Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Antwerps liedboek. Deel 2. Commentaar (2004)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Antwerps liedboek. Deel 2. Commentaar
Afbeelding van Het Antwerps liedboek. Deel 2. CommentaarToon afbeelding van titelpagina van Het Antwerps liedboek. Deel 2. Commentaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.01 MB)

Scans (39.50 MB)

ebook (5.88 MB)

XML (1.57 MB)

tekstbestand






Editeurs

Dirk Geirnaert

Louis Peter Grijp

Hermina Joldersma

J.B. Oosterman

Dieuwke E. van der Poel



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Antwerps liedboek. Deel 2. Commentaar

(2004)–Anoniem Antwerps liedboek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

110 Moet mi, lacen, dijn vriendelijc schijn

Liefdesklacht. De minnaar smeekt zijn geliefde om medelijden met zijn liefdesverdriet.

1,1 lacen: helaas
  schijn: blik
1,2 Dus: Zozeer
1,4 In u ooghen: (hoort bij dijn vriendelijc schijn (1,1))
  gelijc: zoals
1,5 Gevaarlijk is, dat is duidelijk zichtbaar
1,6 Al had mijn gemoed de lichtheid van parels
1,7 En de zuiverheid van een robijn
1,8 U vult nu mijn hart
1,9 Met (de donkerte van het) verdriet, zoals het water de Rijn (vult)
1,10 van allen siden: overal
2,1 snel: levendig
2,2 ghequel: verdriet
2,3 Kan niemand anders
2,4 mineren: verminderen
2,5 Dat is: midts: Namelijk door
  beraden: woorden
2,6 Wiens vertroosting ik moet ontberen, terwijl ik er zo slecht aan toe ben
2,7 Hoezeer uw hart zich ook rept
2,8 Om te doen wat u het opdraagt (?)

[pagina 268]
[p. 268]

2,9 Zoete woordjes spreken
2,10 (Woordjes) die mij (echter) niet kunnen verzadigen
2,11 Neemt mi: Aanvaardt me
3,1-2 Mijn zuiverste en deugdzame geliefde, u wordt zelf belaagd
3,3 Ik weet het, ik geef het toe
3,4 Moge de gezegende God u bewaren
3,5 Naar u te mogen kijken geeft zoveel vreugde
3,6 so eerbaer zijt: zo voornaam is
3,7 Waar ter wereld dan ook
3,8 Als ik maar met u verblijd mag zijn
3,9 Ik bemin u zo lang als u leeft
3,10 hele: verzwijg
3,11 moecht: kunt
  vervelen: te veel zijn
4,1 Heb toch oog voor mij, die u goed gezind ben
4,2 Ontvlucht de afgunstigen
4,3 Maar wendt uw blik niet af (van mij)
4,4 Wat u bedrukt, doet mij ook verdriet
4,5 Ghestadich: Vastberaden
  motive: doel
4,6 in duechden doorvliet: ontwikkelt u zich verder in deugd
4,7 spriet: pijl
4,9 En weet, ik zal u nooit verlaten
4,10 En twijfel er niet aan: ik zal u toegewijd blijven
5,1 Als een Juno, een Venus en een strenge Pallas tegelijk
5,2 Houdt u mij in uw macht
5,3 Onontkoombaar
5,4 wint al den danck: verdient alle lof
5,5 u aenschouwen: uw voorkomen
5,6 Het is vanzelfsprekend dat mijn genegenheid op u gericht is
5,8 Zich welluidend aan mij voordoet
5,9 der werelt ommeganc: de gehele wereld
5,10 Heeft nooit iemand er beminnelijker uitgezien
5,11 goet ende getrouwe: geheel en al trouw
6,1 Het valt me zwaar dat u ten opzichte van mij alles losmaakt (?)
6,2 En totaal verloochent
6,3 Wat mijn liefde bewerkstelligt (?)
6,4 Van wie (nl. van de ik) u het gemoed hebt geroofd
6,5 En bij wie u de levensvreugd laat uitdoven
6,6 waert: zou het zo zijn
  trooste: vertroosting van mijn liefdesgevoelens zou geven

[pagina 269]
[p. 269]

6,7-8 Waar mijn ziel naar snakt en zich voor inspant
6,10 En laat uw troost mij ten deel vallen

De dichter heeft gekozen voor een veeleisende vorm: lange strofen met korte versregels en slechts twee rijmklanken. Het regelaantal per strofe toont aan dat de tekst niet helemaal goed is overgeleverd: strofe 4 en 6 hebben elk een regel te weinig. Het rijm wijst uit dat in strofe 4 de laatste of voorlaatste regel ontbreekt en in strofe 6 een regel tussen vs. 8 en 9 mist. Deze laatste strofe is gehavend: in 6,1-3 hebben we het rijm tot drie keer toe getracht te herstellen en trooste (6,6) is een weesrijm. De combinatie van al deze factoren maakt het lied moeilijk te interpreteren.

De dichter heeft hier en daar tamelijk onverwachte beeldspraak gebruikt, vooral in strofe 1, waar de blik van de geliefde die de minnaar leed berokkent, wordt vergeleken met een gevaarlijk everzwijn en het gemoed van de ikfiguur met parels en robijnen. De aanvang van strofe 5 bevat een referentie aan het oordeel van Paris, die moest beslissen wie de schoonste was: Juno (die macht representeert), Venus (die de liefde begunstigt) of Pallas Athene (die voor militaire overwinningen kan zorgen). Het motief is vaker gebruikt in lofprijzingen van een geliefde dame en in huwelijksdichten (zie ook al 137:1).

De eerste letters van de zes strofen vormen mogelijk een acrostichon: momkin (betekent: ‘maskertje’). Dat kan niet de werkelijke naam van de dichter of de beminde vrouw zijn geweest, maar misschien wel een bewust gekozen pseudoniem van de dichter (die met de naam zelf al duidelijk maakte dat het hem erom te doen was zich te verschuilen) of een koosnaampje voor of van de dame.

 

De karakteristieke strofevorm van Moet mi, lacen, dijn vriendelijc schijn komt exact zo voor bij Souterliedeken 143, met een melodie. De wijsaanduiding luidt aldaar: Doer liefde ben ick ter doot ghewont, maar die wereldlijke liedtekst is zelf niet overgeleverd. Wel is een driestemmige zetting bekend van Jacob Obrecht, met de beginregel Moet my lacen u vriendelic schijn maar zondere verdere tekst, genoteerd in 1502 (Hs. Segovia). Daarin is inderdaad de melodie van Souterliedeken 143 te herkennen - en daarmee blijkt al 110 een ‘oudt’ liedeken te zijn. Voor een vergelijkbaar geval zie al 4. In de Souterliedekens-versie van al 110 worden de eerste vier frasen herhaald, en het geheel afgesloten met een aparte slotfrase (frase 9). Dat is bij Obrecht precies zo, behalve dat de vierde en achtste frasen op verschillende noten eindigen: ze vormen een ouvert en clos.

De tekst van Moet mi, lacen, dijn vriendelijc schijn lijkt niet erg verspreid te zijn geweest, maar de melodie moet veelvuldig zijn gezongen. Uit de zestiende eeuw zijn enkele tientallen contrafacten bekend, meestal van doops-

[pagina 270]
[p. 270]

gezinde oorsprong, waarvan het schriftuurlijke lied Rijst uut den slaep, nu niet en vaect het populairst was.

Literatuur: Sluijter 2000, p. 125-132; Repertorium 2001, t4953, m1005.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken