Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Antwerps liedboek. Deel 2. Commentaar (2004)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Antwerps liedboek. Deel 2. Commentaar
Afbeelding van Het Antwerps liedboek. Deel 2. CommentaarToon afbeelding van titelpagina van Het Antwerps liedboek. Deel 2. Commentaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.01 MB)

Scans (39.50 MB)

ebook (5.88 MB)

XML (1.57 MB)

tekstbestand






Editeurs

Dirk Geirnaert

Louis Peter Grijp

Hermina Joldersma

J.B. Oosterman

Dieuwke E. van der Poel



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Antwerps liedboek. Deel 2. Commentaar

(2004)–Anoniem Antwerps liedboek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

50 Ghesellekens van herten coene

Ironische oproep om mee te doen aan het gedrag dat bij de lente hoort.

1,1 Flinke makkers
1,3 in saysoene: in zijn volle kracht
1,7 Ook de dwazen beginnen zich te roeren
2,1 en laet u niet bedwingen: laat u niet in toom houden
2,5 Maakt plezier
2,6 En houdt elkaar vrolijk voor de gek
2,7 Als u bij uw liefje kunt komen
2,8 meelbuydel: meelzeef (bekend symbool voor dwaasheid)
3,4 zijnder mede ontstelt: raken er ondersteboven door
3,8 Dat weten we maar al te goed
4,1 Trompetters, fluitspelers en trommelslagers
4,3 Die graag hun elleboog laten werken (nl. bij het drinken)
4,5 Ga toch naar Sint Reynuut (Sint Schoon Op)!
4,7 Al zou het ten koste van vrouw en kinderen gaan
4,8 Verzuip het maar! (eig. jaag het maar door het (keel)gat!)
5,3 Al zouden we het (pas gesponnen) garen van de haspel moeten verkopen (bedoeld is: alles bijeen moeten schrapen)
5,5-6 Al zou u in gehuurde kleren naar het feest gaan
5,7 Zet dat allemaal maar vrolijk op het spel
6,1 Laat het zotje van de zotskolf maar gerust naar buiten kijken
6,2 vaer: vrees

[pagina 136]
[p. 136]

6,3 Bestuift uzelf maar met de meelzeef
6,6 (Teveel meisjes) om op te noemen
7,2 so grooten hoop: zovelen
7,4 Houdt het slechtste maar voor uzelf
7,5 Gaat maar met uw lendenen aan de slag
7,6 cranck: zwak
7,7 Dan zult u de wereld versterken (door kinderen te verwekken)
7,8 En de molenaar zal u dankbaar zijn!

Dwaasheid werd in de zestiende eeuw vaker toegeschreven aan de invloed van stof of meel. In dit lied worden allerlei mensen opgeroepen om de meelbuydel te hanteren, de zeef die gebruikt werd om meel en zemelen te scheiden. Iedereen mag meedoen en zich overgeven aan allerlei dwaasheden! Vooral in de derde strofe worden de standen een voor een aangesproken: adel (3,3-4), geestelijkheid (3,5) en burgerij (meer in het bijzonder juridische ambtenaren (3,7)). De oproep betreft in het bijzonder twee soorten van zot gedrag: het verbrassen van geld dat men eigenlijk niet heeft (strofe 4 en 5), onder meer toepasselijk verwoord als een aansporing om naar Sint Reynuut te gaan. Deze spotheilige treffen we ook elders aan in de literatuur en de beeldende kunst van de zestiende eeuw; daarbij gaat het - net als in dit lied - gewoonlijk om een standensatire. De naam Sint Reynuut refereert zowel aan het legen van de drinkbeker als aan het berooid zijn; zijn schip (4,6) is de plaats waar alle leeglopers zich kunnen verzamelen. De andere soort van zotheid betreft seksuele uitspattingen (strofe 6 en 7). Toepasselijk genoeg wordt er een verbinding gelegd tussen het centrale beeld van het meel en de figuur van de molenaar (die gewoonlijk als erotische schuinsmarcheerder optreedt, zie al 15, 21, 62, 178).

Het lied kan verbonden worden met de vastenavondviering. Carnavalsteksten hebben vaker de vorm van een oproep. Het schip van Sint Reynuut past ook in die context: zo'n narrenschip werd tijdens de carnavalsfeesten daadwerkelijk door de stad getrokken (zie ook al 54:6,6). In de eerste strofe is in de druk sprake van het bloeien van de boomen (1,5), maar het gaat ongetwijfeld om de bloei van de boonen, overeenkomstig de zegswijze: ‘Als de bonen bloeien, de zotten groeien’ (zie ook Van den boonkens, al 54). De zotskolf (6,1) is een bekend attribuut van een nar. Bij alle joligheid is het doel van dit lied uiteindelijk serieus: de tekst waarschuwt voor dwaas gedrag (dansen, drinken, geld erdoor jagen, zich te buiten gaan op seksueel gebied).

Het Antwerps Liedboek bevat nog twee ironiserende standensatires: Van den boonkens (al 54) en Een nyeu liedeken Van den haselaer (al 215, met dit lied zijn er ook enkele woordelijke overeenkomsten). Interessant genoeg is er een beschrijving bekend van een ommegang in Antwerpen (1563, overi-

[pagina 137]
[p. 137]

gens in augustus, dus niet tijdens de vastenavondperiode), waarbij achter een van de wagens drie zotten reden, ‘eenen int Boonstroo, den tweeden in den Haeseler, den derden met een Muelen in de hant bestooven zijnde met den Meelbuydel’. De centrale motieven van de drie liedjes waren dus in Antwerpen bekend genoeg om in visuele voorstellingen te gebruiken.

 

Dit lied is alleen bekend uit het Antwerps Liedboek. In een fragment van een latere herziene druk van het Antwerps Liedboek (thans bewaard te Leiden) heeft het een wijsaanduiding: Rijck God wie sal ick claghen (de aanvang van al 205). De zotte tekst van Ghesellekens kan inderdaad op deze populaire treurmelodie worden gezongen, die is overgeleverd in de Souterliedekens (psalm 67). Het verschil in karakter doet echter vermoeden dat het niet de oorspronkelijke melodie is geweest - ook zestiende-eeuwse zangers moesten zich kennelijk wel eens behelpen met een muzikale noodoplossing.

Literatuur: Coigneau 1980-1983, dl. 2, p. 428, 432-433 en 469-493; Pleij 1983, p. 163-197; Repertorium 2001, t2109, m1003.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken