer verschijning voor de Kamers onverwijld uitgevaardigd, de aanstelling afkondigde van Edouard Daladier als politiek chef der geheele Nationale Defensie, en van Generaal Gamelin als militair chef der gezamenlijke weermacht, alles inbegrepen, de opmaking en uitvoering der bewapeningsprogramma's, de industrieele mobilisatie, de toewijzing en de aanwending der credieten, de behandeling der internationale kwesties betreffende bewapening. Theoretisch staat Daladier nog onder Chautemps, doch bij een plooibare, weinig geaccentueerde persoonlijkheid als die van den Premier is deze ondergeschiktheid zuiver dictief. Theoretisch ook behouden de ministers van Luchtvaart en Marine een schijn van gelijkheid tegenover hun collega van Oorlog; zij hebben medezeggenschap. Doch aan Luchtvaart deed Daladier benoemen Guy La Chambre, een voormalig onderstaatssecretaris van Oorlog en minister van Koopvaardij, een zuiver dilettant dus (zelfs geen amateur) op een zeer technisch departement, en voor Marine koos men William Bertrand, een tweede louter figurant, hoewel in politieke sferen een figuur. Zonder op competentie te bogen en zonder discuteeren zullen beiden de gegeven wenken opvolgen.
Nooit voorwaar heeft een Fransch minister in vredestijd beschikt over zoo uitgebreide machtsbevoegdheden als Daladier. Wie zijn antipathieën kent, zoowel voor reactionnairen van links als van rechts, zal zich niet gemakkelijk meer kunnen verbeelden hoe nog eenigerlei revolutie in Frankrijk kan uitbreken onder een zoo vernuftig geconcentreerde autoriteit. Een hypothese van diepgaande beroeringen kan nog minder aanvaard worden door wie even bedenkt dat, waar Generaal Gamelin theoretisch de ondergeschikte is van Daladier, de politieke chef der Defensie desnoods omvergeworpen kan worden door een wispelturig of weerbarstig Parlement, doch dat de militaire chef hem automatisch een zekeren tijd zal overleven. En te veronderstellen dat Gamelin eenige beweging zou dulden welke hij onwettig of ongewenscht acht is pure waanzin.
Inplaats van een dertigtal ministers en onderministers kreeg Frankrijk dus twee meesters, de een nog reëeler dan de ander. In hoeverre de internationale situatie deze practische vereenvoudiging verhaast heeft is een vraag waarop alleen de opperste krijgsraad een vertrouwbaar bescheid zou kunnen geven. Een buitenstaander heeft spoedig den indruk dat wij in een zone treden waar men zich niet moet verwonderen over een catastrofe, want vorige week nog werden plotseling de garnizoens verdubbeld langs de Oostgrens. Maar voor oorlog of voor vrede kan het duümviraat, en niet 't minst wegens de geleidelijkheid waarmee het is ingevoerd, slechts de voortreffelijkste resultaten opleveren.
[verschenen: 12 februari 1938]