| |
| |
| |
Wij samen
DE Voorzienigheid heeft ons eerst de harde les van de verkiezingen gegeven en nu de troost, dat ons volk grotendeels toch partij kiest voor de orde. Gelukkig werken de ongunstige indrukken van deze zomer na: zoals de menie 't ijzer geen kwaad doet, verhinderde die rooie overstroming, dat rust roest; maar daar overheen bekent een zwarte vloed veilig kleur.
't Oproervuur heeft alleen gediend om onze Kerk te verlichten voor 't oog van duizenden, die ziende blind zijn. In 't bliksemlicht van de schrik heeft half Nederland een vizioen gehad van de Stad Gods; en hoe erger iedereen aan de afgrond van de revolutie duizelde, hoe sterker de rots verscheen omhoog.
Wij verwachten na de eerste verrassing geen dankbaarheid, Protestanten willen natuurlik geen schuld voelen aan ‘de oude burgerij’. De Katholieken hebben trouwens hun plicht niet gedaan, om anderen plezier te doen, en hebber; dus geen loon nodig. Onze voldoening is enkel het dieper zelfbewustzijn, waarvoor we alle waardering van buiten kunnen missen. De feiten spreken zoals de welsprekendste toosten nooit kunnen doen. Op 't ogenblik wordt door ons vaderlandse geschiedenis gemaakt - 't is niet de eerste keer! - en rustig laten we 't schrijven daarvan aan de toekomst over. Maar zoals de geuzen fier een medalje sloegen na de overwinning op de onoverwinnelike vloot, drukken wij 't volk onze triomf op 't hart.
Die triomf is nog groter dan in 1903, toen Treub hardnekkig de spoorstaking verdedigde, terwijl hij nu als simpel generaal à la suite zijn noodsignalen gaf in al onze bladen. Dat in beide gevallen een rechtse regering klaar stond om de verraderlike stoot op te vangen, is 't behoud van Holland geweest. De N. Rott Ct., anders geen afdaling gewoon, begon dadelik te spreken van capituleren, wat een links ministerie wel zou hebben gedaan. Behalve dat die heren immers weinig of geen volk achter zich hebben,
| |
| |
houden ze er ook geen vast beginsel op na, omdat ze altijd angstvallig naar de academie kijken. Regelt de wetenschap zich telkens naar de nieuwste uitkomsten, zulke intellectuelen volgen slaafs de ‘evolutie’ van de gebeurtenissen. Gisteren conservatief, vandaag radicaal. Of de klok overeenstemt met de zon of niet, ze leven op de klok; bij gebrek aan Openbaring, bij gemis aan gezag, zweren ze bij 't succes.
Doof zijn de liberalen voor de redenering, dat hun systeem eigenlik het socialisme heeft uitgebroed; maar moeilik kunnen ze blind blijven voor het tastbaar feit, hoe ze uit ijdelheid de socialisten vertroeteld hebben. De ‘neutrale’ landgenoot kent tien rooie kopstukken tegen één Roomse geest, want, alsof de linkse groepen graag de opvatting van Marx wilden demonstreren, dat hun verouderd stelsel vanzelf in 't communisme overgaat, bereidden ze niet alleen door politieke gelegenheidsomhelzingen, maar geregeld door hun belangstelling en bewondering 't welslagen van de-sociaal-democratie voor. Socialistiese vergaderingen worden in evenveel kolommen van Handelsblad of N.R. Ct. besproken als onze congressen in regels; Kerstmis en Pasen schijnen in de rede van Troelstra op te gaan. De papen zijn in 't vrijzinnig kamp nog altijd niet ontdekt, chroniese schimpscheuten daargelaten. De rooie broeders mogen als volwassenen binnen; wij horen in de kinderkamer thuis, waar we hoogstens met een oogknipje worden afgescheept. Ik klaag nu niet, dat allerlei optochten vrij waren en geen processies, maar alleen, dat de rooie vlag door de straten opvalt aan personen, die 't gouden kruis boven die straten voorbijzien. Schoolbloemlezingen tracteren de officiële dichters van de S.D.A.P. royaal, zonder één artiest bij ons een bladzij waard te vinden. Prof. de Vooys kent waarempel niet eens de naam van de meester Cyriel Verschaeve, waarbij verschillende socialisten dwergen zijn.
Wie hebben 't socialisme over 't dooie punt heengeholpen? De intellectuelen. En hoe konden zulke lievelingen van 't publiek als Heyermans reclame maken voor hun partij,
| |
| |
hadden deftige bladen er zich niet toe geleend en waren schouwburgen en gehoorzalen niet medeplichtig? In de eerste klas van de trein stalden aristocraten aanstellerig ‘Het Volk’ uit. 't Is er mee als met Nietzsche, door de wereld ingezwolgen als een bedwelmende likeur, tot het beroep van 't barbaars militairisme op zijn machtsleer de dwepers ontnuchterde. Of is 't een minder laffe draai dan Troelstra maakt, dat de salons, waar Zarathustra feestelik werd ingehaald, de Pruisen driftig verwenst hebben? Het dilettantisme van de verwilderde tachtigers vergaapte zich louter aan de vorm van de kunst, als het zich niet vooral aan de prikkel van de zonde waagde. Zoals Nietzsche persoonlik te bang was om een plasje tussen de straatstenen over te stappen, maar op papier alles ondersteboven zette, zo geeft de moderne wereld aan de literatuur toe, wat het leven nooit wordt gegund. Men vleit het realisme, men vlucht de realiteit; een N.R. Ct. laat de kunstrubriek vrij blasfemeren naast het orakelend kerknieuws. Ibsen wordt gelezen, gezien, genoten met sidderend applaus; alleen zo gauw een broer of neef ook Ibsen toepast en, met zijn mond vol retorica tegen de leugen, maar doet, of trouwen niets met trouw te maken heeft, dan is hij veroordeeld. En zo gaat het helaas met de revolutie, waar artiesten mee mogen spelen, onder voorwaarde, dat het onnozel volk niet de illusie breekt. Hangt Henriette Roland Holst keurig in sonnetvorm de rebelse uit - bloemen voor Mevrouw 1 Treedt die dame werkelik voor petroleuse op - kogels voor haar kameraden! Of er slachtoffers vallen - ik bedoel niet zozeer enkele doden als ontelbare verbitterde zielen -, dat is de verantwoording van zulke hoogstaande persoonlikheden te min.
De hiërarchie heet wel eens bekrompen, door hoger standen een losse kleding of vrije omgang tussen de geslachten te ontzeggen. Bekrompen lijkt dat enkel voor wie geen verdere gezichtskring heeft dan zijn gezelschapskring, waarin de étiquette gewoonlik excessen voorkomt. Maar van boven
| |
| |
dringt het voorbeeld binnenkort alle standen door en morgen roken uw dienstmeisjes ook sigaretten, overmorgen dansen boerinnen uw steps na; en wat in ruime huizen met de rem van zoveel vormen nog kan gebeuren, dat wordt in ruwer omgeving doodsgevaarlik. ‘Zie toe, dat uw vrijheid geen aanstoot geeft aan de zwakken’, waarschuwt de apostel met christelike solidariteit en herhalen zijn opvolgers met een brede blik, die heel de samenleving tegelijk omvat als één broederschap.
Hoe komt dat volk tegenwoordig toch zo ontevreden? mopperen heren na een nacht, waarin de kellners getuigen, neen werktuigen van hun verkwisting mochten zijn. Voor die ‘ergernis aan de kleinen’, bij Jezus 't allerergste kwaad, is 't verfijnd liberalisme, dat zich onder studenten nog onbeschaamd uitviert, volslagen ongevoelig als voor de werkelikheid in 't algemeen. Onlangs zei een meisje, niets te houden van Streuvels' ‘Kerstekind’, omdat het zoveel over arme mensen handelde. Waar moest iemand dan over schrijven? ‘Wel gewoon: over mensen als wij.’ Hoe gewoon is die weelde in de wereld! Men was liberaal, de rest telde niet mee. Comme il faut heeft zo'n liberaal zijn gezin van rooie proletariërs - levende exemplaren wel te verstaan - en Roomse plebejers afgehouden. Indië is de jeugd dichterbij dan een achterbuurt, de balzaal omvat de volledige mensheid; armoe is lelik, armoe is vies, armoe is dom. De ‘wereld’ blijft de tegenpool van 't ‘volk’. O ja, 't volk kan schilderachtig zijn, een steeg uit de verte wel romanties met al die dronken typen! Moeder houdt van Millet, de dochter heeft haar kamer vol Steinlen; boeiend is 't bepaald om een keer te zien ploegen, een staking verdedigen tegen Vader heus pikant. We zijn bij ons thuis verlicht, moet u weten, we zijn beslist vooruitstrevend van overtuiging en, als de meid de kamer uit is, vurig democraties.
Zelfzucht is een menselike kwaal, waar uitsluitend de godsdienst en wel de godsdienst, die in offeren en dienen en gehoorzamen culmineert, een algemeen geneesmiddel voor
| |
| |
geeft. Er bestaat zeker echt sociaal gevoel onder liberalen, evenals helaas teveel prakties liberalisme onder Katholieken, maar het losgelaten individu staat principieel anders tegenover de maatschappij dan de Kerk, die zelf een maatschappij is en de maatschappij wil doordringen. De gemeenschapzin, in kiem ieder Roomse aangeboren, hoeft maar verwarmd te worden om op te leven: wij zijn allen familie. Het weten wekt het geweten, zegt Björnson, en hij vertaalt daarmee onbewust ons spraakgebruik van 't geweten vormen met gegevens. Alleen door dat levend geweten van onze geloofsgenoten te kennen, begrijpt iemand hun vlotte werkzaamheid in elke richting. Een inlichting schijnt voor een onderneming genoeg; voelen ze 't heilige van een beweging, ze zijn gewonnen; ieder goed werk wordt spoedwerk bij ons. Wel laat de haast van de mode ons koud, we zijn nooit bang om ouwerwets te lijken, we zien nuchter het schuim van een nieuwe stroming afspoelen, we sparen onze kracht en wachten rustig een vaste richting af; maar dan, als voor de nieuwe mode weer 't aardige van iets verdwijnt, ondernemen wij 't en onderhouden 't Nu bij andersdenkenden een reactie begint op de vrouwenemancipatie, waarvan de dames genoeg hebben geprofiteerd; nu 't toon lijkt om vakstudie en kiesrecht te minachten, nu 't zwak geslacht zijn zwakte graag opnieuw in toilette en sentimentaliteit tentoonstelt, nù gaan onze meisjes, zonder overdrijving naar een van beide kanten, de zaak om de zaak voortzetten, overtuigd dat schrijfsters en verpleegsters wezenlik de traditie volgen van heiligen uit alle eeuwen. Wij doen de dingen niet om het ongewone, laten ze evenmin om het gewone; het frisse of leuke bepaalt onze houding niet, neen het goede en het ware. Gebaren zijn bijzaak onder ernstig werk, dat elke pose leert vergeten.
Draait de nieuwsgierigheid van onze uiterlike tijd met alle veranderingen mee, Rome zoekt niet de aandacht van de mensen te verbazen, eenvoudig hun welzijn te verzekeren; het Roomse lied is vol refrein, want effect gaat ons boven succes. Vandaar het ongemerkte van
| |
| |
onze vooruitgang, die toevallig eens aan de dag komt, als een stille exercitie door omstandigheden uitloopt in een grootse parade. We hebben 't oog van de wereld nooit getrokken, hadden 't enkel op onze fouten; maar open gaat dat bewegelik oog, sinds ons een krachtproef is opgelegd, die volkomen lukte. De paria's van Nederland dienen plotseling voor bruikbare, onmisbare reserve; het lieve vaderland stáát er nog bij de gratie van een deel, dat door patriotten wordt uitgesloten, zolang Holland een Protestante natie heet; Oranje dankt zijn leven aan Rome, want het moest gehandhaafd worden door de oude slachtoffers van ‘Je Maintiendrai’. Of had de naamgenoot van Juliana van Stolberg ooit gedroomd, de Dam over te rijden op de knie van een pastoor?
Goed als een kalf was Rooms Nederland eeuwen achtereen, om sterk te worden als een stier. Ons verleden is ons afgenomen, de historie mocht eerst bij de Hervorming beginnen, toen de opstand van een minderheid ons onderdrukte, tot wij de kinderen van deze revolutionairen, bewaard hebben voor de opstand van een nieuwe minderheid. Hoe zijn de verhoudingen omgekeerd! Onze liefde stapelt vurige kolen op het hoofd van de geuzezonen, die tot in overwegend katholieke steden nog de grote kerk bezetten, voorzover het bezetten is, als een handjevol gemeentenaren zo'n kathedraal moet vullen. Het vijftigjarig feest van onze hiërarchie hebben we buiten alle wrok over de Aprilbeweging gevierd; in 't voorjaar 1903 zelf gebruikten wij de gelegenheid om die hoon te beschamen, door de aanslag van Oudegeest af te slaan, zoals we 't vijftien jaar later de aanval van Troelstra deden. En dat alles met de waardigheid van kalme kracht, niet zonder stilzwijgende ironie van de geschiedenis. Immers dezelfde stad, waar indertijd de Aprilbeweging werd ingezet door de adelike Prof. de Geer, die zijn eigen vrouw later Katholiek zag worden, zoals nog papevreters zo'n bekering binnenshuis beleven, Bronsveld's Utrecht gaf dezer dagen 't verlossend woord in 't tijdig wacht- | |
| |
woord van ons R.K. Vakbureau. Ja, vanuit de bisschopstad, waar de papen 't land zouden ondermijnen, hebben ze 't land gered.
Bijna verlegen zijn wij met die eer, waarvan de bescheidenheid aan de overkant wel zorgen zal dat die ons niet verplettert. ‘Als een goed instrument’ lieten wij ons bereidwillig hanteren en de wraak is volmaakt: nadat in 1853 de oranjevaan tegen ons de driekleur verving, hebben wij beide gehandhaafd tegen de rooie vlag. De frazen over de ‘vaderen’ zijn overstemd met daden van onze ‘jongens’; en zoals de schreeuwers vóór 65 jaar wel huilebalken leken op de begrafenis van 't geuzedom, luiden onze werkers nu juichend de paapse verrijzenis in.
Bedreiging wil dit alles volstrekt niet zeggen. We vragen voor anderen evenmin straf als loon voor ons, we willen eenvoudig ons recht, dat met erkenning van de waarheid begint. De openbaring van onze kracht heeft alleen iets vijandigs voor vijanden van de natie; ongezocht betogen en vertonen wij onze draagkracht voor heel Nederland, waar de staat blijkt te steunen op de pauselike Kerk. Een katholiek ministerpresident valt desnoods met papehaat te verdringen, de katholieke medewerking verdragen moet iedereen, om zelf te bestaan; de rol van de regering is dus evenredig aan de stand van de bevolking. Onze geïmproviseerde civiele mobilisatie betekent een afdoend referendum; de socialisten zijn met eigen wapenen verslagen: populair, spontaan, zuiver democraties was 't georganiseerd verzet tegen hun beweging; wat de kiesverenigingen dit jaar beslisten, hebben de vakverenigingen rijk bevestigd; politiek en sociaal zijn de Roomsen toch de rooien te sterk. Laat sociaaldemocraten maar de adviseurs als volksverdommers verwensen, laat liberalen gerust onze bonden bespotten onder de naam R.K. geitefokkers - zij hebben samen de schijn, wij 't wezen; zij zwaaien met machtige organen, wij roeren de kracht van onze organisatie, niets anders dan de ontplooiïng van 't onsterfelik organisme, dat is de Kerk. Als de Roomsen niet vastgehouden hadden aan hun miskende
| |
| |
onafhankelikheid, aan hun afscheiding, die oppervlakkig zo kleingeestig leek, dan hadden ze nooit de stroom geweerd, waarin alle liberaliteit met schijnbare neutraliteit zou meegesleept zijn. ‘Geef mij een vast punt en ik keer de wereld om’, zei de antieke wijze; dat vaste punt is Rome, vanwaar de stemming van ons volk volslagen werd omgekeerd. Al hun bijbladen bedekken onmogelik de ervaring, dat de heren van Rotterdam alleen heil gevonden hebben bij onze mannen.
De klassestrijd stempelt een feitelike scheiding van de standen tot regel. Door de massa van zich te vervreemden, staan de liberalen weerloos onder 't volk, dat ze beheerst hadden. Troelstra's ongeluk was intussen, een christelik ministerie te treffen, niet in universiteiten gekneed en in societeiten gebakken, maar samengegroeid met het volk. Of zijn de tegenwoordige dienaars van de Kroon geen beproefde gidsen, door de sociale actie in de politiek grootgebracht? Of wortelt de staatkunde van onze partij niet in 't volle leven? De ministers kennen hun lui: onder Ruijs heeft een Hermans gediend, onder Aalberse een Engels; zelf hebben ze hun maatschappelike dienstplicht trouw vervuld, ons volk jaren geleid, eer ze de staat te besturen kregen. Van onze grootste organisaties waren deze twee de ziel tot aan de dag, waarop ze 't hoofd van een departement werden. De keus van die vertrouwensmannen door het volk heeft hun koninklike benoeming voorbereid; ze kwamen er organies van onderop, van binnen uit, ze blijven ons allen zo na verwant als het hart kan wezen aan 't bloed. Ondenkbaar zou 't dan ook zijn, dat de kabinetsvoorzitter, na met zoveel werklui broederlik te hebben samengewerkt, ooit zou optreden in de stijl van Thorbecke, die op de vraag van een secretaris, of hij Zijn Excellentie soms kon helpen, donderde: ‘Men helpt me niet, men dient me’; of dat de minister van arbeid het proberen zou, de tsaar uit te hangen als Troelstra, die een minderheid in zijn eigen partij ‘tussen duim en wijsvinger’ wou fijnknijpen en de boel dreigde neer te gooien, als hij geen gelijk kreeg, en tenslotte 't hele volk zijn wille- | |
| |
keur voor hoogste wet zocht op te leggen. Blijkbaar is de democratie van socialisten niet minder verdacht dan de vrijzinnigheid van liberalen, die de vrijheid volslagen voor zich opeisten.
Tussen dat rood en dat blauw bewaart onze vredespartij een blanke goede trouw. De verhouding op dit ogenblik is uiteraard wat gedwongen, dus tijdelik; zo gauw na 't herstel van de toestand weer de liberaal, die ons radeloos in de armen vloog, een eind opschuift, staan we zelfstandig, onzijdig tussen de uitersten. Er mag een lichte schommeling in de partijen komen, S.D.A.P. wat verliezen aan andere groepen, maar programs blijven programs en ons princiep zal vreemden opnieuw afstoten, zoals het nog het eigen volk aantrekt. De Katholieken zijn altijd op zich zelf aangewezen, onze overwinning bezorgt ons op de lange baan eerder nijd dan dank. Naarbinnen moet deze uitslag vooral doorwerken, onze eenheid en onze fierheid dienen er bij te winnen, dat onze organisatie er zo goed mocht zijn, heeft meegedaan en voorgedaan. Met deze kracht groeit tegelijk de kans, dat meedingers onze invloed gaan vrezen, vóór we overal de verdiende plaats veroveren. In zwakheid sterk geworden, zouden we licht kunnen verslappen door een overwicht, dat de fouten van anderen ons vergemakkeliken. Nu hebben we 't examen doorstaan, maar na 't examen begint eigenlik de studie pas.
Vertrouwen daarom geeft de toenadering tussen Roomse werkgevers en hun arbeiders: de positieve contrarevolutie, evenals de verbetering van misbruiken de werkelike contrareformatie vormde. Het gezond verband tussen sociaal en politiek leven berust op de natuurlike samenhang van onze standen, die zich niet tot tegenstrijdige klassen afscheiden. Na 't onvergetelik pleidooi, metterdaad geleverd voor het verenigingsrecht, ja de verenigingsplicht, zullen onze fabriekanten al uit eigenbelang de arbeidersorganisatie waarborgen. Rooms Nederland belooft het proefterrein te worden van sociale arbitrage. Uit het kwaad van de laatste
| |
| |
weken kan onder meer dit goed geboren worden, dat met name 't industrieel Zuiden een voorbeeld geeft van maatschappelike harmonie.
Hebben de Katholieken 't vaderland aan zich verplicht, de Roomse werklui hebben zich voor goed bij hun patroons geïntroduceerd of, mocht het hier of daar nodig zijn, gerehabiliteerd. Wie ze onder ons in 't vervolg wantrouwt, is slecht op de hoogte, wie ze op den duur tegenwerkt, vrijwel te kwader trouw. De hand aan de gedemobiliseerden openbaar toegereikt door de R.K. Werkgeversvereeniging -het meest verstrekkend gebaar misschien uit de crisis -betekent wel geen aalmoes of omkoperij, bewijst na zoveel wederzijdse voorbereiding een verzoening, die duurzame, heilzame vrede aan ons volk belooft. In Nijmegen heeft een opzettelike vergadering van fabriekanten zich dezer dagen vrijwillig door de voorzitter van de R.K. Volksbond de arbeiderseisen laten verklaren en dan besloten tot gemeenschappelike oplossing.
Dubbel dient ons land die inwendige rust te handhaven, nu 't meer dan ooit geroepen wordt, om de wereldvrede prakties te verwerkeliken. Onze neutraliteit, door gastvrijheid aan allerlei vreemdelingen bezegeld, geeft ons de taak, om de gevolgen van de oorlog, die we Goddank niet onmiddelik meeleden, te helpen verlichten, de verbroedering te bevorderen van de volken, alles te doen wat Nederland alleen doen kan. Biezonder de eenheid van de Kerk, de gemeenschap onder alle geloofsgenoten ligt ons innig aan 't hart; en onze jonge priesters maken zich heldhaftig klaar tot vervanging van zielzorgers en zendelingen in 't buitenland, terwijl we internationale congressen voor missie en cultuur hopen te ontvangen. Ruimer uitzicht, waarachtiger katholiciteit kan ons klein volk altijd gebruiken, want het wint bij zo'n edelmoedige uitwisseling van krachten. En dat is de historiese trek van 't Nederlands Katholicisme: de stille daad. Onder de oorlog hebben we weinig geschreeuwd en veel gebeden; aan 't eind van deze periode of liever, in
| |
| |
't licht beschouwd van ons eindeloos perspectief, bij 't begin van een nieuwe tijd willen we offeren zoveel ons gegeven is. De hemel schudt de aarde hard dooreen, we hebben 't eindelik zelf een beetje gevoeld, sinds de distributie even voor de revolutie, onze maag voor ons volk vergeten werd: God verzet de grenzen van landen en standen, verplaatst de mensen in 't groot.
Bij die moderne volksverhuizing toont de goddelike Kerk weer rijk haar zegen. In nieuwe ellende brengt het geloof eeuwige vrede. Nauweliks is de mobilisatie voorbij, of processies raken in beweging, die in 't dreigen van een omwenteling een laatste grond tot erkenning vinden, om de angst voor brandende barrikades in reine altaarkaarsen te verteren; de samenzwering is nog niet helemaal bedwongen, en ontwapenend gaat de geest van ware gemeenschap dadelik de rooie Jordaan binnentrekken. Wat een symbool, wat een trofee, wat een profetie! Midden onder de Aprilbeweging werd in Amsterdam het eerste klooster na de Hervorming gesticht. Bij de veel geweldiger beroeringen, die wij beleven, komt de eerste beschouwende orde in de hoofdstad en, hartelik welkom aan 't bisdom, meteen de eerste in Holland. Wèl mag binnen die woelige, om niet te zeggen woeste, omgeving dag en nacht geboet worden en gebeden! Evenals de Kerk zich sterker concentreren moest, naarmate de wereld zich vrijer emancipeerde, dient de comtemplatie te groeien in verhouding tot de actie of agitatie van onze dagen. Deze vreedzame nederzetting geeft ons voor duizend zorgen rust en troost. Er zit in dit kalm negéren van revoluties een weldadige zegen, in dit fier voortzetten van de traditie een zalig vertrouwen. Binnenkort zullen de Klarissen, ons volk alleen bekend uit Vondels toneel, dat duidelik op de gruwelen van de beeldstorm toespeelde, Amsterdam weer helpen zuiveren met de Evangeliegeest van Sint Franciscus, die onderhand hier zo bemind gaat worden als Kalvijn nooit is geweest.
GERARD BROM
|
|