De Beiaard. Jaargang 4
(1919-1920)– [tijdschrift] Beiaard, De–
[pagina 53]
| |
‘'t Pardoent’GRIJPEN wij naar het allerbeste en het allermooiste, wat de Vlaamsche Muze gezongen heeft, dan moeten we durven bekennen, dat het nauwelijks zwaar genoeg weegt om tegen dit roerend meesterstuk van Mortelmans in de weegschaal gelegd te worden. Ik bedoel geniale bladzijden gelijk Stabat Mater van Waelput. Noch Kerstnacht van Wambach, noch Stoet van de Boeck, noch Moederken alleen van Uytenhove, noch Magnificat van Opsomer, noch Toen Mei heenging van Meulemans kunnen hier eenigermate in aanmerking komen. En als wij over de grenzen van het land heenkijken, ook daar vinden wij maar heel weinig, waarvoor - de werken van de groote klassieken daargelaten - even onvoorwaardelijk wierook dient gebrand te worden. Koppig blijf ik het volhouden, dat ik geen uitzondering hoef te maken voor Zwarte Rozen van Sibelius, voor Een Zwaan van Grieg, voor Het Woud van Loots, Ständchen van Strauss, Pavane van Bruneau, noch voor Le Parfum imperissable van Fauré. Slechts voor enkele heel zeldzame, onvergankelijke meesterstukken uit den vreemde moet het de vlag strijken. Ik noem de goddelijk schoone Procession van César Franck, zoo veel als een klankmirakel, L'Invitation au Voyage van Henri Duparc, doortinteld en doorhuiverd van het heerlijkste mysterie dat men droomen kan, en den onvergetelijken, den onweerstaanbaren Hopak, waarin de geniale Moussorgski zich zelf overtroffen heeft, - en waarbij dan misschien nog een paar gansch oorspronkelijke, sterk- en warmgevoelde bladzijden van den ongelukkigen Hugo Wolf kunnen gevoegd worden. Dient Mortelmans verreweg de beste van onze huidige Vlaamsche liedercomponisten te heeten, de rijkste, de volledigste sedert Waelput, niet overal wiekt hij naar dezelfde steile toppen. Zijn beste inspiratiën moeten bijna alle gezocht worden in de twee kleine bundeltjes Gezelle-liederen, waarin alles zonder onderscheid puik is en waartusschen | |
[pagina 54]
| |
het bijna even moeilijk valt te kiezen als tusschen volmaakt schoone dingen in de wereld: hagerozen, dauwdroppelen, blozende kinderkopjes, gouden zonnestralen. De vijf volgende nochtans worden meest geroemd: 't Pardoent, 't Is de Mandel, De Vlaamsche Tale, Wierook, 'k Hoore tuitend' hoornen. 't Pardoent, van nu af aan klassiek schoon genoemd en in de meeste van onze conservatoriums bestudeerd, is geschreven voor baryton en komt voor als nummer één van den eersten bundelGa naar voetnoot1). Alleen Gezelle blijkt Mortelmans schatten van warmte in het hart geschonken te hebben en nochtans, de Westvlaamsche grootmeester der poëzie zou niet, naar mijn meening op muziek hoeven gezet te worden: te moeilijk, te grillig van vorm, te vol overloopen, te vol dialectwoorden, te diepzinnig soms. Met philosophie is de muziek niet gediend. Daarenboven, zóó welluidend zijn de verzen van Gezelle, dat zij alle muziekillustreering kunnen derven. Ze zijn al op muziek gezet door hem zelf. Zóó duister is het versje van 't Pardoent, dat maar weinig lezers en natuurlijk nog minder toehoorders zullen raden, dat zij eigenlijk met een omschrijving van het gewone Angelus te doen hebben. Reeds met den titel zelf kunnen zij niet weg - dat werd tientallen van malen door mij vastgesteld en tot mijn groote verbazing heb ik in een onderhoud met den toondichter gehoord, dat hij hem zelf niet te best verstond. Zonder met zijn verbeelding onze Vlaamsche gouwen bepaald te hoeven verlaten, meende hij het woord eenigszins in verband te moeten brengen met de plechtige en drukbezochte ‘pardons’ uit Bretanje, en dientengevolge heeft hij - gelukkig voor ons allen en voor de kunst wellicht - een sterke en verheven idealiseering van het schamel vers bedoeld, hetgeen vooral duidelijk wordt, als men het | |
[pagina 55]
| |
stukje hoort uitvoeren met de prachtige orkestbegeleiding, welke hij er later voor geschreven heeft. Wanneer iemand op de deur klopt, wordt rond leper gezegd: ‘Hork, 't pardoent!’ Het woord is hier dus eenvoudig gebruik voor: het klepelt, het klokje tampt. Een dergelijk misverstand zou voor goed de deur dicht moeten maken aan al dat particularistisch geharrewar, dat ons vijftig jaar lang in België den duivel heeft aangedaan en waaraan ik, tot mijn innig leedwezen, ik belijd het, niet tijdig genoeg vaarwel heb gezegd. Laat ons in 't Nederlandsch dichten en in 't Nederlandsch zingen - hetgeen ons niet moet nopen de lokale kleur op te offeren - dan zullen al degenen, die wat Nederlandsche cultuur bezitten, ons kunnen verstaan. Deze uitweiding wil natuurlijk niets afdingen van de innerlijke waarde der compositie, die eenig is in onze muziek. Mortelmans is trouwens geen veelschrijver. Wat hij door den druk openbaart, is gaaf, volgroeid kunstwerk. 't Pardoent, en op de klokke slaat
Gods engel in een wolkgewaad.
Ave Maria!
't Pardoent. Uw tale ik welbevroe
En 'k stemme in 't woord des Heeren toe.
Ave Maria!
't Pardoent.... en 't vleesch geworden Woord
Bij arme liên te huis behoort.
Ave Maria!
Ziehier hoe ik mij de dingen voorstel. Droomend wandelt de vrome priester-dichter rond in het zomerveld, omwalmd door de geuren der bloeiende rogge, en toevallig komt hij aan een Oudvlaamsch boerendorp, waar hij de klok voor het Angelus hoort luiden. Getroffen blijft hij staan. Hij neemt den hoed af, herinnert zich de woorden van den engel Gods, denkt na over de beteekenis dier woorden, en bidt, na elke strophe, een bewogen Ave Maria. De muziek wordt ingeleid door de vrome klok, die heerlijk en forsch door heel de breed-mystieke compositie | |
[pagina 56]
| |
heen zal klingelen. Met luider stemme en verheven gevoel wordt door den dichter de schoone zangwijze der eerste woorden aangeheven, die spreken van den blankgemantelden engel, neergewiekt uit den blauwen hemel, om plechtig op de eenzame boerenklok te komen slaan. Een reeks octaven klimt statig in de hoogte, vertolking van godsdienstige opgewektheid, en versmelt met het extatisch Ave van den dichter, waarna de begeleiding, welke de hoofdrol blijkt te vervullen in het lied - een opvatting, die veel voorkomt bij de modernen - roerend voort blijft spelen en de zalvend zoete tonen van het heilig orgel te hooren geeft, totdat zij weer plotseling onderbroken wordt door het ruchtig invallend klokkenmotief. Nu wordt het een dapper kleppelen en hameren in de klavierpartij, waarna 't Pardoent weer geestdriftig opklinkt, hooger en klaarder dan de eerste maal, om geleidelijk te voeren tot het instemmend woord van den bewogen dichter. De vinnige octaven van zoo even keeren terug, zetten zijn verrukking nieuwe krachten bij, stuwen ze naar de zonnige hoogten en klinken machtig met zijn jubeldronken Ave Maria ineen. Weer het orgelspel, dat zijn woordelooze bede schraagt, en een derde maal hooren wij het reine klokkenthema losbonken. Ingetogen en met zachtbesnaarde stemme - de climax van het lied - wordt de derde strophe gezongen, die de liefde van den goedhartigen priester voor de arme lieden van zijn omgeving uitspreekt. Bijna onhoorbaar, ideaal zoet en ideaal schoon in de hooge noten, herhaalt hij zijn gelukkig Ave Maria. Het lied is niet uit. Nog een tijdje blijft de begeleiding voortspelen, en terwijl wij den dichter verder zien wandelen, begint de vrome klokkenhymne in den toren te verzwakken, laat nog eenige haperende bonzingen boven de boerendaken zweven, om eindelijk zachtekens weg te sterven. De dichterlijke man is verdwenen in het korenveld, verdwenen gelijk de heerlijke klankendroom, dien wij gedaan hebben.... | |
[pagina 57]
| |
Een heel poëma, gelijk men ziet. Het behoort tot de gewijde muziek en tevens tot het reinste wat de zoogezegde stemmingskunst ons geleverd heeft, die in de laatste jaren zooveel oefenaars heeft gevonden. De toon is idyllisch en rustig, gelijk naar gewoonte bij den Antwerpschen meester, en gelijk trouwens bij tal van andere Vlamingen in de muziek. Dat zijn ontroering echt is en uit diepe zielebronnen opwelt, wordt men dadelijk gewaar. En wat zijn liefde voor de natuur betreft, die spreekt met klare tonen uit heel deze zonnige rijkgekleurde compositie. De geur der Vlaamsche velden waait er ons uit tegen. ‘Guido Gezelle, Lodewijk Mortelmans. Deze twee mannen zijn voortaan onafscheidelijk verbonden.... Evenals bij Gezelle, walmt er uit Mortelmans' liederen een geur van eigenaardige poëzie. Zij sprankelen van frischheid, zingen diep-innig of dreunen met plechtig godsdienstig gevoel’ (Hugo Verriest). 't Pardoent is wellicht het schoonste wat sedert Benoit door een Antwerpenaar geschreven werd, een waardige vertolking van Millet's Angélus. Of er geen enkel vlekje op dat meesterstukje te bespeuren valt? Zie ik ben eigenlijk beschaamd, dat ik, om zekere lezers te bevredigen die mij van camaraderie zouden kunnen verdenken, moet overgaan tot het formuleeren van critiek. ‘Zoekt kwinten en zwijgt’ riep Schumann de kritikasters toe van zijn tijd. En dat zou nu ook hier een wet moeten zijn. Enfin dan: de persoonlijkheid van Mortelmans is niet zoo buitengewoon machtig in dit lied, zoo min als elders. Wat men ‘le frisson nouveau’ noemt, geeft hij zelden te genieten. Ook niet in zijn orkestwerken, die echter weer schitteren door gansch andere hoedanigheden. Verder, den aard van de menschelijke stem, het ineensmelten der registers, de phonetiek der Nederlandsche taal schijnt de toondichter niet met de noodige zorgen bestudeerd te hebben. Al blijkt de noteering van het lied vrij eenvoudig, zij is zeer, zeer moeilijk te zingen. Al te vaak zijn de klanken bleek, dun, schraal; | |
[pagina 58]
| |
zoo zelden hebben zij een vollen malschen, afgeronden, als van zelf tot een perel gedijden toon. ‘Pas très vocal,’ zou de Franschman zeggen. Dat schijnt op het klavier gecomponeerd en niet door een ervaren zanger, die werkelijk weet wat zangkunst is, met luider stemme geschapen te zijn. Maar zeg eens: als wij een bloeienden appelaar te zien krijgen, een levende wolk van witte en roode wiegeltrossen, moeten wij dan letten op de roest van een enkel verslenst bloempje, of zoeken naar de schreiende lijn van een enkel gebroken takje, naar de donkere streep van een kleine, harige rups?... Veel liever zou ik den toondichter toeroepen: Dank, edele meester! Dank, in naam van al onze Vlaamsche musici! Dank, in naam van het Vlaamsche volk!
Gent LAMBRECHT LAMBRECHTS |
|