De Beiaard. Jaargang 3
(1918)– [tijdschrift] Beiaard, De–
[pagina 92]
| |
Hoogeschool-alluresWAT ik hier zeggen ga, zal menig geestdriftig vereerder van hetgeen sedert eenige jaren de roomsch-katholieke Leergangen in Den Bosch hebben tot stand gebracht, minder aangenaam aandoen. Dat hij vooraf dan wete, dat wie dit schrijft, op méér dan één manier het streven der R.K. Leergangen heeft gesteund en dat hij met belangstelling den groei dier stichting is blijven volgen. Geen vijand is aan het woord, maar een vriend. Doch een vriend, die meent, te mogen en te moeten waarschuwen, eer het te laat is. Men mag gerust eerbied koesteren voor het aanpakken en doorzetten, waarvan de oprichting der R.K. Leergangen getuigt. Men kan doordrongen zijn van het besef, dat, in het Zuiden des lands vooral, een opleidingsschool tot de middelbare examens van en voor Roomsch-Katholieken dringend werd vereischt. Men kan het zelfs toejuichen, dat onder de ernstige fouten, die de leiders maakten, de in zich voortreffelijke instelling niet te zeer geleden heeft. Maar toch, wanneer de instelling gaat afdwalen van haar oorspronkelijken opzet en tot buitenissigheden overslaat, die oprechte vrienden beangstigen, dan is spreken goud. Dan is het ook beter, openlijk uiting te geven aan de ontstemming, die in ruimen kring gewekt is door zekere, laat ik ze noemen bevreemdende verschijnselen, als het zwijgen te doen tot dit alles en de groep te vergrooten van qui tacendo clamant. Wat toch is gebeurd? De Leergangen zijn bezig, zich door sommige handelingen in opspraak te brengen bij het katholieke, zoowel als bij het niet-katholieke publiek. En de Leergangen schijnen bezig, langs een zigzag te willen opstijgen tot de roomsch-katholieke Hoogeschool, de instelling, door velen om principieele redenen gewenscht, door vele anderen om practische redenen afgekeurd. Het is hier de plaats niet, om opnieuw de vraag: ‘Roomsch-Katholieke Universiteit of Bizondere Leerstoelen’ ex professo te behandelen. Maar twee nieuwe argumenten, die sommige ijveraars tot nadenken kunnen stemmen, of inderdaad de | |
[pagina 93]
| |
oplossing der vraag zoo in een oogwenk te geven is, mogen terloops toch worden genoemd. Het ééne argument is de houding der engelsche katholieken, het andere de houding der oostenrijksche katholieken tegenover het probleem. In Engeland keurde Newman ten sterkste af de stichting van een eigen hoogeschool door roomsch-katholieken, terwijl hij, in Ierland, zelf rector der katholieke universiteit was geweest. Hij keurde het af, kort gezegd, op grond van de gemengde bevolking van Groot-Brittannië. Later, in weerwil van heel veel verdachtmaking van Newmans zaakkundige overtuiging, hebben zijn denkbeelden de instemming verworven van het engelsch Episcopaat. In Oostenrijk, waar, jaren achtereen, aangemoedigd door het oostenrijksch Episcopaat, een Universiteitsvereeniging werkzaam was, om te Salzburg een katholieke universiteit tot stand te brengen, hebben onlangs de Aartsbisschop van Salzburg en de katholieke leiders van Oostenrijk, in overleg ook met duitsche autoriteiten op dit gebied, - onder wie niemand minder dan de voormalige voorzitter der Görresgesellschaft, nu Rijkskanselier, Von Hertling, - het besluit genomen, hun oorspronkelijk plan te laten varen en een universiteit te stichten, waar bepaalde leerstoelen den katholieken zullen voorbehouden zijn, maar die overigens geheel het karakter van een openbare hoogeschool bezitten zal. Terwijl nu èn Britannia èn Austria-Germania argumenten in de schaal leggen, die, naast de vroegere, althans dienen gewogen te worden, zijn, buiten een offïcieele aanwijzing van het nederlandsch Episcopaat om, de bossche Leergangen doende, - 't heeft er ten minste allen schijn van - het katholieke Nederland op een goeden morgen te verrassen met een katholieke Universiteit. Gelijk Pallas Athene uit den helm van Zeus, zoo zal deze moderne Athene straks kant en klaar te voorschijn worden gegoocheld. Het begon met de splitsing der Leergangen in universitaire faculteiten, met plechtig faculteitsbestuur; dan volgde de veranderde titulatuur van de leeraren: leeraar of | |
[pagina 94]
| |
docent klonk niet meer weidsch genoeg, men kreeg het recht, zich hetzij lector, hetzij hoogleeraar te noemen. Wel hebben de heeren docenten zelf - verscheidenen althans - zoo anti-cipeerende naamgeving niet willen aanvaarden en schijnt men, bij nuchter overleg, ambtelijk erop teruggekomen, -in den Staatsalmanak dekt toch die vlag nog steeds de lading. Dat alles moge velen een dwaasheid lijken, als propagandamiddel heeft het misschien waardij.... Straks voegde men aan de Leergangen een Academie voor Beeldende Kunsten toe en, alsof het hiermee nòg niet genoeg was, voorts ook een Handelsh oogeschool, waarvan het, met hooggestemde of te-hooggestemde zelf waardeering heet: ‘Wel is nog niet de gelegenheid geopend voor de studie van alle onderdeelen in de uitgebreidste beteekenis, maar toch staan de studie en de examens voor de hierna genoemde onderdeelen gelijk in eischen en in bevoegdheid met die van de Handelshoogeschool te Rotterdam.’ Ja: van de Handelshoogeschool te RotterdamGa naar voetnoot1). Zaakkundige outsiders vragen zich bij telkens nieuwe vondst soms af, of heusch dan iedere wetenschappelijke stichting in Nederland op den voet gevolgd moet worden door een bosschen tweelingganger in miniatuur.... Eén uitzondering maak ik van ganscher harte: ze betreft het ‘Psychologisch en Paedagogisch Instituut’. Hier deden de Leergangen een inderdaad verblijdende poging. Te schaars immers heeft men te onzent de gelegenheid, zich in opvoedkunde en psychologie te bekwamen, dan dat niet deze instelling allen lof zou waardig zijn. Dubbel waardig, als men ziet, dat ze zich aandient geheel in den oorspronkelijken geest der Leergangen, met als doel: de vorming van bevoegd onderwijzend personeel aan de r.k. middelbare scholen. De lessen aan deze instelling worden gegeven in de eerste plaats ter opleiding van hen, die leeraar willen zijn in opvoedkunde aan de kweekscholen en verder ten behoeve van wie aan | |
[pagina 95]
| |
het hoofd zullen staan van inrichtingen van onderwijs van welken aard ook, terwijl ongetwijfeld eenieder, die bij de opvoeding van anderen betrokken is, capita selecta uit den cursus met vrucht zal kunnen genieten. Doel en middel zijn voor dit al ten volle borg. Schat ik dus de beteekenis van het Psychologisch en Paedagogisch Instituut ten hoogste, - opvijzeling, titelzucht en in-de-breedte-gaan bij andere vertakkingen der Leergangen keur ik ten ernstigste af. Maar den laatsten, m.i. beslist noodlottigen stap heeft men gezet met het gaan verleenen van eigen graden en diploma's, ja met het uitreiken van de doctorsbul. In het officieele programmaboek is sprake, niet alleen van voorbereiding tot de staatsdiploma's middelbaar onderwijs, doch o.a. ook van de eigen akten nederlandsch en geschiedenis en aardrijkskunde, van de eigen A. en B.-akten fransch, duitsch, engelsch, spaansch, van die voor natuurkunde, scheikunde en wiskunde, afzonderlijk of verbonden. Wat de graden aangaat, men kan, aan en door de Leergangen, in de nederlandsche letteren, de geschiedenis en de aardrijkskunde tot candidaat of licentiaat, vervolgens tot doctorandus worden bevorderd. ‘Deze graden, aktes en diploma's,’ zoo heet het nadrukkelijk, ‘worden gegeven na examens afgelegd voor de betrokken Fakulteit van de r.k. Leergangen’ (bl. 8). En dan in optima forma: ‘Na het gunstig afgelegde doktoraal examen, wordt men toegelaten tot de promotie. De promotie geschiedt op proefschrift met stellingen (bl. 51). Zie, dat dunkt me een handelwijze, die toch onduldbaar is tegenover de niet-katholieken, onduldbaar tegenover de katholieken zelf. Als inderdaad een r.k. bizondere Universiteit zal worden gesticht, dan gebeure het met open vizier. Zooals Dr. Kuyper, van den aanvang af, fier en frank is uitgekomen voor de bedoeling zijner stichting in Amsterdam, zoo trede men ook hier, - moet het zijn, - in den strijd, eerlijk en met blinkende wapens. Men ga echter niet klakkeloos tot hoogeschool verheffen wat geen hoogeschool ìs. | |
[pagina 96]
| |
Men kweeke geen instelling, die, zoo ze al staatsrechtelijk niet aanvechtbaar schijnt, toch, als surrogaat van een universiteit, door de niet-katholieken zal worden veroordeeld, door de katholieken zelf moet worden betreurd. Een universiteit, uitgaande van eigen geloofsbeginsel en eigen wereldbeschouwing, mag door andersdenkenden bestreden worden,- bij gelijkwaardigheid van opzet met werkelijke universiteiten dwingt ze ook hun den volsten eerbied af. Een ‘universiteit,’ die géén universiteit is, stelt zich zelve op de kaak. En voor hetgeen de katholieken betreft in eigen kring, - gaat het aan, om, zonder vorm van proces ten opzichte van de tegenstanders der bizondere universiteit, zonder officieele bekrachtiging van dit geheel nieuwe plan, - dat immers ook buiten de Radboudstichting om werd uitgewerkt, - met stille trom en bewimpelde leuze, de roomsch-katholieke Nederlanders te overrompelen met een eigen universiteit? Zóó hebben de voorstanders zich de bereiking van hun ideaal toch niet gedroomd, - de tegenstanders zijn een betere repliek wèl, dunkt me, waardig. Het heeft ervan, alsof een kip te broeden wordt gezet op eendeneieren. Straks komt iets anders te voorschijn dan men had gedacht.... Verdient het katholieke Nederland niet beter dan de kip, die èn verbaasd zal wezen èn teleurgesteld? Doch het ergste is wel dit. Deze quasi-universiteit zal in den weg staan aan een invloed op de wetenschap, dien alle wetenschappelijke katholieken - èn voor- èn tegenstanders der bizondere universiteit - als noodwendig houden en dien zij nimmer uit het oog mogen verliezen. Dat is de invloed van de eerlijk getoetste en overtuigend voorgedragen katholieke zienswijze in de wetenschap, niet door het schel gekef van betweterij, maar door het rustige, eerbiedafdwingend woord van den waarlijk bevoegde. Die invloed zal dieper voren trekken in denktrant en betoog, in boek en daad bij de leiders van nu en straks, dan ooit valt te bereiken met nòg zoo achtenswaarde kweekschool voor het middelbaar onderwijs. Zoolang de Leergangen blijven na- | |
[pagina 97]
| |
streven het naaste doel: opleiding van leerkrachten bij het r.k. middelbaar onderwijs, zal dàt doel met glans bereikt worden. Van het oogenblik, dat de Leergangen toegeven aan de verlokking van hoogeschoolvertooning, dreigt het eigenlijke werk in het gedrang te geraken, zonder dat daarom het nevendoel wordt bereikt. Twee pijlen, met geheel verschillende zwaarte en scherpte, toch samen op den boog te nemen, is niet bevorderlijk aan het zuivere richten en het rake treffen. Zou zelfs de pees niet kunnen breken, die zoo sterk gespannen werd? Waarom het voor de Leergangen bereikbare geofferd aan grootdoenerij? En waarom ook het streven van de Radboudstichting bemoeilijkt? Want schijnt men al in Den Bosch dat streven de Radboudstichting uit de hand te willen lichten, in laatste instantie wordt het moeilijker bereikbaar door de avontuurlijke proefnemingen, die sedert eenigen tijd bij de Leergangen in de mode zijn. Hetzij immers, na rijpelijk overleg, de vestiging van een eigen universiteit volgens het plan van Oostenrijk, hetzij de oprichting van bizondere leerstoelen in de brandpunten zelf der wetenschap, gelijk de Radboudstichting met zoo gelukkigen greep reeds heeft gedaan, voor de toekomst het meest gewenscht zal blijken, - elk minderwaardig pogen schaadt en elk stoffeeren van een aan innerlijke kracht onevenredigen, dus wankelen opbouw met papieren leuzen, die de wetenden niet foppen, wordt zware belemmering voor een werkelijken invloed op de universitaire wereld. Dat men dien invloed, òf onbewust en ongewaarschuwd, òf wetens en willens, zou gaan verspelen door gebrek aan inzicht van tijd en plaats, van leiding en organisatie, dat is het meest ontstellende voor wie juist de geheele wetenschap gedragen wil zien door de Waarheid, die bevrijdt. Nog ander broedsel broedt men uit, van meer onschuldige, van misschien niet minder onverwachte makelij. Sinds kort heeft men in Den Bosch opgericht - navolging van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde? van het Utrechtsch | |
[pagina 98]
| |
Genootschap? van de Koninklijke Academie? wat wil men? - een Taal- en Letterkundig Instituut der r.k. Leergangen. Wat, met een duidelijker sprekende omschrijving, beteekent: uitgaande van de Leergangen, een vereeniging van roomschkatholieke taal- en letterkundigen. Het is dus niet, zooals het Psychologisch en Paedagogisch Instituut, een opleidingsschool, maar een genootschap, waartoe men bij nauwkeurig geregelde voordracht en stemming benoemd wordt en de benoeming bedoelt een onderscheiding te wezen. Ieder jaar immers worden, volgens de genootschapswet, niet meer dan tien binnenlandsche en vijf buitenlandsche leden benoemd. Kiezen, vergaderen, bijdragen, uitgeven, besturen en trachten tot stand te brengen, alles is in dit of in dat een afschaduwing van de genoemde maatschappijen. Alleen is de band met de Leergangen uitermate nauw: de vereeniging blijft ‘afdeeling van de stichting der R.K. Leergangen’, de Rektor der Leergangen, of, is hij zelf geen taal- en letterkundige, een der Leergangdocenten voor dit vak, ‘is rechtens lid van het bestuur.’ Met de eer en het voordeel zullen de Leergangen dus voor een niet onbelangrijk deel gaan strijken. Volkomen terecht - zoo mag men van oordeel zijn, waar het genootschap staat onder de auspiciën van de Leergangen. Maar was, maar is deze instelling noodig en wenschelijk? Men zal zeker de Leergangen de jaarlijksche bijdragen niet misgunnen, waaruit ze de boekerij verrijken willen en ander nuttig werk zullen doen. Doch de vorming van dezen kring - al neem ik gaarne aan, dat de bedoeling zóó niet is geweest - is toch een voorbeeld van misplaatste organisatie-zucht. Wie voor het lidmaatschap in aanmerking kwamen, hebben zich waarlijk niet, meer in het bizonder de latere jaren, te beklagen gehad over een geest-van-uitsluiting bij onze algemeene wetenschappelijke vereenigingen. Is echter de oprichting van den bosschen kring weeromstuit nog op zulke uitdentijdsche bevangenheid, dan lijkt althans de modus quo verkeerd. Ten stelligste dunkt me, dat dit academietje-spelen | |
[pagina 99]
| |
spelen is in de kaart van wie de katholieken buiten die, naar hun geschreven wet, kleurlooze of bontgekleurde gezeischappen willen bannen. Dat ras sterft weg. Zal men de verkwijnende soort, de soort, die wel wetenschappelijk lock-out der roomsch-katholieken wenschte, nieuwe levenskracht inblazen? Acht ik de stichting van het bossche genootschap, aldùs bezien, misplaatst, nog meer geldt dit, waar het bizondere doel: het aanwakkeren van studielust en scheppingsdrang bij de roomsch-katholieke geleerden behoefte had: ‘non tali auxilio nec defensoribus istis.’ Of wist men in den Bosch dan niet, dat er een vereeniging bestaat onder de roomsch-katholieken, met een zeer langen naam, maar met een evenredig lange lijst van verdiensten? Die vereeniging heeft waarlijk deze concurrentie niet te duchten; ik vermoed, dat ze de vorming van den bosschen kring niet eens als een gebeurtenis zal aanmerken. Maar velen betreuren dáárom de oprichting, omdat versnippering op den duur activiteit verlamt. Instandhouden, en versterken wat men heeft, niet zich verbrokkelen in alweer een andere, toch zoo soortgelijke organisatie, moest hier de leuze zijn. Inmiddels heeft de pers de eerste ledenlijst gebracht. De achtenswaardige personen, die, ter wille van het nobele doel, zich de benoeming lieten welgevallen en niet - als anderen -zich gerechtigd achtten de onderscheiding af te wijzen, mogen het verontschuldigen, zoo hier ook van het Taal- en Letterkundig Instituut gesproken werd. Dat deze stichting de aandacht vroeg, is veeleer om den geest, die dit geheel bezielt, dan om de op zich volkomen toelaatbare aaneensluiting. Pas binnen grooter kader geplaatst, wordt die jongste schepping van de Leergangen tot onverkwikkelijk streven. Want waar toch voert ons dit samenstel van lessen en leergangen, van voorbereiding tot examens en verleening van waardigheden, van stichtingen en instituten heen? Caveant consules.... Er zijn, - en dat, ten slotte, is het eigenaardige van dit | |
[pagina 100]
| |
verzet, - onder de docenten en curatoren mannen, die ik om hun werk of hun karakter hoogacht, méér dan een, voor wien ik om handel en wandel vriendschap gevoel. Mijn verzet is dan ook een philippica zonder venijn tegen wèlken Philippus. Het geldt de zaak. En juist wanneer een ondernemen, dat, in zijn doel en zijn gang, onze sympathie had, dreigt te ontsporen, dan wordt waarschuwen plicht. Belachelijkheid en vertoon, opdringerigheid en laatdunkendheid hebben anderen en heb ik zelf meenen te bespeuren. De stichting bij haar opbouw kende die niet, en heeft die nog minder noodig, nu ze terdege gevestigd blijkt. Met zijn en blijven wat ze was en behoort te zijn, mag ze bogen op instemming van vele kanten. Niet verbitteren was daarom mijn doel, - maar verbeteren. Men houde in, eer het te laat is: c'est le ridicule qui tue.
Nijmegen. Dr. H. VAN DER VELDEN | |
Ontvangen werken -Dr. A.G. van Hamel: Zeventiende-eeuwsche opvattingen en theorieën over literatuur in Nederland (Nijhoff); Carl Maria Kaufmann: Handbuch der altchristlichen Epigraphik (Herder); Dr. Jul. Persyn: Dr. Schaepman, 2 dl. (Het Centrum); Fr. Ferrerius Companus O.M.: Een groote maatschappelijke weldaad, de Biecht (Malmberg); Tijdschrift voor Zielkunde en Opvoedingsleer (R.K. Leergangen-C.N. Teulings); August Snieders Jr.: De Dorpspastoor; August Snieders: Op den Toren; Th. Famulus: Is het bestaan van God wetenschappelijk zeker?, 7e dr.; Th. Famulus: Maria en de Bijbel, 2e dr. (R.K. Boek-Centrale); Joha Breevoort: De vrouw vrijgemaakt door den Zoon des menschen (Kok); Levende Kunst, onder leiding van Co Brandes ('s-Hage); Alois Riehl: Inleiding tot de hedendaagsche Wijsbegeerte, vert. Dr. M. Kreunen (Thieme, Zutphen); Scheuber u.s.w.: Kirche und Reformation (Benzinger, Einsiedeln); Joh. Jörgensen: De H. Catharina van Siëna, vert. D. Logeman-van der Willigen (Paul Brand); P. Cajetanus O. Cap.: Het Godsbestaan, 2e dr. (R.K. Boek-Centrale); Revue des Jeunes, organe de pensée catholique et francaise (Lethielleux, Paris). |