Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Antwerps liedboek. Deel 2. Commentaar (2004)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Antwerps liedboek. Deel 2. Commentaar
Afbeelding van Het Antwerps liedboek. Deel 2. CommentaarToon afbeelding van titelpagina van Het Antwerps liedboek. Deel 2. Commentaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.01 MB)

Scans (39.50 MB)

ebook (5.88 MB)

XML (1.57 MB)

tekstbestand






Editeurs

Dirk Geirnaert

Louis Peter Grijp

Hermina Joldersma

J.B. Oosterman

Dieuwke E. van der Poel



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Antwerps liedboek. Deel 2. Commentaar

(2004)–Anoniem Antwerps liedboek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 586]
[p. 586]

Register van beginregels en titels

Dit register geeft de beginregels (incipits) en titels van alle liederen. Als meerdere liederen dezelfde beginregel hebben, is een tweede, zonodig een derde regel vermeld. Liedtitels zijn zowel als zelfstandige ingang opgenomen als ook achter het bijbehorende incipit (steeds in cursief). Opschriften (zoals: Een nyeu liedeken) zijn niet opgenomen.

 

Adieu Antwerpen, ghenoechlijc pleyn 12
Adieu reyn bloemken, rosiere 9
Adieu schoon bloemken, reyn akeleye 7
Aenmerct doch mijn geclach 2
Al ben ic van den scamel ghesellen 174
Al dat spreect met Vlaemschen tonghen 175
Al om die liefste boele mijn 11
Alle mijn gepeys doet mi so wee 3
Als alle die cruydekens spruyten 1
Als alle die werelt in vruechden is 4
Als ic aenmercke al dat de werelt hout bevaen (Van den edelen landtman) 176
Als men duysent vierhondert schreef (Van den slach van Blangijs) 6
Arghe winter, ghy zijt cout 10
Aylacen, rijck God Heere 8
Aylaes, ic mach wel weenen ende druckelijck claghen 5
Bistu een crijgher oft bistu een boer 13
Bourgoensche herten, wilt u verblijden 210
Bourgoenschen, laet ons vrolick singhen 177
Claes molenaer en zijn minneken (Van Claes molenaer) 15
Confoort, confoort sonder verdrach 14
Coppelt aeneen, den nacht is lanck 17
Cort Rozijn, wel lieve neve (Van Cort Rozijn) 16
Daer ick lest leedt / Daer vant ick een schoon dierken 179
Daer ic lest leet / Daer vant ic een joncfrouwe 180
Daer soude haer een maget vermeyden 22
Daer staet een clooster in Oostenrijc 221
[pagina 587]
[p. 587]
Daer was een goelijc molenaer (Van den molenaer) 178
Dat ick om een schoon beelde soet 18
Dat meysken opter laden lach 31
Dat ruyterken in der schueren lach 34
Dats wildi van der waerheyt horen singen (Van Sint Jacob) 20
Den dach en wil niet verborghen zijn 19
Den lustelijcken mey is nu in den tijt 27
Den mey moet wech na tsomers saysoen 24
Den winter comt aen, den mey is uut 26
Den winter is een onweert gast 25
Des hadde een Swave een dochterlijn 29
Die Ghelders ende die Fransoysen 181
Die mey is so genoechlijcken tijt 32
Die mi te drincken gave (Van vrou van Lutsenborch) 23
Die mint, die vint een heimelic lijden 30
Die vogelkens in der muten 28
Die voghelkens in der wilder heyden 21
Die wachters hoorde ick reden 182
Din eygen, certeyn, reyn vroulic saet 33
Doe men schreef mv hondert 211
Een aerdich vrouken hevet mi bedroghen 44
Een boerman hadde eenen dommen sin 35
Een goet nyeu liet heb ick gedicht 38
Een jonck herteken, goet van prijse 42
Een jonck meysken, reyn van seden 39
Een jonghe maecht heeft mi gedaecht 40
Een liet met droevicheden (Van die coninghinne van Enghelant) 184
Een lodderlijc vrouken seer amoreus 41
Een meysken leyde een knechtken te voren 183
Een nyeu liet wil ic beghinnen 43
Een oude man sprack een meysken an 37
Een ridder ende een meysken jonck 45
Een venusdierken heb ic uutvercoren 36 (=212)
Een venusdierken heb ic uutvercoren 212 (=36)
Een wewer hat een meysken lief 214
En ick soude tot minnen boele gaen 213
Eylaes, ic arm allendich wijf 185
Fortuyne heeft mi verbeten 47
Fortuyne, wat hebdy ghebrouwen 48
Fortuyne, wilt u keeren 46
Gheldeloos, ghi doet mi pijn 51
[pagina 588]
[p. 588]
Ghepeys, ghepeys, vol van envijen 49
Ghesellekens van herten coene 50
Ghestadighe minne draghe ic altijt 53
Ghi chrijslieden alle tesamen 186
Ghi ruyters, gesellen van avontueren 52
Ghi sotten ende sottinnekens (Van den boonkens) 54
Het daget in den oosten / Het lichtet overal / Wie verholen wilt vrien 75
Het daghet in den oosten / Het lichtet overal / Hoe luttel weet mijn liefken 73
Het gheviel op eenen donderdach 70
Het ghinghen drie gespeelkens goet 80
Het is gheleden jaer ende dach (Van Brandenborch) 81
Het is goet vrede in alle Duytsce landen (Van Thijsken van den Schilde) 59
Het quam een man van Schelde 78
Het quam een ruyterken uut Bosscayen (Van den ruyter uut Bosschayen) 66
Het quamen drie ruyters geloopen 58
Het reghende seer ende ick worde nat 79
Het sou een ghildeken uut vrijen gaen 216
Het soude een fier Margrietelijn (Van fier Margrietken) 67
Het viel een coelen douwe 72
Het viel eens hemels douwe 74
Het vlooch een so cleynen wilt vogelken 77
Het voer een knaep uut liefden sterck 82
Het voer een lantsknecht spaceren 68
Het voer een maechdelijn over Rijn 61
Het voer een visscher visschen (Van den visscher) 71
Het was een aerdt-, een aerdich medecijn 193
Het was een meysken vroech opghestaen 62
Het was een rijck boermanssone 63
Het was op eenen dijsendach (Van mijn here van Lelidam) 65
Het was te nacht, also soeten nacht 194
Het wayt een windeken coel uuten oosten 69
Het worp een knaep so heimelike dingen 60
Hier beghinnen wi nu an (Van den regulier moninck) 57
Hier zijn drie lichte geladen 76
Hoe coemt dat bi, scoon lief, laet mi dat weten 64
Hoe luyde riep die siel tot God van binnen 56
Hoe luyde sanc die leeraer opter tinnen (Van den leeraer opter tinnen) 55
Hoort alle toe, arm ende rijcke 189
Hoort, ghi ghildekens alle (Van den haselaer) 215
Hoort menschen, hier gheseten 190
[pagina 589]
[p. 589]
Hoort toe al int ghemeyn 187
Hoort toe, den hoop met allen 192
Hoort toe, ghi slootmakers al tesamen 191
Hout al aen, laet ons vrolic springen 188
Ic hadde een gestadich minneken 98
Ic had een alderliefste 86
Ic had mijn sinnekens uutgheleyt 105
Ic hads mi onderwonden 103
Ic heb de werelt seer bemint 196
Ic heb om eender vrouwen wille 102
Ic quam noch gisteravont 199
Ic quammer gisteravont, also mi dochte 106
Ic rede eenmael in een bosschedal 84
Ic sie die morgensterre 96
Ic stont op hoogen bergen 87
Ic weet een uutvercoren 99
Ic weet een vrouken welbereyt 91
Ic wil gaen om mijn ghewin 198
Ick, arm schaepken aen der heyden 93
Ick draghe naest mijnder herten 89
Ick ghinck noch ghisteravont 94
Ick hebbe ghedraghen wel seven jaer 90
Ick quam tot eenen dansse 85
Ick seg adieu 100
Ick sie die morghensterre breyt 92
Ick weet een vrouken amoreus 104
Ick wil mi gaen verhuegen 101
Ick wil te lande rijden (Van den ouden Hillebrant) 83
In augusto den tweesten dach 197
In junius den xx dach 195
In mijnen sin hadde ick vercoren 88
In oostlant wil ic varen 97
Int soetste van den meye 95
Laet ons den landtman loven (Van den landtman) 201
Lof God en weest verblijt 200
Lof toeverlaet Maria, sonder sneven (Van den Keyser) 107
Lustige gheestkens amoreus 108
Margrietken, ghi zijt so huepsch en fier 203 (= 119)
Margrietken, ghy zijt so huebschen dier 119 (= 203)
Met eenen droeven sanghe / Ist dat ick u claghen moet 117
Met eenen droeven sanghe / So claghe ick mijnen noot 172 (= 202)
[pagina 590]
[p. 590]
Met eenen droven sanghe / So claghe ick mijnen noot 202 (= 172)
Met eenen nyeuen sange 118
Met luste willen wi singhen / Ende loven dat Roomsche rijck (Van Keyser Maximiliaen) 115
Met luste willen wi singhen / Schoon lief al bi der hant 109
Met Venus' geschut ben ic doorscoten 116
Mijn here van Mallegem die quant gereden (Van mijn here van Mallegem) 113
Mijn herte is mijn in tween geclooft 111
Mijn hertelic lief, wel schoon joncfrouwe 112
Mijn sinnekens zijn mi doortoghen 114
Moet mi, lacen, dijn vriendelijc schijn 110
O felle Fortuyne, wat hebdy gewracht (Van vrou Marie van Bourgoengien) 126
O God van Hemelrijcke (Van Borbon) 204
O lacen, hoe macht wezen 131
O lustelike mey, ghi zijt nu in saisoene 128
O quade Fortuyn, wat doet ghi mi 124
O radt van Avontueren (Van die coninghinne van Denemercken) 125
O tresoor, mijnder herten melodien 120
O Venus' bant, o vierich brant 122
O Venus, u ontrouwe 135
O Venus, wilt mi nu bistaen 134
O waerde mont 130
Och, hoe mach hem zijns levens lusten 121
Och liefde, hoe geerne waer ic bi dier 136
Och, ligdy nu en slaept (Van den mey) 132
Och moeder, seyde si, moeder (Van den lantsknecht) 129
Och Regenboge, waerop stelt die jonghe helt zijn sinnen (Van den Reghenboghe) 127
Om een die liefste, die ic beminne (Van proper Janneken) 123
Op een maendachmorghen 217
Op een morgenstonde 133
Rijc God, wie sal ic clagen / Dat heymelijc lijden mijn / Mijn boel is mi verjaghet 142
Rijck God, hoe is mijn boelken dus wilt 138
Rijck God, hoe mach dat wesen 141
Rijck God, verleent ons avontuere 140
Rijck God, wie sal ic clagen / Mijnen druck en my verdriet 205
Rijck God, wie sal ick claghen / Dat heymelijck lijden mijn / Dat ic alleene moet dragen 139
[pagina 591]
[p. 591]
Rozijn, hoe is dijn ghestelt 137
Schoon lief, hoe moechdi mi vergeten 143
Schoon lief, wat macht u baten 206
Souvereyn van Vlaenderen 145
Symonet stont voor die poorte (Van Symonet) 144
TAndernaken op den Rijn 149
Te Bruynswijck staet een casteel 151
Te Gherbeken binnen 152
Tfij, der valscher jalosien 154
Tghepeys leyt mi seer vast en quelt 150
Tis al verkeert dat plach te zijn 148
Tribulatie ende verdriet 173
Trueren, ghi zijt mijn eyghen bleven 146
Trueren moet ick nacht ende dach 147
Tyrannich werc, vol archs gedronghen 153
Uut liefden, siet 170
Vaert wech, ghepeyns, verdriet 159
Van Brandenborch 81
Van Borbon (Een nyeu liedeken) 204
Van Claes molenaer (Een nyeu liedeken) 15
Van Cort Rozijn 16
Van den boonkens 54
Van den coninck van Castilien 167
Van den edelen landtman 176
Van den haselaer (Een nyeu liedeken) 215
Van den Keyser 107
Van den landtman 201
Van den lantsknecht 129
Van den leeraer opter tinnen 55
Van den mey (Een liedeken) 132
Van den molenaer (Een nyeu liedeken) 178
Van den ouden Hillebrant 83
Van den Reghenboghe 127
Van den regulier moninck 57
Van den ruyter uut Bosschayen 66
Van den slach van Blangijs (Een liedeken) 6
Van den storm van Munster 168
Van den timmerman 164
Van den visscher 71
Van die coninghinne van Denemercken 125
Van die coninghinne van Enghelant (Een nyeu liedeken) 184
[pagina 592]
[p. 592]
Van fier Margrietken 67
Van heer Danielken 160
Van Keyser Maximiliaen 115
Van liefden coemt groot lijden 158
Van lieve te dichten wil ic beginnen 156
Van mijn here van Lelidam 65
Van mijn here van Mallegem 113
Van proper Janneken 123
Van Sint Jacob (Een liedeken) 20
Van Symonet 144
Van Thijsken van den Schilde 59
Vant Vriesken 92
Van vrou Marie van Bourgoengien 126
Van vrou van Lutsenborch 23
Verblijt u, ic sal u singhen voren 155
Verlangen, ghi doet mijnder herten pijn 157
Waect op, waect op, du waerde gast 161
Waer sal ic mi henen keren 166
Wat segt ghi, poghghers van Cleven 219
Wi meyskens net, schoon gheblancket 171
Wie was dieghene die die looverkens brac (Van den storm van Munster) 168
Wie wil hooren een goet nieu liet / Dat van twee goey Lijnkens is gesciet 209
Wie wil hooren een goet nieu liet / En dat sal ic ons singhen / Mer dat te Wittenberch... 162
Wie wil hooren een goet nyeu liet / En dat sal ick ons singhen / Al van der edelder minne 163
Wie wilt hooren een goet nieu liet / Wat te Haerlem in Hollant is gesciet 207
Wie wil hooren singhen / Een druckelijc nieu liet (Van den coninck van Castilien) 167
Wie wil hooren singhen / Van eenen timmerman (Van den timmerman) 164
Wie wil horen een goet nieu liet / Van dat tHantwerpen nu is gesciet 218
Wildy hooren een goet nieu liet (Van heer Danielken) 160
Wilt God, ic sal beginnen 165
Wonder siet men nu ghebueren 220
Wy groeten mijn heer, met grooter eer 169
Wy moghen wel loven en dancken den tijt 208

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken