| |
| |
| |
Limburg's eisch en protest
WIJ Limburgers wenschen en vorderen als ons heilig en onvervreemdbaar recht, dat de provincie Limburg met Nederland politiek vereenigd blijve, ter bevrediging van onze rechtmatige nationale aspiraties, krachtens het recht van zelfbeschikking, dat voortvloeit uit het onaantastbare nationaliteitsbeginsel’ - ziedaar in het kort frank en vrij en helder de verklanking van den volstrekt-algemeenen gewestelijken volkswil, die doordringe en weerklank vinden moge op het hooge gerechtshof van het Kongres des Vredes.
‘Wij Limburgers’.... Immers ik acht mij ten volle gerechtigd te spreken in naam van alle geboren en getogen Limburgers, en voorts van allen, die ten gevolge van langer of korter verblijf door het zoo smijdige en toch zoo krachtigassimileerende Limburgsche volkswezen tot wasechte Limburgers werden versmolten. Zelden was een volswil zoo krachtig en klaar, zelden een volksuiting zoo spontaan en zoo algemeen, zelden werd ze gedragen door zooveel oprechtheid, plichtsgevoel en liefde tot den geboortegrond en tot de wettige gestelde overheid tevens. Neen, ons protest tegen annexatie is waarlijk geen ‘protest van zuigelingen’ zooals slechts onnoozele onwetendheid of kwaadaardige verdachtmaking het heeft kunnen bestempelen. Het ging van Noord tot Zuid, van Mook tot Maastricht, langs de via triumphalis: de heirbaan die den langen zegetocht pleegt te aanschouwen van de geliefde Landsvrouwe, wanneer zij komt vertoeven te midden van de trouwsten harer getrouwen. Het verhief zich als een noodkreet die vloog van trans tot trans, en in korte spanne tijds vond het weerklank in de sombere Peelstreek en op de lachende zuidelijke hoogvlakten, in alle steden en dorpen en gehuchten, om zich te uiten in tallooze moties en adhaesiebetuigingen aan de Nederlandsche regeering en aan het Huis van Oranje, in bezielde dichtregelen en in geharnast, zakelijk proza. Aan
| |
| |
een tweede Limburgsch volkslied schonk ons protest het aanzijn; en is het waar, zooals de geschiedenis schijnt te leeren, dat aan een volkslied, uit den drang der tijden geboren, een duurzaam bestaan verzekerd blijft, dan zal ‘Wij willen Limburg houden’ een wellicht nòg geduchter mededinger blijken van het Wien Neerlandsch Bloed of zelfs van het Wilhelmus, dan ‘Limburg mijn Vaderland’, dat in de dagen van dreigende omwenteling deze algemeen-Nederlandsche volksliederen reeds naar de kroon stak. En weerklank vond het bij jong en oud, bij arm en rijk, bij alle standen, beroepen en bedrijven, bij werkgevers en werklieden, ongeacht alle verschil van religieuze levensbeschouwing, of politieke en ekonomische inzichten: nu eens heftig opbruisend, dan weer krachtig dóórklinkend, maar nimmer verflauwend, nimmer dalend, even gestadig in zijn verzet als de wapperende driekleur op het raadhuis te Heer, die volgens de verklaring van den burgemeester zal blijven protesteeren totdat ofwel het verlossende woord door de Belgische regeering gesproken is, of.... tot de vlag door een vreemde mogendheid zou worden verwijderd.
Nog eens: zelden was een uiting van den volkswil zóó spontaan en zóó algemeen, - maar ook zóó waardig, zoodat de tijdelijke voorzitter van den Raad van Ministers dezer dagen met volle recht kon verklaren, dat de vaderlandlievende beweging ‘zich onderscheidde door eenvoud en waardigheid, en zich verre hield van alles wat prikkelen kan.’ De zuiverheid van Limburgs protest wordt inderdaad in zijn groote algemeenheid door geen wanklank verstoord. Dit kan aan eisch en protest slechts ten goede komen; immers de heiligste zaak loopt steeds gevaar door onedele motieven ontwijd, althans door persoonlijke en andere allogene doeleinden vertroebeld te worden. Ik denk hier in de eerste plaats aan een infiltratie van pro-Duitsche gezindheid, al kan men veilig beweren, dat ons land gedurende de oorlogsjaren een merkwaardig voorbeeld van neutraliteit gegeven heeft en dat, mochten sommige sym- | |
| |
pathieën al meer bepaald tot uiting komen, dit doorgaans zeker niet was ten nadeele van de Entente. Hiervan hebben de talrijke in ons land verblijvende Belgische vluchtelingen zich kunnen overtuigen. Nu ligt het weliswaar voor de hand, dat een enkel meer Centraal-getint blad bij deze protestbeweging wat te hoog van den toren blaast, - maar even stellig kan worden verzekerd, dat door zulke verdwaalde persuitingen op de volksstemming geen noemenswaardige invloed wordt uitgeoefend. Vervolgens heb ik het oog op een mogelijken invloed van hier te lande vertoevende Belgische aktivisten. In weerwil van hun goede bedoeling, juist wellicht door hun hartstochtelijken ijver voor de Vlaamsche zaak, hebben zij deze door den wettelijken weg te verlaten onnoemlijk veel geschaad en mijlen ver achteruit gezet.
Intusschen staat het niet aan mij, hun politiek te rechten; ik wensch slechts den vollen nadruk te leggen op het feit, dat de van aktivistische zijde aangeboden hulp op de meest besliste wijze is afgewezen: men achtte de goede Limburgsche zaak té zuiver, om ze door politieke, en met name door anti-Belgische oogmerken te laten vertroebelen. Waar men zelf rotsvast stond op den bodem der regeeringstrouw, wenschte men geen regeeringsontrouw als bondgenoot te aanvaarden: non tali auxilio.
Eindelijk, ons protest bergt geen bitterheid, mist elken wrangen bijsmaak van afgekeerdheid jegens degenen, die onrecht willen plegen, hoevelen onzer zich in hun vriendentrouw ook gekrenkt voelen, en hoezeer de ondankbaarheid hen grieft van degenen, wien zij een schuilplaats boden aan den haard, en met wie zij het brood in benarde tijden zoo gaarne hebben gedeeld. Want zij weten, dat men rekening moet houden met een toestand van oorlogspsychose; zij weten vooral, dat het hoofdzakelijk slechts de uitingen geldt van sommige slecht ingelichte en boosaardig geïnspireerde kringen, die ons hún wil als den onzen willen opdringen en zich niet ontzien den waren volkswil te verkrachten, - en dat die kringen op verre na niet het Belgische volk ver- | |
| |
tegenwoordigen, dat ons in zijn algemeenheid welgezind is en welgezind blijft. En verder bouwen wij allen op de Belgische Regeering, en haar gevoel van recht niet alleen, maar ook van dankbaarheid en sympathie, zoo herhaalde malen, onlangs nog door middel van haar gezant, tot de Nederlandsche regeering gericht. Voor de zuiverheid van haar bedoelingen zij ons haar heele verleden, zij ons vooral het onbesmette blazoen van den ridderlijken koning Albert ten waarborg hij kàn, hij zàl niet dulden dat het Recht, waarvoor België bloedde, door België worde verkracht.
Toch blijft het gevaar dreigend. ‘On traitera de vous sans vous’.... Zou dat woord niet op nieuw kunnen bewaarheid worden, thans op de oevers van de Seine? Neen, dat woord zàl niet bewaarheid worden, waar de groote Mogendheden immers met Wilson zijn vergaderd als wrekers van het geschonden Recht, als verdedigers van het zelfbeschikkingsrecht der naties door den vrijen volkswil, wanneer die volkswil aan de vertegenwoordigers dier Mogendheden slechts kenbaar wordt, klaar en helder, in de onaantastbaarheid van zijn recht en in de verheven soberte van zijn kracht. En aldus luidt hij:
De Nederlandsche provincie Limburg bestaat uit een vóór de Fransche revolutie sterk verbrokkeld gebied, dat voor het meerendeel tot de Republiek der Vereenigde Nederlanden, ten deele tot Pruisen, Oostenrijk, Kleef en andere staten en hertogdommen behoorde, terwijl een twintigtal rijksheerlijkheden hiertusschen verspreid lagen; maar sedert 1815 bleef ze in haar geheel met Nederland verbonden onder steeds klimmende welvaart. In weerwil nu van die voormalige verbrokkeling bezit ons Limburgsch gewest, dat mèt de andere landen bezuiden de Waal tot het zuidelijk gedeelte van Nederland behoort, door overeenkomst in taaleigen, in volksvoorstellingen, zeden en gebruiken: dus door geheel zijn volkskultuur een sterk-uitgesproken saamhoorigheidsgevoel, dat echter in de staatkundige vereeniging met de overige Nederlandsche gewesten zijn nationale
| |
| |
aspiraties ten volle bevredigd ziet. Daarentegen zou juist bij eventueele vereeniging met België, dat twee verschillende nationaliteiten tot de eenheid van een staat verbindt, groot gevaar dreigen, dat Limburg door Fransche kultuur zou worden overstelpt, zooals trouwens de voortdurende strijd der Vlamingen om het behoud of herstel van hun Zuidnederlandsche volkswezen luide getuigt. Terwijl toch tusschen Zuid- en Noord-Nederland de nationale verschillen slechts gradueel zijn, verschillen Nederlandsche en Fransch-Waalsche kultuur in haar diepste wezen; en hierbij dient men nog in het oog te houden, dat zich de Limburgsche volkskultuur juist ten gevolge van de staatkundige vereeniging met de Noordnederlandsche nationaliteitsbroeders tot een krachtige bovenkultuur ontwikkeld heeft. Bij deze gegevens is het waarlijk niet te verwonderen, dat Limburg een gewelddadig losscheuren van Nederland en een politieke vereeniging met België als een ramp zou beschouwen voor het behoud en voor de blijvende vrije ontwikkeling van zijn geestelijk en stoffelijk welzijn.
Ook zijn bij het Limburgsche volk in hooge mate ontwikkeld de begrippen van Recht en Gezag. Dáárom heeft het gesidderd van verontwaardiging, toen de indringer en geweldenaar het wagen dorst in vermetel opzet het Belgisch grondgebied te schenden; dáárom stond het vooraan op de bres, toen eenige maanden geleden hier te lande misdadige handen zich uitstrekten naar de kroon, en stroomden de Limburgsche vrijwilligers in grooten getale naar de bedreigde steden; - maar daarom ook zou het ontrouw aan rechtmatige Vorstinne en aan Regeering, beschouwen als de grootste blaam voor zijn eer, zijn plicht en zijn geweten.
Maar wèl wenschen wij Limburgers in goede nabuurschap en vriendschap met België te blijven leven, zooals dit trouwens de wensch is van geheel Nederland, en wij zouden het ten diepste betreuren, wanneer het handhaven van de gaafheid en ongereptheid van onzen bodem en ons recht
| |
| |
oorzaak werd, dat de banden van oprechte vriendschap, nauwer aangehaald in de dagen van beproeving, nu weer werden geslaakt. België en Nederland hebben elkaar noodig tot een voorspoedige, ja glorieuze toekomst op intellektueel, politiek en niet het minst ook op ekonomisch gebied, na den oorlog meer dan ooit. Zulk een eendrachtig en vriendschappelijk samengaan zou wellicht door sommigen met leede oogen worden aangezien, maar wij moeten het ten uitvoer leggen ‘den nijdigaards ten spijt’. Een noodlottige breuk te vermijden en te arbeiden in het belang der kultureele eenheid van Noord en Zuid, óók om te hereenigen wat gescheiden was, - ziedaar in waarheid de taak van alle Belgen en Nederlanders die zich beschouwen als broeders uit één huisgezin, ziedaar wat in deze bewogen tijden met name zoo voortreffelijk gevoeld en geuit wordt door mannen als Frans van Cauwelaert, trouw aan zijn roeping van Volksvertegenwoordiger, van Vlaming, en ook van Beiaardier. Immers ónze taak is het, zooals ik ter inluiding van ons tijdschrift als mijn volle overtuiging uitsprak: ‘als wakkere beiaardiers een lied van eenheid en kracht, van harmonie en vrijheid te laten klinken over de landen van Maas en Schelde, - een blijvende kerstgroet voor wie van goeden wille zijn....
‘En wat ge deunt dan, beiaardier,
Dat zal wel de Hemel hooren’.
JOS. SCHRIJNEN
|
|