Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 6 (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 6
Afbeelding van België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 6Toon afbeelding van titelpagina van België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (13.80 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis/Tweede Wereldoorlog


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 6

(1988)–Rudi van Doorslaer, Etienne Verhoeyen, Herman van de Vijver–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Het verzet 2


Vorige Volgende
[pagina 57]
[p. 57]

Deel 3
Van misverstand tot verzoening

1 Boodschappers uit Londen

Vóór de Duitse inval in België hadden twee officieren van de Britse ‘Intelligence Service’ (SIS) met een aantal Belgen contact opgenomen met het oog op het organiseren van inlichtingendiensten bij een gebeurlijke Duitse bezetting van België. Enkelen onder hen hadden in 1914-1918 reeds aan inlichtingswerk gedaan: Walthère Dewé, die in 1914-1918 ‘La Dame Blanche’ had geleid, Anatole Gobeaux, eveneens een oud-gediende van ‘La Dame Blanche’, en Camille Joset, die in 1942 de leiding van de Belgische Nationale Beweging zou waarnemen. Maar in mei 1940 werden deze contacten verbroken. De dienst van Dewé zond van augustus 1940 af radiotelegrammen naar Londen, die zonder antwoord bleven. Toch wilde SIS al vroeg de betrekkingen met bezet België herstellen.

Tussen 18 juni en 31 augustus 1940 stuurde de ‘Intelligence Service’ zeven Belgische agenten met een zeer beperkte opdracht naar België. Geen enkele van hen had echter de opdracht contact op te nemen met Belgen, die vóór mei 1940 door twee Britse SIS-officieren gerecruteerd werden, maar die door het verbreken van de contacten tussen Londen en het vasteland en door het vertrek van de SIS-officieren zonder instructies waren achtergebleven. Die eerste individuele zendingen leverden niet veel op. De eerste succesvolle zending was deze van Constant Martiny, geparachuteerd op 13 oktober 1940 en die tussen oktober 1940 en mei 1941 - datum waarop de dienst ‘Martiny-Daumerie’ werd opgerold - volgens SIS zeer waardevolle militaire inlichtingen naar Londen stuurde. Het ging om een zuiver Britse dienst, die vooral werkte met agenten uit de burgerluchtvaart en de spoorwegen. Toch had Martiny ook een per-

[pagina 58]
[p. 58]


illustratie
1




illustratie
2




illustratie
3




illustratie
4




illustratie
5




illustratie
6




illustratie
7




illustratie
8




illustratie
9
(1-4) Na de aanvankelijke ontmoediging van de zomer van 1940, kwamen geleidelijk meer Belgische ministers in Londen aan.
(5) Einde 1943 stuurde de regering François De Kinder, schoonbroer van eerste minister Pierlot, naar België met een verzoenende brief voor de koning. Het antwoord was negatief. De Kinder werd aangehouden en te Verdun terechtgesteld, vlak voor de bevrijding.
(6) Twee tenoren uit de koningskwestie: P.-H. Spaak onder de foto van Leopold III.
(7) Twee stemmen van de Belgische uitzendingen van de BBC: Victor de Laveleye en Jan Moedwil.
(8-9) Tussen Henri Rolin (8), onderstaatssecretaris van Defensie en eerste minister Pierlot (9) vlotte het niet zo best. N.a.v. de ‘zaak Claser’ nam Pierlot zelf de portefeuille van Defensie in handen.


[pagina 59]
[p. 59]


illustratie
1




illustratie
2




illustratie
3




illustratie
4




illustratie
5




illustratie
6
(1) Fernand Lepage (links), administrateur a.i. van de Staatsveiligheid in Londen en majoor Page, hoofd van de Belgische Sectie van de Secret Intelligence Service (SIS)
(2) Links: Constant Martiny, de eerste Belgische geparachuteerde agent
(3) De eerste lijnen voor het doorsturen van ontsnapten en inlichtingsrapporten via Frankrijk en Spanje werden opgericht door Hervé Doyen (BENOIT).
(4) Drie leiders van de inlichtingsdienst ZERO. V.l.n.r.: William Ugeux, Kerkhofs, Albert Hachez.
(5) Hector Demarque, samen met Walthère Dewé, leider van de inlichtingsdienst CLARENCE
(6) Pierre Bouriez (Sabot), afgevaardigde van de Staatsveiligheid in onbezet Frankrijk


[pagina 60]
[p. 60]

soonlijke boodschap van minister De Vleeschauwer voor de koning bij zich. Martiny had in 1914-1918 als postbeambte reeds aan verzet gedaan.

Pas in januari 1941 stuurde SIS een eerste radiooperator, Jean Lamy, naar de dienst ‘CLARENCE’ van Dewé, die aldus de eerste oud-gediende was met wie opnieuw contact werd gelegd. Dit gaf een nieuwe impuls aan de dienst van Dewé, die van 1941 tot 1944 in totaal 163 inlichtingsverslagen van een zeer grote precisie naar Londen stuurde. Tussen Londen en ‘Clarence’ werden in totaal 872 radiotelegrammen gewisseld. Vanaf 1942 werd ‘Clarence’ het geprivilegieerd kanaal voor de verbinding tussen het ‘Comité Gilles’ (zie verder) en Londen. De centrale plaats van Dewé in de betrekkingen tussen Londen en het verzet - veel ruimer dan de inlichtingendiensten - kan hier niet genoeg onderstreept worden.

De Belgische regering trachtte van haar kant eveneens de verbinding met bezet België tot stand te brengen. In september 1940 stuurde Camille Gutt, de tweede Belgische minister die in Londen aankwam, de reserveofficier Georges De Henau via Lissabon naar onbezet Frankrijk om onder de Belgische militairen aldaar te recruteren voor het op te richten Belgisch leger in Engeland, en om anderen te vragen in België een inlichtingendienst op te richten. Op basis van deze eerste zending legde de Belgische legatie in Lissabon verdere contacten, waaruit onder meer ontsnappingslijnen en de inlichtingendienst ‘BENOIT’, geleid door commandant Hervé Doyen, resulteerden. Pas na de oprichting van de Staatsveiligheid in Londen in november 1940 kon goed werk gemaakt worden van de verbinding met bezet België.

Inmiddels waren ‘op het terrein’ andere diensten ontstaan, zoals ZERO en LUC. Geleidelijk ging ZERO zich specialiseren in politieke, economische en administratieve inlichtingen, terwijl LUC (later MARC) zich vooral op militaire inlichtingen ging toeleggen. Maar in 1940-1941 deden deze diensten zowat alles: inlichtingen, sabotage, ontsnapping. Wat de inlichtingen en de ontsnappingen betreft, dient de grote rol onderstreept van de groep Joly-Dubar uit Roubaix (Caviar-Jean De Roubaix). Het is langs deze weg dat b.v. twee officieren die een grote rol zouden spelen bij de Staatsveiligheid in Londen (Vandermies en Nicodème) in 1941 naar Engeland vertrokken.

De eerste belangrijke zending van de SV was trouwens die van Vandermies, die in Londen verslag had uitgebracht over Roubaix en wat er ‘op het terrein’ gebeurde, en op 13 juni 1941 in onbezet Frankrijk werd geparachuteerd met een eerste coördinatieopdracht bij de Belgische diensten in België en Frankrijk. Hij schakelde de groep van Roubaix definitief in de werking van de Belgische diensten in, zowel voor het doorsturen van inlichtingsverslagen en mensen als voor het ontvangen van geparachuteerde agenten. Dit was voor een deel een gevolg van het wantrouwen dat bij de Staatsveiligheid gerezen was omtrent de werking van de dienst ‘BENOIT’ (Doyen) in Zuid-Frankrijk, die zijn inlichtingen ook doorgaf aan het Franse ‘Tweede Bureau’, dat - grotendeels ten onrechte - in Londen als collaborationistisch werd beschouwd.

Dankzij Vandermies hadden nu ook LUC en ZERO contact met Londen (oorspronkelijk gingen de inlichtingen van ‘LUC’ naar ‘BENOIT’), zij het nog niet per radio. Deze vorm van contact kwam voor beide diensten slechts eind 1941 - begin 1942 tot stand. Inmiddels deed de SIS een andere poging om een nieuwe inlichtingendienst op te richten door gebruik te maken van Belgen die in 1939 door Gobeaux werden gerecruteerd. Dat werd de dienst MILL, vooral afgestemd op militaire inlichtingen, en geleid door Adrien Marquet, geparachuteerd op 13 augustus 1941.

Marquet zelf en vier sectoroversten van MILL werden in 1939 door Gobeaux gerecruteerd. Evenals ‘CLARENCE’ is MILL een voorbeeld van een efficiënte inlichtingendienst: hun leiders (Demarque, die de leiding van ‘CLARENCE’ had, en Marquet) zijn de enigen die de hele bezetting door aan het hoofd van een dienst zijn gebleven. Ook bij MILL ging het in de eerste plaats om een Britse dienst.

Maar SIS was niet de enige Britse dienst die met het verzet op het vasteland werkte. De ‘Special Operations Executive (SOE) stuurde van begin 1940 af sabotageagenten naar Frankrijk. De eerste Belgische SOE-agent, Emile Tromme, werd op 13 mei 1941 geparachuteerd, pater Jourdain S.J. in juli, Fabri en Campion in augustus, Lheureux-Scohier, Stinglhamber-Van Impe en

[pagina 61]
[p. 61]

Maus-Fonck in september. Het ging hierbij om specifieke en gelokaliseerde opdrachten: Fabri in Antwerpen, Campion in Henegouwen, Stinglhamber in Namen en in de kustzone, Maus-Fonck in Luxemburg. Enkel Jourdain, die van de Staatsveiligheid ook een vertrouwelijke informatieopdracht over het Hof had gekregen, en Scohier werkten op een ruimere schaal: Brussel en het gebied ten zuiden van Samber en Maas.

Het bestaan van SIS en SOE naast elkaar schiep niet enkel communicatieproblemen, maar ook verwarring op het terrein. ZERO en het Belgisch Legioen kregen hun eerste radiocontact met Londen via de zender van Scohier, en er ontstonden nogal wat overlappingen tussen sabotagegroepen en inlichtingendiensten. Deze toestand veroorzaakte onrust bij SIS en de Staatsveiligheid, des te meer wanneer bleek dat verscheidene SOE-agenten vrij vlug werden aangehouden. Merkwaardig hierbij was dat SIS hiervan wel en SOE er niet van op de hoogte was, en dat SIS haar informatie blijkbaar niet doorgaf aan SOE, wat de Abwehr in 1942 in de gelegenheid stelde vooral via SOE-agenten een mini-Englandspiel in België op te zetten. Deze toestand bracht SIS en de SV ertoe begin 1942 al hun netten te waarschuwen voor de werking van ‘saboteurs’ en formeel alle contacten met sabotagegroepen of SOE-agenten te verbieden. In de praktijk bleek dit principe van afscheiding niet altijd gemakkelijk: de ‘Libre Belgique’, behorend tot het domein van de psychologische oorlogsvoering, zat stevig in het milieu van ZERO vastgeankerd

LUC bleef tot 1942 een sabotageafdeling behouden, en zowel LUC als ZERO bleven zich met ontsnapping bezighouden.

In 1942 deden zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voor:

1.Naast SOE begon ook ‘Political Warfare Executive (PWE) een eigen werking en kreeg een verbindingsofficier met de SV (Aronstein) naast FLoor voor SOE en Nicodème voor SIS. De PWE-zendingen naar België waren zeer verscheiden van aard en werden door de regering als zeer belangrijk beschouwd. Het ging om het vertragen van de industriële produktie (O. Catherine, Harnisfeger), hulp aan de sluikpers (Passelecq), hulp aan de militairen (Osterrieth, die recht in Duitse handen werd gedropt, een gevolg van het Englandspiel), hulp aan clandestiene vakbonden (Harnisfeger), vernietiging van de steekkaarten van het ‘Rijksarbeidsambt’ om de arbeidsverplichting tegen te gaan (Durieux-Heffinck, die aan de basis lagen van de groep NOLA), propaganda (Ceyssens), organisatie van het verzet tegen de landbouwcorporatie (Van Dorpe in 1942, Losseau in 1943). In 1943 kwamen daar nog nieuwe zendingen bij: Samoyède (Veldekens, reorganisatie van de radio), demoralisatie van de Duitse troepen (Coyette en Filot). Op het stuk van deze zendingen werd samengewerkt tussen PWE, SOE en de Staatsveiligheid.
2.De oprichting van het comité GILLES waarbij A. Delfosse en W. Dewé een grote rol speelden, met Charles De Visscher en Ganshof als de centrale figuren van deze clandestiene ‘antenne’ die de regering informeerde over de voorbereiding van de naoorlog op nagenoeg alle terreinen van het openbaar leven (industrie, administratie, politiek, ordehandhaving, magistratuur, voorbereiding van de repressie).
3.De oprichting van een ‘Poste de Commandement Belge’ (PCB) in onbezet Frankrijk, die optrad als centrale koerierdienst voor de verslagen van de inlichtingendiensten uit België en voor de verdere organisatie van de ontsnapping (de lijn ‘Comète’ viel hier echter buiten). De opdracht werd toevertrouwd aan William Ugeux, na een verblijf van een maand in Londen in augustus 1942. Zijn opdracht betekende een beperking van de bevoegdheid van SABOT (Pierre Bouriez), die op 3 oktober 1941 geparachuteerd werd met een coördinatieopdracht voor alle Belgische diensten in Frankrijk. Van september 1942 af moest hij die rol delen met Ugeux, die bevoegd werd voor alle diensten die werkten boven de Loire. Tot de aanhouding van Bouriez in januari 1943 werkten twee afgevaardigden van de SV in Frankrijk naast elkaar. Na het vertrek van Ugeux naar Londen in maart 1943 kreeg de dienst de nieuwe benaming ‘Poste Centrale de Courrier’ (PCC). Hij bleef een grote rol spelen in de transmissie van de koeriers, die van eind 1943 af ook via ‘mail pickup’ plaatsvond. In augustus 1942 deed zich ook een tijdelijke breuk voor tussen de regering en SOE, naar aanleiding van de ‘zaak Claser’. In feite vormde deze ‘affaire’ de druppel die de emmer deed overlopen. De verhouding SOE-re-
[pagina 62]
[p. 62]
gering was van bij het begin niet rimpelloos geweest. De regering had begin 1942 immers vastgesteld: - dat zij niet of pas nadien werd ingelicht over het vertrek van Belgische SOE-agenten naar België; - dat zij niet werd op de hoogte gebracht van de inhoud van hun opdracht; - dat de radiotelegrammen die deze agenten naar Londen stuurden niet of slechts onvolledig of laattijdig aan de Belgische diensten werden bezorgd; - dat zij bijgevolg geen controle had over het werk dat Belgen in België voor SOE verrichten.

De ‘zaak Claser’ vertoonde verscheidene van deze facetten: Claser wenste contact met de Britten, niet met de Belgische regering. Hij werd eerst ontvangen door SOE, dan pas door de Staatsveiligheid. De regering was niet geheel op de hoogte van zijn opdracht. Bovendien verdacht zij hem van politieke plannen.

Na de verwijdering van H. Bernard en Rolin, nadat Pierlot ook minister van Defensie was geworden en nadat zowel de Britten als de Belgen Claser hadden laten vallen, werden de relaties met SOE hersteld, op basis van de overeenkomst dat geen enkele agent meer naar België zou gestuurd worden zonder voorkennis van de regering. Alle vorige SOE-opdrachten werden als beëindigd beschouwd, en mede hierdoor werd althans gedeeltelijk een einde gemaakt aan het Englandspiel vanuit België.

In 1943 kondigde zich een nieuwe fase aan: de contactname met het ‘burgerlijk verzet’ (Onafhankelijkheidsfront, Belgische Nationale Beweging en Groep-G). De Groep-G had reeds begin 1942 een eerste ‘bezoek’ uit Londen ontvangen van André Wendelen (‘zending MANDAMUS’). Wellicht hebben hier verscheidene elementen een rol gespeeld:

a) het feit dat deze groepen contact zochten met de regering, om haar steun vroegen en zo snel mogelijk wilden erkend worden. Vooral de BNB en het Geheim Leger drongen daarop aan.

b) de aankomst in Londen van vooraanstaanden uit het verzet: Marteaux voor het OF (ofschoon zijn invloed in Londen gering, zoniet onbestaande was), William Ugeux en Ganshof van der Meersch, één van de belangrijkste agenten van ZERO. Zij informeerden de regering over de tot dan toe in Londen weinig bekende ‘burgerlijke’ verzetsgroepen.

c) de evolutie van de oorlog en de voorbereiding van de terugkeer naar België. Het vertrouwen van de regering in de grote ‘burgerlijke’ verzetsbewegingen was niet veel groter dan dat in het Geheim Leger. De regering wilde vooral deze bewegingen controleren, en stuurde mede daarom afgezanten naar deze groepen.

Tijdens de tweede helft van de oorlog ontwikkelde zich dus naast het louter militair aspect ook een sterkere politieke bekommernis in de betrekkingen tussen Londen en het verzet. Deze bekommernis was echter niet nieuw (cfr. de ‘zaak Claser’).

Respectievelijk in juli en augustus 1943 werden Philippe de Liedekerke (Claudius) en André Wendelen (Tybalt, Hector) naar België gestuurd met de opdracht contact op te nemen met het OF en de hulp aan werkweigeraars te organiseren. Hieruit ontstond de dienst SOCRATES, geleid door R. Scheyven. ‘Socrates’ bouwde gedeeltelijk voort op enkele vroegere PWE-zendingen, want ook Harnisfeger (Dingo, geparachuteerd in november 1942) was er al op regionaal vlak, in de streek van Charleroi, in geslaagd gekwalificeerde arbeiders aan de verplichte tewerkstelling te onttrekken. Ook met de BNB werd contact opgenomen. Deze eerste contactname, die door PWE, SOE en de SV werd beheerd, leidde tot een vrij ingewikkeld complex van zendingen naar het ‘burgerlijk’ verzet en mondde ten slotte uit in de oprichting van een Nationaal Coördinatiecomité. Daarin zetelden vertegenwoordigers van het Geheim Leger, de Groep-G, de BNB, de Partizanen-OF. De werking van dit Comité werd geleid door Jules Guillery (Nelly, Virgilia) en Jules Rolin, later ook door Lepoivre (juli 1944).

Het is duidelijk dat de betrekkingen tussen Londen en het verzet in 1944 veel beter gecoördineerd werden dan in 1941-1942. Dit lag mede aan het feit dat de zendingen goed werden voorbereid en omlijnd, maar ook en misschien vooral aan het feit dat de regering in 1944 veel beter geïnformeerd was. Het werk van de inlichtingendiensten, de werking van het Comité Gilles, de aanwezigheid te Londen van steeds meer personen die over het leven in België en de werking van het verzet verslag uitbrachten, hebben hiertoe bijgedragen. De vaak gehoorde beschuldiging, ook tijdens de bezetting en bij verzetsgroepen, dat Londen ‘niet op de hoogte was’ ging voor 1944 zeker niet meer op. Pierlot

[pagina 63]
[p. 63]


illustratie
1




illustratie
2




illustratie
3




illustratie
4




illustratie
5




illustratie
6
(1-5) Leden van het Comité Gilles, de clandestiene ‘antenne’ van de regering in België:
(1) W. Ganshof van der Meersch
(2) Charles De Visscher
(3) Jacques Basijn
(4) Leon Bekaert
(5) Antoine Delfose
(6) Pierre Clerdent, leider van het ‘Armée de Libération’ en één van de sleutelfiguren van het Nationaal Coördinatiecomité van het verzet


[pagina 64]
[p. 64]

heeft terecht kunnen zeggen dat bezet België, mede dankzij de inlichtingendiensten, voor de regering ‘een glazen huis’ was. Maar het gebruik dat al dan niet werd gemaakt van de inlichtingen werd op het terrein niet steeds goed begrepen en anderzijds werd door de diensten in België soms gerechtvaardigde kritiek uitgebracht op de ‘bureaucraten’ in Londen. De aankomst te Londen van personen, die hun kennis van ‘het terrein’ meebrachten, heeft veel bijgedragen tot een betere coördinatie. Ugeux, Ganshof en Hachez kwamen in 1943 in Londen aan. Ugeux werd in juli 1943 benoemd tot directeurgeneraal van de inlichtingen- en actiediensten bij de SV, Ganshof werd aangesteld tot Hoog Commissaris voor de veiligheid van de Staat met een superviserende functie. Grégoire werd adjunct van Tschoffen bij de ‘Civil Affairs’.

Naarmate de oorlog vorderde, streefde de regering uiteraard ook naar coördinatie van de acties met het oog op de geallieerde landing en de bevrijding, dit in nauw overleg met het geallieerd opperbevel. Dat hierbij ook overwegingen van politieke aard hebben gespeeld, lijdt geen twijfel.

Die overwegingen waren op hun beurt weer het gevolg van het feit dat sommige verzetsgroepen politieke aspiraties hadden of doeleinden nastreefden die tot het domein van de uitvoerende macht behoorden. Deze opmerkingen gelden niet voor de inlichtingendiensten, maar vooral voor het Geheim Leger, de Belgische Nationale Beweging (BNB) en het Onafhankelijkheidsfront (OF). De regering was ervoor beducht dat deze groeperingen bij de bevrijding een rol wilden spelen bij de onderhaving, en ging er min of meer vanuit dat deze wens andere politieke oogmerken verborg. Principieel nam de regering op dat punt volgend standpunt in, dat duidelijk werd geformuleerd in de richtlijnen (‘Ordre de mission’) voor de BNB: ‘Enkel de wettige Belgische overheid zal instaan voor de ordehandhaving en de veiligheid van de Staat bij de bevrijding. Aan de BNB wordt gevraagd zich bij de bevrijding ten dienste te stellen van de wettige overheid om onder haar leiding mee te werken aan de handhaving van de orde, dit wil zeggen de ordehandhaving op straat verzekeren, daden van banditisme vermijden en de hervatting van het openbaar leven vergemakkelijken. Buiten het kader van deze richtlijnen is geen enkele burgerlijke of militaire groepering bevoegd om zich met de ordehandhaving in te laten’ (februari 1944). Deze richtlijnen werden herhaald in mei, juni en juli 1944 en naar het OF, de BNB en het Geheim Leger gestuurd. In juli 1944 was de boodschap nog explicieter: ‘De richtlijnen van de regering aan het burgerlijk en het militair verzet bestaan hierin dat zij zich van het nastreven van alle politieke doeleinden moeten onthouden, die afwijken van de strijd tegen de vijand, zowel nu als bij de bevrijding’.

Zeer opmerkelijk voor de evolutie van de regering was het standpunt dat tegenover de communisten werd ingenomen. In 1943-1944 werd ervan uitgegaan dat men ze niet kon bestrijden, gezien hun deelname aan het verzet, maar dat men integendeel hun deelname aan een door de regering erkende verzetsorganisatie (het OF) moest valoriseren en aanwenden om hun ‘integratie in de nationale gemeenschap’ te vergemakkelijken, ook wanneer dit niet zou bevallen aan bepaalde anti-communistische kringen. Zodra de regering de formele belofte had gekregen dat de Bevrijdingscomité's van het OF zich niet in de plaats wilden stellen van de wettige overheid stond niets de erkenning ‘voor de duur van de oorlog’nog in de weg. Algemeen beschouwd kwam het standpunt van de regering erop neer dat de autonome rol van het verzet bij de bevrijding uitgespeeld zou zijn en dat de wettige overheid eventueel nog op verzetsbewegingen een beroep kon doen voor hulp bij bepaalde niet-politieke opdrachten. Overigens was de autonomie van het verzet ook beperkt en was het des te gemakkelijker ze te beperken omdat de verzetsgroepen precies erkenning vroegen van de regering. Want zeker in 1944 wenste de regering elke verzetsbeweging van nationaal belang te ‘omkaderen’ met één of meer afgezanten met precieze richtlijnen. Zo had zij ook gewenst dat een afgevaardigde van de KP naar Londen zou komen en met richtlijnen zou teruggestuurd worden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken