| |
| |
| |
Kerkliederen
Gethsemani
Hoe ligt Gij zoo verlaten?
Bleef dan geen hart U trouw?
Mocht toch mijn troost U baten,
Wat troost zal ik U geven?
Waarheen zal ik mij wenden?
Ik weet mijn groote schuld,
Ik hoor Uw moeilijk hijgen,
Ik heb Uw kreet verstaan,
En machtloos zal ik zwijgen,
Ik zie Uw doodzweet leken
In drupp'len, als van bloed,
En uit Uw aanschijn breken
Een vreemden vlammengloed,
In droefheid zonder traan,
Ik ween en wring mijn handen,
In zooveel zielsverdriet,
Versmaad mijn mededoogen,
De schoonste vriendentrouw,
Maar ach, ik weet mijn zonden,
| |
| |
| |
O machtig hart van God!
O Jezus vreugd der zielen
En troost voor al wie lijdt,
Gij God voor wien wij knielen,
Wat liefde derft ons leven
Uw groot en godlijk Hart!
O Hart, dat zooveel weelden
Dat kleinen en misdeelden
Het meest hebt liefgehad,
Maakt Gij het menschenlot,
Wij, die te zwak beminnen,
Maar laat ons beter vinden
Uw diepten, godlijk Hart!
Geen vreemde zwerverspijn,
| |
| |
| |
Maria
O Maria, schoon als geen,
Waar het land in nacht verdween,
Feestelijk, als in sterrenlicht,
Staan zij voor Uw aangezicht.
Wat in 't bleeke winteruur
Zuiver als de vogel fluit,
Zingt de ziel haar welkom uit!
Eenmaal zal het zomer zijn,
En geen nacht zal zinken,
Waar in eeuw'gen zonneschijn
Als een kind, dat vraagt en vleit,
Zoekt de ziel Gods eeuwigheid!
| |
| |
| |
Sint Joseph
Sint Joseph, laat ons loven,
Uw reinheid, zuiver als het licht,
Met nooit doorgrond bericht:
Uw Bruid zou Maagd en Moeder zijn,
Hoe stond Uw droom vol hemelschijn,
Uit wie Gij hadt verkoren,
Sint Joseph, laat ons loven
Uw teedre goedheid en Uw kracht,
Een Kindje kwam van boven,
Dat weende heel den nacht:
De last leek zwaar, de toekomst bang,
Maar ver zong helder Engelenzang,
Ge wist wel wat te geven:
Sint Joseph, laat ons loven
Uw trouw en eenvoud tot den dood,
Uw bijstand koom' van boven
Met troost in elken nood;
De wind vlaagt op, het weer wordt zwaar,
Maar verre blinkt de hemel klaar,
Och, help ons goed gezinden
|
|