De Beiaard. Jaargang 4(1919-1920)– [tijdschrift] Beiaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] De Heilige Mis O 's morgens, vóór de zon verrijst En 't Oostervenster jublend prijst Het licht, dat leven wekt en lied In 't vurig, smeltend coloriet, Begroet me, als ik naar 't Golgotha Der Nieuwe Wet ten offer ga, Een sterre, die te dansen hangt En speelsch zijn eigen schaduw vangt. En, schoon de kaarsen brandend staan, Wil toch haar vlam niet ondergaan, Maar dartelt over blanke dwaal, Bevlindert schuw tabel, missaal, En flitst in 't wederflitsend goud, Dat de open kelk bijwijle ontvouwt En overvleugelt af en toe De Hostie, Die 'k aanbidden doe. Adoro Te devote! In mijn Beschroomde vingren trilt de schijn Van brood, met statigheid omhoog Gebeurd voor 't vroom-aanbiddend oog; En plots ontluikt de gouden bloem Der kelk, die 's wingerds gouden roem Bevat, en dra des Heeren Bloed, Dat, na zijn vleesch, mijn Liefde voedt. Wanneer dan Gods geheimenis Gevierd en God verheerlijkt is Door mijn ellende en nietigheid, En 't kaarslicht uitgedoofd, geleidt Het licht der godslamp, onder 't treên Ter sacristie, mijn trage schreên En wuift ten afscheid, of het is Gekoesterd door die heiige Mis. Ophoven (Sittard). fr. Martialis Vreeswijk o.f.m. Vorige Volgende