Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De arbeidsenquête van 1887. Deel 1: Amsterdam (1981)

Informatie terzijde

Titelpagina van De arbeidsenquête van 1887. Deel 1: Amsterdam
Afbeelding van De arbeidsenquête van 1887. Deel 1: AmsterdamToon afbeelding van titelpagina van De arbeidsenquête van 1887. Deel 1: Amsterdam

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.31 MB)

XML (1.47 MB)

tekstbestand






Editeur

Jacques Giele



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis/tijdsbeeld(en)
non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De arbeidsenquête van 1887. Deel 1: Amsterdam

(1981)–Anoniem Arbeidsenquête van 1887, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Verhoor van denheer A.P. Obermeijer. (Verkort.)

706. De Voorzitter: Wilt gij zoo goed zijn uw naam, voornamen, betrekking en woonplaats op te geven?

A. Anton Pieter Obermeijer, hoofdcommies, eerstaanwezend ambtenaar bij het koloniaal etablissement, te Amsterdam, wonende 's Gravenhekje no. 1.

707. V. Behalve de betrekking door u opgegeven, hebt gij toch nog andere werkzaamheden te vervullen?

A. Ja, nog enkele, die van philantropischen aard zijn.

708. V. Wilt gij dan zoo goed zijn om die te noemen; want het is juist met het oog op die werkzaamheden, dat wij de vrijheid genomen hebben u hier te roepen.

A. In de eerste plaats ben ik voorzitter der afdeeling armenzorg van de Vereeniging tot heil des volks; in de tweede plaats secretaris van het hoofdbestuur der Vereeniging tot behartiging van de zedelijke en godsdienstige belangen der bewoners van de buitenwijken

[pagina 63]
[p. 63]

van Amsterdam; in de derde plaats penningmeester van het hoofdbestuur van de Nederlandsche Zondagsschoolvereeniging, en eindelijk was ik verleden jaar gecommitteerde bij de Commissie tot ondersteuning van hulpbehoevende werklieden gedurende den winter.

709. V. Hebt gij lang in Amsterdam gewoond?

A. Ik werd er geboren en was slechts één jaar buiten de stad.

710. V. Hoe oud zijt gij?

A. Ik ben 55 jaren.

711. V. Gij hebt dus ruimschoots gelegenheid gehad, om met de plaats en de bevolking bekend te worden en de betrekkingen door u het laatst genoemd wijzen er heen, dat gij u niet het minst met liefdadige doeleinden onder de lagere klassen hebt bewogen?

A. Onder de burger- en lagere klasse.

712. V. In welke richting, in welken zin is die Vereeniging tot heil des volks werkzaam?

A. In den Evangelischen zin. De vereeniging kent geen kerkgenootschap; de verschillende kerkgenootschappen zijn in die vereeniging vertegenwoordigd; zij staat geheel en al buiten de Kerk.

713. V. Bemoeit zich de vereeniging alleen met de geestelijke belangen of met geestelijke en stoffelijke beide?

A. Met beiden; mag ik u daar eens een voorbeeld van geven? De vereeniging tot heil des volks is opgericht met het doel om zich te wijden aan de zorg voor havelooze kinderen en wel de kleinere, van 2 tot 6 jaar.

In vervolg van tijd zijn in Amsterdam twee bewaarscholen verrezen, die aan 800 à 900 gezinnen de gelegenheid geven om hunne kinderen daar te doen verzorgen gedurende een gedeelte van den dag. Deze kinderen behooren tot het geringste gedeelte van het volk.

714. V. Quantitatief of qualitatief?

A. Qualitatief; het zijn de kinderen van minder lieden dan de werkman, van sjouwers enz., kortom van het proletariaat. Maar men heeft begrepen, dat men niet alleen de kinderen moest weldoen, maar, wilde men vruchten plukken van hetgeen men voor de kinderen deed, dat men dan ook tot de ouders moest gaan, ten einde niet te zien verwoesten, wat vroeger werd opgebouwd.

Vandaar dat in het vervolg van tijd een bezoekbroeder en eene bezoekzuster zijn aangesteld, die geregeld die gezinnen bezoeken om zoo in aanraking te komen met de ouders. Wat men in die gezinnen vond, behoef ik niet te zeggen: vooral in den winter, schromelijke armoede en ellende. Het was moeilijk om daar te zeggen: weest warm en welgevoed, en hun beschaving en godsdienstzin bij te brengen zonder voor het eerste te zorzorgen. Vandaar dat nu zestien jaar geleden, onze armenzorg is geboren, die zich ten doel stelt om zich het lot van die gezinnen in den winter aan te trekken en om, naarmate van de behoefte die zich voordoet, hetzij de vader of de moeder ziek is, hetzij er werkeloosheid heerscht, hetzij het een weduwe geldt of eene verlaten vrouw, steun te verschaffen.

Men heeft begrepen dat ondersteuning alléén niet zedelijk genoeg kon werken en getracht het doel te bereiken langs den weg van werkverschaffing, en dit uitgangspunt gekozen, dat, wie zich niet onderwerpt aan de werkverschaffing, ik spreek hier van de vrouwen, ook geen bedeeling ontvangt. Het gevolg is geweest, dat nu, behalve de ondersteuning in geld en goederen, die verstrekt wordt, eene werkinrichting is opgericht, waar de vrouwen onderwijs ontvangen in het naaien en breien; want het is onbegrijpelijk op welk een laag peil onze volksklasse met betrekking tot die beide werkzaamheden nog staat. Nog voor veertien dagen - ik woon die bezigheden steeds bij - zeide ons eene vrouw dat zij in geen 31 jaar een naald in handen had gehad. Dus wij konden van voren af aan weder met haar beginnen.

Hier hebt gij, Mijnheer de Voorzitter, een kort overzicht van de werkzaamheden van de vereeniging Tot Heil des volks.

Bovendien heeft die vereeniging volksscholen en houdt zij volksvoorlezingen gedurende den winter, waarbij behalve eene kleine bijbelsche verklaring voor het volk, voordrachten worden gehouden met betrekking tot zijne behoeften.

[pagina 64]
[p. 64]

715. V. Wilt gij zoo goed zijn ons op dezelfde wijze eene toelichting te geven van den werkkring van de tweede vereeniging, waarvan gij gesproken hebt?

A. Zeer gaarne. Een veertigtal jaren geleden waren de buitenwijken, dit behoef ik eigenlijk niet te zeggen, geheel anders dan thans. Daar woonde eene bevolking, die verstoken was van al de voorrechten, waarvan men in de stad kon genieten, hoofdzakelijk ook van de vervulling van hunne godsdienstige verplichtingen. Men was daar te ver verwijderd van de kerken en van de bewaarscholen. Toen heeft zich eene vereeniging gevormd om beide belangen te behartigen.

Men heeft in de vijf buitenwijken een gebouw, eene bewaarschool opgericht, waar de ouders uit die wijken hunne kinderen kunnen zenden; daaraan is verbonden eene eenvoudige evangelisatie door een godsdienstonderwijzer van de Nederduitsch Hervormde Kerk, en des Zondags wordt bijbellezing gehouden, terwijl elke week gelegenheid wordt gegeven om voor de belijdenis te leeren.

En omdat de bevolking er weder arm is, heeft men ook de behoefte ingezien om zoo spoedig mogelijk hulp te verstrekken. Uit die behoefte zijn geboren kleine Dorcas-vereenigingen, vereenigingen van dames die gelden verzamelen, daarvoor grondstoffen koopen en zelve kleedingstukken vervaardigen. Bovendien heeft men nog in Amsterdam de groote vereeniging Tabitha, die vooral bij den aanvang van den winter kleedingstukken verstrekt.

716. V. Beide betrekkingen zijn een aantal jaren door u waargenomen?

A. Van de laatste vereeniging heb ik het voorrecht gehad 20 jaar secretaris en bestuurder te zijn, en van de eerste zal dit wel niet korter zijn.

717. V. Zoodat u in ruime mate gelegenheid hebt gehad van waar te nemen wat er op het gebied van de arbeidersbevolking omgaat?

A. Dat in ruime mate zal veel afhangen van de vragen die u mij zult doen. Van enkele zaken ben ik wel op de hoogte. Maar wanneer ik het resumé naga mij toegezonden, dan zoude ik niet op alle vragen kunnen antwoorden, als zijnde niet voldoende ingelicht. 718. V. Dat is ook niet de bedoeling. Wij zijn al zeer tevreden wanneer wij op enkele punten goed worden ingelicht.

Ik hoop dat dit met u ook het geval zal zijn en wil u daarom de keuze overlaten om naar goede orde mede te deelen, wat gij raadzaam acht.

A. Liefst had ik, Mijnheer de Voorzitter, dat u mij eenige vragen deed.

719. V. Met genoegen. Ik gaf u dekeuze omdat u dit misschien aangenamer zou zijn. Mij is het echter even lief.

Wanneer ik dan vragen mag, komt gij ook persoonlijk in de gezinnen van fabriekarbeiders, of laat gij - hetgeen waarschijnlijk wel eene zaak van goede orde kan wezen - dit over aan het armbezoek van den bezoek-broeder en zuster waarvan gij straks gesproken hebt?

A. Wanneer door u de klem gelegd wordt op het woord fabrieksarbeiders, dan durf ik die vraag noch stellig noch bevestigend te beantwoorden.

720. V. Laat ik dan in het algemeen zeggen arbeiders.

A. Dan kan ik u verklaren, dat ik in de enkele gevallen van twijfel mij niet ontzie om zelf een onderzoek in te stellen, en ik behoef niet te zeggen dat, als twee menschen hetzelfde gezin bezoeken, de een op den éénen tijd en de andere op den anderen tijd van den dag, het wel kan voorkomen dat men twijfelt, en in zoodanig geval ontzie ik mij niet zelf onderzoek te doen.

721. V. Komt gij persoonlijk wel in. fabrieken of werkplaatsen?

A. Neen.

722. V. Ook uwe ondergeschikten niet?

A. Dat ligt buiten hunne bemoeiingen. Komen wij echter in aanraking met personen, die op fabrieken arbeiden, dan betreurt onze vereeniging het altijd, dat zooveel van ons jong volk voor het fabriekwezen wordt opgeofferd.

723. V. Wat verstaat gij onder jong volk?

A. Meisjes.

724. V. Van welken leeftijd?

A. Van 15 of 16 jaar. Wanneer wij zulke meisjes ontmoeten, vragen wij aan de moeders: waarom dienen zij niet? en het antwoord is dan: langs den weg van dienen kunnen zij zooveel niet inbren-

[pagina 65]
[p. 65]

gen als wanneer zij op de fabriek werken. Dat is helaas de ongelukkige, abnormale toestand waarin wij leven. Als de vader niet alleen kan voorzien in de nooddruft van zijn gezin, moet de vrouw er mede op uit, en dan is verder de vraag: hoe kunnen wij onze kinderen meer laten verdienen?

725. V. Vindt dit niet hierin de oorzaak dat de zoogenaamde werkman een gezin opzet zonder behoorlijke bestaansmiddelen?

A. Volkomen juist. Wij hebben het verleden jaar nog bevestigd gezien. Toen is een verslag uitgebracht - dat evenwel geheim is - voorzien van statistieken omtrent de bemoeiingen eener commissie uit vier verschillende vereenigingen van den arbeidenden stand.

726. V. Welk verslag bedoelt gij?

A. Verleden jaar zijn vier vereenigingen: Vereeniging ten behoeve van de arbeidende klasse, Vereeniging tot Heil des Volks, de Vincentius-vereeniging en eene Israëlitische Vereeniging ‘Weldadigheidsfonds’, te zamen gekomen om na te gaan langs welken weg in dezen winter te voorzien is in het lot van - niet den sjouwer, niet den bedelaar - maar den werkman, die door gebrek aan arbeid tijdelijk werkeloos is. Wij hebben wekelijks samenkomsten gehouden, elken Maandag van 's avonds 7 uur dikwijls tot 1 uur 's nachts en duizenden formulieren gelezen en beoordeeld. Van dat werk is een verslag opgemaakt, dat gedrukt maar slechts aan enkelen toegezonden is, bijv. aan den burgemeester, aan hen die ons van praeadvies gediend hebben, aan enkele notabelen. Gaarne wil ik ook een exemplaar aan de Commissie toezenden.

727. V. De Commissie zal het gaarne ontvangen. Is het uw verlangen dat dit verslag geheim blijft of mogen wij er het gebruik van maken dat wij in het belang der zaak dienstig achten?

A. Wij hebben ons allen tot geheimhouding verbonden.

728. V. Zoudt gij dan met uwe medebestuurders willen overwegen het stuk in onze handen te stellen met de vrijheid daarvan, naar wij goed oordeelen, een nuttig gebruik te maken?

A Gaarne.

729. V. Is bij uwe ervaring niet gebleken dat van meisjes van 12 tot 18 jaar veel arbeid wordt gevergd?

A. Bij het bezoeken van enkele fabrieken trok het steeds mijne aandacht dat zoo weinig zorg voor de gezondheid van het arbeidend personeel gedragen wordt. Ik wijs slechts op de kapok-en wattenfabrieken, op de touwspinnerijen en touwslagerijen. Ik heb gevraagd - doch vond daarop geen antwoord - waarom de eigenaar van eene fabriek niet verplicht wordt, terwijl de Staat voor elk kind op scholen voor lager onderwijs en bewaarscholen eene bepaalde ruimte voorschrijft, om aan ieder van zijne werklieden ook zulk eene hoeveelheid ruimte af te staan.

730. V. Wij dwalen nu af en komen nu in het algemeen op den toestand van fabrieken. Mijne laatste vraag betrof meer bepaaldelijk den arbeid, die van aankomende jongens en meisjes geëischt wordt. Hebt gij dit in ruime mate waargenomen?

A. Neen.

731. V. Hebt gij daarover nooit hooren klagen, of bij uwe velerlei soort van aanraking de schadelijke resultaten opgemerkt van den fabrieksarbeid van dergelijke aankomende jongens en meisjes?

A. Ik geloof dat er geene enkele fabriek is, waar niet van jeugdige krachten te veel gevergd wordt.

732. V. Het is mij in dit gedeelte van onze ondervraging om feiten van eigen waarneming te doen. Straks zal ik gaarne nog eens een ander veld met u betreden. Hebt gij bij ervaring kennis genomen van den arbeid van meisjes en jongens van 12 tot 16, 18 jaar in fabrieken of werkplaatsen?

A. Neen.

752. V. Welke punten van onze Schets hebben uwe aandacht getrokken en welke komen bij u in aanmerking om er ons iets omtrent mede te deelen?

A. Punt 4. ‘De lichamelijke, verstandelijke en zedelijke toestand van gezinnen van gehuwde vrouwen, in fabrieken of werkplaatsen arbeidende en verbetering dier toestanden door beperking of verbod van arbeid’.

Ik zou gaarne den wensch uitspreken, dat er mogelijkheid kon gevonden worden, om de eigenaars van fabrieken

[pagina 66]
[p. 66]

of werkplaatsen te verplichten om geen kinderen in dienst te nemen die niet voorzien waren van een bewijs, dat zij goed lager onderwijs ontvangen hebben.

753. V. Gij weet dat er vreemde landen zijn, waar dergelijke regeling bestaat?

A. Neen, dat weet ik niet.

754. V. Gij zoudt dus wenschen, dat de kinderen niet tot den arbeid zouden worden toegelaten, tenzij zij een bewijs medebrengen, dat zij elementair onderwijs hebben genoten?

A. En goed ook.

755. V. Natuurlijk. Is dat de eenige wensch die u koestert of zijn er misschien nog meer?

A. Ik heb er meer en wel met betrekking tot den arbeid van vrouwen en kinderen in de fabrieken.

Ik weet, men moet rekening houden met den abnormalen toestand waarin wij leven.

Daardoor versta ik het volgende: Was de toestand zooals het behoorde, dan moest de vader geheel in de behoeften van zijn gezin kunnen voorzien en de moeder zich geheel en al kunnen wijden aan hare huiselijke plichten en aan hare kinderen. Ik weet echter helaas te zeer, dat dit voor het oogenblik niet te bereiken is en ben er te zeer van overtuigd, dat althans de moeder het mogelijke moet doen om den vader te ondersteunen. Maar met dien toestand rekening houdende, rijst bij mij de vraag: zou het zoo onmogelijk zijn voor de fabrikanten om de vrouwen aan huis te laten werken en niet aan de fabriek?

756. V. Dat denkbeeld wenscht gij dus overwogen te zien?

A Althans als het daarvoor in aanmerking kan komen.

757. V. Zijn er ook nog andere punten, waaromtrent denkbeelden bij u zijn gerezen? Wij zullen die gaarne hooren.

A. Neen, Mijnheer de Voorzitter!

758. V. Weet gij in het algemeen ten opzichte van eenig onderwerp van onze enquête nog iets dat gij belangrijk genoeg acht om ons nog mede te deelen?

A. Wanneer ik nog iets mag zeggen, dan zou het dit zijn, dat ik deze enquête met groote blijdschap heb tot stand zien komen en dat ik mij verheug dat erin onze Kamer mannen zijn, die daartoe het initiatief hebben genomen. Daardoor hebben zij aan den werkman en den werkgever het bewijs geleverd dat de werkgever met zijne werkkrachten niet kan handelen zooals hij verkiest.

Gij hebt mij gezegd, Mijnheer de Voorzitter, dat er van de verhooren aanteekeningen werden gemaakt en dat van die aanteekeningen een verslag zal komen, dat wereldkundig gemaakt zal worden. Ik hoop dat het niet bij dat verslag blijven zal. Ik ben niet een absoluut voorstander van congressen, want de meeste congressen leveren geen practische resultaten op. Doch van enkelen is dit wel het geval geweest en daarom zou ik gaarne zien dat deze enquête door een congres gevolgd werd. En mocht dit niet het geval zijn, dan geloof ik dat de verschillende kiesvereenigingen in ons land eene aanwijzing krijgen om bij het wikken en wegen van personen, die zij het radicaal wenschen te geven van volksvertegenwoordiger bij Staten-Generaal, Provinciale Staten of Gemeenteraad, dezelfde onderwerpen in uwe circulaire behandeld ook in hunne vergaderingen te brengen; mij dunkt door die hulp kan dan wel iets goeds tot stand worden gebracht.

759. De Voorzitter: Ik dank u voor de gegeven inlichtingen

A.P. Obermeijer.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • Jacques Giele

  • over H.C. Verniers van der Loeff

  • over G.J.Th. Beelaerts van Blokland

  • over Jacob Dirk Veegens


plaatsen

  • over Amsterdam