Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De arbeidsenquête van 1887. Deel 1: Amsterdam (1981)

Informatie terzijde

Titelpagina van De arbeidsenquête van 1887. Deel 1: Amsterdam
Afbeelding van De arbeidsenquête van 1887. Deel 1: AmsterdamToon afbeelding van titelpagina van De arbeidsenquête van 1887. Deel 1: Amsterdam

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.31 MB)

XML (1.47 MB)

tekstbestand






Editeur

Jacques Giele



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis/tijdsbeeld(en)
non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De arbeidsenquête van 1887. Deel 1: Amsterdam

(1981)–Anoniem Arbeidsenquête van 1887, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Verhoor van den heer B. Hamers.

89. V. Welk is uw naam, woonplaats en betrekking?

A. Bastiaan Hamers, gemeente-bouwopzichter te Amsterdam, woonachtig Haarlemmerweg, no. 17.

90. V. Zijt gij lang in dienst der gemeente?

A. Negen en twintig jaar.

91. V. Wat zijn uwe functiën?

A. Het toezicht houden op het bouwen en sloopen, het toezien op het naleven van de voorwaarden, die gesteld zijn voor het oprichten van fabrieken, ingevolge de wet van 1875.

92. v. Met brandgevaar enz hebt gij niets te maken?

A. Niet direct.

93. V. Gij weet waarvoor deze Commissie hier bijeen is. Voor zoover het u niet van elders bekend was, zal u dit uit de u toegezonden stukken gebleken zijn. Kunt gij ons iets mededeelen over den arbeid van aankomende jongens en meisjes en vrouwen?

A. Ja, maar dat is zeer oppervlakkig.

94. V. Gij hebt gezegd, dat gij slechts in zooverre in de fabrieken komt, als noodig is voor het toezicht op het bouwen en sloopen. Oefent gij geen toezicht uit op bestaande gebouwen?

A. Als iemand eene fabriek opricht, vraagt hij daarvoor vergunning aan burgemeester en wethouders, ingevolge de wet van 1875, en daarop wordt ons advies ingewonnen. Krijgt dan de fabrikant vergunning, dan zijn wij gesteld om toe te zien, of de voorwaarden, waarop de vergunning verleend is, nageleefd worden. Wij bemoeien ons betrekkelijk minder met het personeel.

95. V. Maar gij hebt uwe oogen en ziet het dus?

A. Ja, en wij zien wel zaken, die wij minder goed vinden. Direct zou ik daarvan echter niets durven zeggen.

96. V. Dan indirect?

A. Als mensch vind ik het niet prettig, dat in sommige fabrieken mannen en vrouwen door elkander aan het werk zijn. Soms werken zij afzonderlijk, maar dan loopen de lokalen toch in elkander uit.

Zoo heb ik voor een paar jaren, toen dat ongeluk in de koffie-lezerij ‘Insulinde’ heeft plaats gehad, met den wethouder een onderzoek ingesteld. Het bleek toen, dat die vrouw zich naar eene zaal begeven had, waar zij niet behoorde. Zij is in aanraking gekomen met de as van een wiel, dat 50 à 60 centimeters van den grond eenige malen in de seconde ronddraaide. Zij is daarmede rondgeslingerd, en onmiddellijk doodgeslagen. Hare moeder, die haar wilde redden, werd op hare beurt gegrepen en ook doodgeslagen.

97. V. Dit ongeluk gebeurde, naar ons uit de stukken is gebleken, op eene zaal, waar de vrouwen niet mochten komen. Wij kunnen dit dus laten rusten.

98. De heer Goeman Borgesius: Zijn u in die fabriek nog andere plaatsen bekend waar gevaar voor ongelukken is te vreezen? Zouden de luiken bijv. niet alle omsloten behooren te zijn met hekjes?

A. Dat kan ik niet direct toegeven. Op de zaal waar de vrouw haar plaats was, kon zij geen ongeluk krijgen, maar als men zich bij de machinerieën begeeft, ja dan wordt het wat anders.

Dat is juist ons punt van onderzoek geweest. De wethouder Ankersmit was van oordeel, dat de as behoorde om dekt te worden. Ik gaf dat toe, maar deed opmerken dat dit evenzeer gold voor de drijfriemen die door 2, 3 verdiepingen heenloopen. En zoo hebben wij nog wel 10 of 12 zaken opgenoemd, onder meer, de lift, die het gevaar oplevert, dat men door eenige verdiepingen heen kan vallen om beneden verpletterd te worden.

De fabrikant had daartegen echter groote bezwaren. Hij kan die lift niet afsluiten, omdat zij den ganschen dag in gebruik is voor het ophalen en aflaten van balen, zoo ter rechter- als ter linkerzijde. Tijdens dat werk zou

[pagina 14]
[p. 14]

het hek toch weggenomen moeten worden; het gat is dus toch van den morgen tot den avond open.

Andere deelen, luchtkokers enz., zijn evenmin af te sluiten met het oog op brandgevaar. Het is inderdaad ondoenlijk om alle beweegbare deelen in eene fabriek zóó te maskeeren, dat ongelukken onmogelijk worden.

99. V. Ik constateer dus dat gij het, ook volgens het advies dat gij hebt gegeven, wenschelijk acht, ook drijfwielen en -riemen te omwinden en dat er voorzorgen worden genomen tegen het gevaar dat verbonden is aan die donkere luiken.

Maar gij zijt tevens van meening dat de industrie bij de groote behoefte, die zij heeft aan vrijheid van beweging, moeilijk alle gevaren kan doen voorkomen?

100. De Voorzitter: Dus dat de gang van het werk dat soms belet?

A. Ja.

101. V. Is het u wel eens opgevallen, dat jongens of meisjes lang of hard moesten werken?

A. Neen, dat direct niet.

102. V. Is dit het geval ook niet op de kaarsenfabriek?

A. Ik weet alleen dat er veel vrouwelijk personeel werkt.

103. V. Het werk van die vrouwen bestaat in het plakken van zakken, het gieten, rollen, afwrijven en pakken van kaarsen, niet waar?

A. Ja.

104. V. Gij hebt verschillende fabrieken gezien, maar kunt ons omtrent het punt van den arbeid geen bijzondere nlichtingen geven?

A. Neen.

105. V. Hebt gij geen klachten vernomen, die ons op het spoor zouden kunnen brengen van andere getuigen?

A. In het algemeen staan de fabrieksmeiden en jongens in een slechten naam. Ik geloof niet, dat het op de fabrieken bijzonder kiesch toegaat. Naar men zegt was het ongeluk in de ‘Insulinde’ daaraan te wijten, omdat de vrouw zich naar een knecht had begeven om te stoeien.

106. V. Over het eerste punt kunt gij dus niet veel zeggen, hetgeen ook in uw betrekking volkomen verklaarbaar is.

A. Neen.

107. V. Naar aanleiding van het tweede punt wensch ik te vragen of het u bekend is of er fabrieken en werkplaatsen zijn, die niet ingericht zijn zooals het behoort, waar de lokalen te warm, te koud, tochtig of vochtig zijn, waar water in de kelders staat, of waar te veel werklieden in een bedompt lokaal vereenigd zijn?

A. De eene fabriek is rustiger dan de andere, maar ik kan mij niet herinneren, dat ik lokalen heb gezien, die nadeelig zijn voor de gezondheid.

108. V. Gij komt in bijna alle fabrieken?

A. Wij zijn met ons vijven, ieder onzer heeft een deel van de stad, maar in den loop der jaren ben ik bijna in alle fabrieken geweest in de stad.

109. V. Dus wisselt ieders kring af?

A. Neen, onze aanstelling luidt over de geheele gemeente, en als zoodanig werken wij samen, maar toch hebben wij de zaak verdeeld, en daarom ben ik in den loop der jaren in de meeste fabrieken geweest, in sommige er van echter niet in de laatste twee of drie jaren.

110. V. Is er geen onder de fabrieken, die gij ons kunt opgeven, die het wenschelijk zou zijn dat wij onderzochten, omdat gij denkt dat de toestand er bijzonder erg of slecht is?

A. Neen, dat geloof ik niet, dat zou ik niet durven zeggen.

111. V. Weet gij er dan ook geen enkele, die bijzonder goed is?

A. Ja, er zijn er stellig wel, die bijzonder goed zijn.

112. V. Komt gij wel eens bij Van der Waal?

A. Jawel.

113. V. Dat is goed niet waar?

A. Ja, dat is heel goed.

114 V. Beschrijf die inrichting eens.

A. Er is een onderstuk, waar de machines zijn, en dan op de tweede en derde verdieping zitten de naaisters.

115. V. Hoe werken die machines? Zijn het trapmachines?

A. Neen, zij werken met stoom.

116. V. Juist, al die 200 of 300 machines worden door stoom gedreven.

[pagina 15]
[p. 15]

Hoe is de ventilatie? Vertel daar eens eene bijzonderheid van?

A. Ja, in algemeene trekken kan ik....

117. V. Neen, er is iets bijzonders in die fabriek, dat gij zeker weet.

A. Aan de Keizersgracht....

118. V. Neen, een deel van het dak kan immers weggeschoven worden?

A. O ja.

119. V. Die inrichting is dus goed?

A. Ja, die is heel goed

120. V. Noem nu nog eens eenige soortgelijke fabrieken, die gij denkt dat evenzeer flink zijn ingericht.

A. Ja, de diamantslijperijen zijn nog al goed.

121. V. Welke b.v.?

A. Die van Roos in de Zwanenburgerstraat.

122. V. Is die dan zoo goed?

A. Ja, zij is niet nieuw, maar nog van vroegeren tijd.

Die fabriek bestaat uit een gebouw, waarin de machines en stoomketel geplaatst zijn en dan twee gebouwen voor de slijpers, van vier verdiepingen hoog met langwerpige zalen, die men aan weerskanten verlaten kan en met licht en lucht aan beide zijden.

123. V. Zitten de werklieden daar goed en zonder gevaar voor de machinerieën?

A. Zij zitten daar zonder gevaar.

124. V. Zijt gij wel eens in de diamantslijperij ‘Maatschappij’ geweest?

A. Dat is reeds lang geleden; het is een gebouw in denzelfden vorm als het vorige, waarvan ik sprak.

125. V. Heeft daar nooit iets bijzonders uwe aandacht getrokken, namelijk de plaatsing van de jongens? Zitten daar niet jongens tusschen de riemen?

A. Het gebeurt wel dat de jongens aan de tegenovergestelde zijde van de bank zitten.

126. V. Vindt gij dit niet gevaarlijk?

A. Ja. De jongens kunnen niet anders op hunne plaats komen zonder onder de bank of tusschen de riemen door te gaan, wat zeer gevaarlijk is.

127. V. Is dit op de fabriek van Roos ook?

A. Dat geloof ik niet.

128. V. Herinnert ge u of het ook op nog andere fabrieken plaats heeft?

A. Dat zou wel mogelijk zijn, ik geloof dat het ook op de fabriek van Berkey geschiedt.

129. V. Geschiedt het ook op de nieuwe fabrieken?

A. Dat durf ik niet met zekerheid zeggen.

130. V. Er wordt zooveel kwaad gesproken van de zakkenplakkerijen en van de koffielezerijen.

A. Daarvan is mij geen bijzonder kwaad bekend. Van laatstgenoemde zijn er zelfs eenige die bijzonder goed ingericht zijn, zooals die van Jonker en van Reinhardt.

131. V. Dat brengt het vak mede?

A. Natuurlijk!

132. V. Kunt gij ons ook omtrent andere fabrieken inlichtingen geven, of is uw indruk over het algemeen niet ongunstig?

A. Over het algemeen is mijn indruk niet ongunstig.

133. V. Ge zijt 29 jaar in Amsterdam geweest, maar nooit buitenaf. Vergelijkingen kunt ge dus niet maken?

A. Neen! Mijn indruk is, dat de fabrieken in Amsterdam over het algemeen tamelijk goed zijn ingericht. Natuurlijk verschilt de eene wel eens wat met de andere.

134. V. Wat toch niet belet dat er wel eens geklaagd wordt?

A. Dat zal altijd wel zoo blijven. Er zijn altijd klaaglustige personen. Dezer dagen ben ik bij voorbeeld in de diamantslijperij van den heer Sjouwerman aan de Nieuwe Vaart geweest. Een der slijpers die wel begreep, dat ik met een doel eens kwam kijken, zeide mij, dat hij de fabriek zoo hoogst gevaarlijk vond bij het uitbreken van brand, omdat er slechts ééne trap, nog wel van hout, was die naar beneden voerde en waarlangs al het volk zich moest redden. Maar er wordt daarentegen in die fabriek bijna geen vuur gebezigd, alleen de lichtjes die de slijpers bij hun werk noodig hebben. Het machinegebouw is geheel van steen opgetrokken en staat op zich zelf. Eigenlijk is dus met de kachel hier het gevaar voor brand in deze zaal even groot.

135. V. Omtrent sigarenfabrieken kunt gij niets zeggen?

A. Ik kom daar alleen bij de oprichting. Die fabrieken zijn in den regel

[pagina 16]
[p. 16]

torenhoog, en leveren, mijns inziens, veel meer gevaar op bij brand dan diamantslijperijen. De sigarenfabriek van den heer Justus Van Maurik op het Damrak bij voorbeeld is, geloof ik, zes verdiepingen hoog, terwijl er ongeveer 150 personen werken. Het gevaar voor brand is daar veel grooter.

136. V. Door de droogkamer en de hoogte?

A. De hoogte is echter het eenige gevaar. Maar dan kan men toch nog altijd in weinig tijd op straat komen. Daarbij moet men wel in aanmerking nemen, dat de werklieden wakker behooren te zijn. Er zou dan ook heel wat vreeselijks moeten gebeuren, wanneer er iemand in de vlammen omkwam.

In het geheel is dit tweemaal gebeurd, zoolang ik mijn tegenwoordigen werkkring vervul, namelijk bij de suikerfabriek en bij de veerenfabriek.

Bij dien laatsten brand is trouwens gebleken, dat van de 40 meisjes die op den zolder werkzaam waren, er 38 gemakkelijk langs de trap naar beneden zijn gekomen.

Waarom zijn dan juist die twee verbrand? Waarschijnlijk zijn zij, in stede van naar beneden te loopen, angstig en zenuwachtig geworden en zijn toen voor de ramen: ‘Moeder! moeder!’ gaan roepen. Dat is de eenvoudigste verklaring

137. V. Dat wordt ook in het rapport gezegd.

A. Er is naar aanleiding van dien brand bij burgemeester en wethouders een voorstel ingekomen van den commandant van de brandweer om de politieverordening te verscherpen. Ik ben toen in de vergadering tegenwoordig geweest, omdat ik mij met het voorstel van den commandant om vluchtluiken op den zolder te laten maken, waardoor de meisjes langs het dak naar buiten zouden kunnen komen, niet kon vereenigen. Ik vertel dit eenvoudig om een denkbeeld te geven, hoe verkeerd men eene zaak soms kan voorstellen, en ik behoef er dan ook verder niets van te zeggen, dan dat ik mij niet kan begrijpen, hoe de commandant voor een zoodanig gelegen fabriek zulk een voorstel heeft kunnen doen. De fabriek grenst aan drie zijden aan den openbaren weg en aan de vierde zijde aan een pakhuis dat zeker 4 meters hooger ligt, zoodat voor de meisjes niets anders zou overblijven, dan zich op straat te laten vallen.

138. V. Gij spreekt van de fabriek van den heer Van Maurik. Heeft deze fabriek soms nog andere bezwaren in uw oog, dat zij bij voorbeeld niet ruim of luchtig genoeg aangelegd zou zijn?

A. Neen, het is eene kapitale inrichting, goed geventileerd; ik constateer dan ook, dat ik die niet bedenkelijk vind. maar ik heb er op gewezen omdat het gebouw eene enorme hoogte bezit; en al wat hoog is, heeft zijne moeilijkheid. Oude lieden bijv., die op den hoogsten zolder misschien met het een of ander bezig zijn, zouden wellicht niet spoedig genoeg de trappen kunnen afkomen.

139. V. Zijn het houten of ijzeren trappen?

A. Houten; maar aan het idee van houten of ijzeren trappen hecht ik niet zwaar, want de menschen verbranden niet doordien de trap van hout is, maar doordien het trapgat eene geleiding van den rook is. Op den hoek van de Oudebrugsteeg, waar die vrouw met hare kinderen verbrand is, was het een vertrek van de afmetingen zoo ongeveer als hier; in den eenen hoek was eene deur waarmede men op de straat kwam en in den anderen hoek een trap die naar boven voerde, waar de kinderen sliepen. Toen de brand uitbrak, begaf de vrouw zich dadelijk naar boven om de kinderen te halen, maar doordat de trapdeur geopend werd sloeg de rook er in en verstikte de vrouw. Den volgenden dag zijn wij dienzelfden houten trap opgegaan.

139bis. V. Gelooft gij niet, dat er veel ongelukken komen doordien er te veel sterke drank gebruikt wordt?

A. Ik moet dit in het algemeen wel aannemen, doch kan geen bepaald geval aanwijzen. 't Is eene kwade zaak dat de werklieden zich dikwijls overgeven aan den sterken drank; zij weten zich dan zelf niet te redden en begeven zich ten laatste in gevaar waar zij niet noodig hebben.

140. De heer Heldt: Wanneer ik mij niet vergis, wordt niet op alle diamant-

[pagina 17]
[p. 17]

slijperijen met behulp van gas gesoldeerd, maar geschiedt dit met den ouderwetschen vuurpot.

A. Ik geloof dat er weinig diamantslijperijen zijn waar nog houtskolen worden gebruikt. Als regel kan men stellen dat met gas wordt gesoldeerd.

141. De heer Goeman Borgesius: Als ik wel heb, zijn vele fabrieken door u bezocht, maar hebt gij wat de inrichting betreft, weinig slechte aangetroffen. Ik heb ook eenige fabrieken gezien, maar mijn oordeel is niet zoo gunstig. Hebt gij ook de lettergieterij van den heer Tetterode op de Bloemgracht bezocht?

A. Ja, maar dat is geruimen tijd geleden.

142. V. Dus gij kunt niet oordeelen over den tegenwoordigen toestand. Maar welke was uw indruk toen gij die inrichting bezocht?

A. Dit is een oud gebouw, dat niet tot de beste behoort. Maar het is niet hoog van verdieping, zoodat het gevaar voor de arbeiders bij brand niet groot is. Wanneer er iets gebeurt, zijn de werklieden terstond op straat.

143. V. Het is ons niet uitsluitend te doen om te weten hoe de inrichting der fabrieken zijn met het oog op brandge vaar, maar in welken toestand die in het algemeen verkeeren.

A. In de fabriek van den heer Tetterode zijn de werklieden aan de eene zijde geplaatst voor eene gloeiende machine en aan de andere zijde aan de brandende zon blootgesteld en ademen bovendien nog de stofdeelen van het lood in, zoodat iemand den indruk moet krijgen dat de toestand daar voor de werklieden verschrikkelijk is.

144. V. Dus gij meent dat uit het oogpunt der gezondheid de toestand in vele fabrieken te wenschen overlaat?

A. Ja. Als ik in eene suikerraffinaderij kom, dan doe ik mij onwillekeurig de vraag: hoe houden de menschen het jaar in jaar uit in die inrichting uit? Trouwens de gevolgen openbaren zich ook wanneer zekere leeftijd bereikt is; men ziet dan al spoedig lieden met gebogen rug, doorweekt door stoom en suikerdampen. In die fabrieken heeft men in den regel onaangename uitdampingen en die acht ik niet zeer gezond. Denzelfden indruk ontving ik bij het bezoeken van bakkerijen, waar de knechts den ganschen nacht voor een heeten oven bezig zijn met het kloppen van deeg, terwijl zij dan den volgenden morgen die heete verblijven verlaten om met de wagens rond te loopen door de sneeuw.

145. V. Er zijn bedrijven waaraan uit den aard der zaak meer of minder gevaar verbonden is. Maar als men nu eene localiteit binnentreedt bespeurt men weldra dat iets is gedaan om dat gevaar eenigszins te verminderen. Ik wijs op de lettergieterij te Haarlem, daar is uitstekend voor de ventilatie gezorgd, de lokalen zijn er luchtig en ruim. Maar in andere localiteiten krijgt men den indruk dat in het geheel geen maatregelen zijn genomen om bijv. de werklieden die aan hitte zijn blootgesteld tegen de zon te beschutten.

Gij hadt meer het oog op brandgevaar, maar wij bedoelen de geheele omgeving, ook ten aanzien van de veiligheid. Gij hebt omtrent de fabriek Insulinde gezegd dat het wenschelijk ware sommige machinedeelen te omwinden. Hebt gij nu bij het bezoeken dier fabriek u niet afgevraagd waarom het daar niet is geschied? Te Amsterdam heeft het veelal in het belang der werklieden plaats Hebt gij met het oog op die zaak fabrieken bezocht?

A. In de laatste dagen hebben wij daaromtrent meer speciaal een onderzoek ingesteld. Zoo zijn wij gekomen in eene diamantslijperij, waar de assen bedekt waren, met hekjes daaromheen. In elke zaal was gelegenheid om het toestel van elken werkman onmiddellijk te doen stilstaan.

146. V. Daaruit maak ik op, dat, wanneer men ernstig wil, er meer kan gedaan worden?

A. Er kan meer gedaan worden, ook wat goede ventilatie betreft. Er zijn fabrieken waar geen tocht is geoorloofd, bijv. suikerraffinaderijen. Daar krijgt een werkman soms groote boete als hij niet zorgt dat de luiken dicht zijn. Soms slaat daar een werkman een ruit stuk om toch maar wat versche lucht te krijgen.

147. V. Gij bezoekt waarschijnlijk minder kleine fabrieken. Er zijn in Amsterdam houten loodsen met 3, 4 zolders

[pagina 18]
[p. 18]

boven elkaâr, zoo bijv. Haarlemmerhouttuinen, no. 92, kastenmakerswerkplaatsen, waar des avonds ook met petroleum gewerkt wordt. Is dit volgens de bouwverordeningen veroorloofd?

A. Ja. Het is ook niet gevaarlijk, want al vloog de loods in brand, dan verbrandt de werkman niet, wanneer hij bij de hand is, tenzij hij, door den schrik bevangen, niet weet te handelen. In die meeste inrichtingen is een gang aan weêrszijden van de werkplaats en boven twee à drie werkplaatsen voor kastenmakers en soortgelijke ambachtslieden.

148. V. De trappen zijn daar niet alleen van hout, maar zoo slecht niet waar, dat men er haast geen gebruik van kan maken?

A. Ja.

149. De Voorzitter: Is op den Zeedijk no. 32 niet een dergelijke toestand. Zijn daar niet vier verschillende meubelmakerijen in een pand boven elkaar?

A. Ja.

150. V. En is daar naast niet eene vleeschkokerij?

A. Dat kan wel, maar ik weet niet precies hoe het er uit ziet.

151. De heer Goeman Borgesius: De bouwverordening is in Amsterdam in den laatsten tijd herzien, niet waar, en met zeer strenge bepalingen vermeerderd, ook met het oog op de fabrieken? Is daarin niet eene bepaling opgenomen houdende dat bijzondere zorg moet worden gedragen voor afleiding van rook en damp?

A. Dit was van te voren reeds bij de wet van 1875 bepaald. Juist door dat dit in die wet bepaald is zijn die bepalingen uit de verordening vervallen.

152. De heer Beelaerts van Blokland: Getuige heeft in den aanvang medegedeeld dat men verder zou kunnen gaan met de bedekking van de deelen van machines, ware het niet dat daardoor het brandgevaar zou worden vermeerderd en wel door de kokers waarmede men de werktuigen bedekte. Bij welke gelegenheid is gebleken dat de brandweer daartegen bezwaar maakt?

A. Ik heb niet gezegd dat de brandweer bezwaren maakte, maar als ik met brandweermannen sprak, werd mij opgemerkt dat zij er tegen waren, omdat die kokers geleiders waren en de andere deelen aanstaken. Daarom is ook bedekking van machine-drijfriemen en assen niet altijd wenschelijk.

153. V. Er is dus niet op aangedrongen om van meerdere bedekking van machinedeelen af te zien?

A. Ik zou er ook niet voor zijn. Den vijand te zien, maakt sterk tegenover den vijand. Een voorbeeld. Ik ben geweest in de fabriek van Becht en Dyserink.

Ik sprak daarover met den heer Becht en zeide hem: het ziet er over het algemeen nogal goed uit. Slechts wat één jachtwiel betreft, vind ik dat de passage wat nauw is. Om van de eene in de andere zaal te komen moest men op een afstand van 70 à 80 centimeter langs dat jachtwiel heenloopen. Do heer Becht was het geheel met mij eens dat dit gemakkelijk aanleiding tot ongelukken kon geven, en liet er daarom eene kap overheen maken. Een klein puntje van de as moest er uitsteken, opdat het wiel vrij konde draaien. Een jongen, die het waarschijnlijk niet begreep, kwam er langs, raakte uit de aardigheid met den vinger aan het glimmende puntje, en de vinger was afgerukt. De heer Becht heeft daarna de kap laten wegnemen.

154. De Voorzitter: Had hij ook dat uitstekende puntje niet kunnen bedekken?

A. Neen, dan zou de passage al te nauw geworden zijn.

155. De heer Beelaerts van Blokland. Gij acht dus meerdere bedekking van de machine-deelen niet wenschelijk?

A. In het algemeen acht ik het niet wenschelijk. Uitzonderingen kunnen altijd voorkomen.

Men weet dat een fabrikant nooit is uitgestudeerd; den eenen dag legt hij hier een drijfas links, den anderen dag brengt hij weer een ander werktuig rechts. Werd dus de geheele machinerie bedekt, dan zou dit voor veranderingen van dezen aard tot allerlei moeilijkheden aanleiding geven.

156. De heer Goeman Borgesius: Waar, volgens uwe meening, bij de nauwe passage niet alles kon overdekt worden, begrijp ik dat eene gedeeltelijke overdekking ook niet wenschelijk is. Maar daar, waar men bijv. door het plaatsen van een hek, alle gevaar kan

[pagina 19]
[p. 19]

voorkomen, begrijp ik niet waarom men er tegen kan zijn. Voor de onvoorzichtigen moet men ook zorgen, terwijl menschen, die 12 tot 14 uren op de fabriek arbeiden, ook vermoeid zijn.

A. Op fabrieken, waar zoovele beweegbare deelen zijn, is het niet mogelijk die alle te bedekken.

Evenmin zal men een smidsvuur maskeeren, of gloeiend ijzer afkoelen uit vrees dat een onhandige jongen zijn handen zal branden.

157. V. Ik was gisteren in de fabriek van verduurzaamde levensmiddelen van Schröder en Co., waar ik een drijfwiel zag, waar iemand precies onder door kon, en waar eene kleine onvoorzichtigheid een groot ongeluk na zich zou kunnen slepen. De patroon verzekerde mij echter, dat de man er niet onder door behoeft te gaan, maar het toch deed omdat hem dat nader was. Door hem dit onderdoorgaan onmogelijk te maken zou men dus misschien ongelukken kunnen voorkomen?

A. O ja, maar waarom begeeft iemand zich op gevaarlijke wegen, zonder noodzaak? Zoo kan iemand die de trap links laat liggen en aan het touw naar beneden glijdt wel doodvallen. Maar tegen zulke dingen is niets te doen.

Men kan een riem wel maskeeren, maar die moet toch weder gesmeerd worden en men vergete niet dat de werkman zich langs al die gevaren leert bewegen als iemand die over de straat gaat.

158 De Voorzitter: Zijt gij wel eens geweest in de Koninklijke Fabriek van stoom- en andere werktuigen?

A. Ja, maar dat is lang geleden.

159. V. De toestanden daar staan u dus niet zoo helder meer voor den geest om daaromtrent vragen te beantwoorden?

A. Neen.

160. De Voorzitter: Dan dank ik u voor de gegeven inlichtingen.

B. Hamers.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • Jacques Giele

  • over H.C. Verniers van der Loeff

  • over G.J.Th. Beelaerts van Blokland

  • over Jacob Dirk Veegens


plaatsen

  • over Amsterdam