De Beiaard. Jaargang 4
(1919-1920)– [tijdschrift] Beiaard, De–
[pagina 38]
| |
Ter eere van een BrabanderGa naar voetnoot1)HET is de Fransche schrijver Michelet, die voorgesteld heeft hét volk op te voeden door feesten. Dat is eigenlijk reeds een antieke gedachte, die ook den Engelschen geschiedschrijver Carlyle voor den geest zweefde, toen hij aandrong op ‘heroworship’. Helden vereering leert de Katholieke Kerk met haar warm gevoel voor de behoeften van het menschenhart, als zij de vereering der Heiligen tot een belangrijk deel harer leer stempelt. ‘Il faut s'exalter dans les autres, pour s'exalter soi-même,’ zegt Emile Verhaeren. Het is niet in den zin van ‘de feest’ van Pallieter, dat wij hier samenkomen, maar wij willen trachten met verheven harte eenige oogenblikken het feest der gedachtenis te vieren van een verdienstelijk man, een bekwaam schilder, in deze stad geboren, en wien het gegeven is geweest zijn talenten op waardige wijze tot ontwikkeling te brengen, die het verstaan heeft den geest van zijn tijd op zichzelf te experimenteeren en die, een eeuw na Jeroen Bosch, de uitdrukking is van de bijdrage, die 's-Hertogenbosch vermag te leveren tot de beschaving dier dagen. De welhaast universeele beteekenis van een Bosch is hij verre gebleven. Het jaar 1500 is dan ook een ander jaartal dan 1606, het geboortejaar van Theodoor v. Tulden. In 1500 geeft de stad nog richting aan, en alles in de Meierij en daarbuiten wordt levendig beïnvloed door 's-Hertogenbosch. In 1600 echter is de handel voor de stad verloren, de handelswegen hebben zich verlegd, de geestesstroomingen gaan het voorbij. De misère die de Hervorming voorafging in deze streken, die door de Geldersche oorlogen niet genoegzaam wordt verklaard, is begonnen. Veronachtzaamd door Karel V's regeering, deelende in de depreciatie van het geld, wordt het tijdperk ingeluid, wij mogen wel zeggen het verbijsterende tijdperk der 17de eeuw. Wanneer, verbrijzeld tusschen het Noorden en het Zuiden, de Meierij en Den Bosch, ten doode zullen worden uitgeput. | |
[pagina 39]
| |
De schitterende school van 17de eeuwsche schilders, die op zal bloeien uit het bloed van hen, die met vuur en ijzer de Unie van Holland smeden, en die den onsterfelijken roem vormt van ons ras, dankt niets aan Brabant. Hoe kon het ook? Van een teveel, waaruit alle kunst ontspruit, is hier geen spoor. Alles heeft 's-Hertogenbosch verloren in den strijd, die in het Noorden zijn belooning vond, in de prachtige energie van het Geuzenvolk, en die het Zuiden welvaart en rijkdom bracht. Met sympathie voor het Zuiden, met belangen in het Noorden, zit de Bossche Maagd in het Midden-eeuwsche kleed, dat zij uit armoede niet verwisselen kan voor meer modieuse kleedij. Dat de Meierij en Den Bosch altijd naar het Zuiden hebben gezien, waar zeden en gewoonten, waar landsheeren en regenten vandaan kwamen, is een feit. Dat de stad omstreeks 1600 aandeel gehad heeft in de geweldige cultuurbeweging, die in het Zuiden de Contra-reformatie en de Barok wordt genoemd, daarvan geeft de figuur van v. Tulden het bewijs. De contra-reformatie is in Den Bosch met vlag en wimpel binnengehaald, de nieuwe leer met wortel en tak uitgeroeid. Met de contra-reformatie wordt de Barok gehuldigd, want de Barok is de stijl van de contra-reformatie. Die kunstbeweging der late Renaissance is er eene van de grootste beteekenis. Als zij in de architectuur misschien niet tot volle ontplooiïng kwam, in de schilderkunst is zij logisch gegroeid, als de rijpe ontwikkeling van het beeldend vermogen. De Renaissance is het heroïsche tijdvak van de schilderkunst, meer nog dan de architectuur, die de vaart van den tijd en de beweeglijkheid der geesten minder gemakkelijk volgde, is de schilderkunst de draagster van de tijdsgedachten. Het soepele penseel, de vluchtige verwen zijn meer geschikt dan de steen, om de elegante geestesbeweging, de labiele levenshouding dier dagen tot uitdrukking te brengen. In de dagen der groote Renaissance worden de draden geweven en opgerold, die nu ruim een eeuw lang door kunstgeleerden worden ontrold, en uitgeplozen. Als de dichterlijk getooide, lieflijke jeugd- | |
[pagina 40]
| |
figuur van Florence heeft plaats gemaakt voor het ernstige, evenwichtige Rome, dan is in de Italiaansche schilderkunst het tijdstip bereikt, waarop het hoofd en de hand tegen elkander opwegen, waarop de conceptie ten volle wordt gerealiseerd, waarop evenwicht verkregen is tusschen gedachte en daad, die wij in de ontwikkeling van elke kunst de klassieke periode plegen te noemen, waarop het voldragen kunstwerk de uitdrukking is van dé rijpe gedachte. De periode die hier in elke kunstontwikkeling aan vooraf gaat en die men de primitieve noemt, geeft bij de lieve charme in elk jong geluid het kenmerkende beeld van de hand, die niet in staat is de scheppende gedachte van het hoofd tot vorm te brengen; en geeft het werk der primitieven den indruk dat er meer inzit dan er uit is gekomen, zoo zal de periode, die in de kunsten op de klassieke volgt, het beeld geven van een teveel in den vorm, met een tekort aan inhoud. Het beeldend vermogen, dat uit de primitieve in de klassieke periode tot rijkdom is volgroeid, zal in de Barok uitschieten tot verval. Een groote meester der klassieke periode moet noodwendig de schepper zijn der Barok, zooals het moeilijk is uit te maken, of de bovenste trede van een trapleer de laatste opgaande sport of de eerste der afdalende sporten zal zijn. En als de meest geweldige gedachten, die ooit in een schildershoofd zijn opgekomen, Michel-Angelo de stellingen van de Sixtijnsche Kapel doen bestijgen, dan zal de storm, die er woedt in zijn composities, de meest ingewikkelde dynamiek, die ooit een kunstenaar aan het menschenlijf heeft geleend, nog nauwelijks de uitdrukking zijn van Michel-Angelo's stormenden geest. De nadrukkelijke gebaren zijner figuren zijn niet minder titanisch dan zijn denkbeelden grootsch zijn. Michel-Angelo is de schepper der Barok, maar de kunst, die hij schiep, heeft hij zijn opvolgers in Italië overgelaten in een staat van zoo kennelijke uitputting, dat al de kunde, al de mannelijke ijver, al de geleerde wetenschap der bologneesche school b.v. niet in staat geweest is werk te leveren, dat niet den indruk geeft van betrekkelijke leegte, van relatieve | |
[pagina 41]
| |
holheid, van pijnlijke opgeblazenheid. De heldhaftige stijging, waarvan de schilderkunst van Massaccio tot Michel-Angelo in Italië had blijk gegeven, was ten einde. Zij kwam in figuurlijken zin adem te kort voor hare door Michel-Angelo dreunend ingezetten zang. Haar te lang gespannen geest gaf zoo kenmerkende teekenen van vermoeienis, dat het er uitzag, alsof de schilderkunst in West-Europa door uitputting zou verzinken. Wij weten dat dit niet gebeurde; Rubens, Velasquez, Rembrandt hebben de Course aux flambeaux voortgezet en hebben buiten Italië de Barokke gedachte nieuw en schitterend leven gegeven. Uit de grandioze rust der klassieke periode had zich allengs het probleem der beweging met volle kracht gesteld. Alles in beweeglijkheid op te lossen is het streven der hooge Renaissance, maar wij zeiden het reeds, het werd haar in Italië te zwaar, die beweging tot het uiterste met bloed en merg te voeden. Het is de onuitputtelijke vitaliteit van Vlaanderen, (waarvan wij ten onzent in deze dagen misschien niet voldoende naar waarde de beteekenis hebben geschat), die de Italiaansche Barok op dat kritieke moment allergelukkigst zal beïnvloeden. De overvloeiende gezondheid van den Vlaam zal in Rubens weten te realiseeren wat de afgematte Italiaan na Michel-Angelo niet meer kan scheppen. Ik zal voor U moeten spreken over dezen prachtigen mensch, dien overgezonden, oerkrachtigen en geestiglevenden schilder, die voor alle eeuwen de vertegenwoordiger is van het ras-eigen van zijn volk en die met de universaliteit van zijn geest als niemand het symbool is van den gezonden geest in het gezonde lichaam. Als U litteraire eischen gaat stellen aan deze rede, dan zou ik in groote verlegenheid zijn om voor U zinnen te bouwen van louter stuwende klanken, die eenig denkbeeld konden geven van de levende kracht van Rubens' verschijning. Hoe zou ik in mijn woorden iets van de vaart kunnen leggen, die de figuren van den meester in het heerlijke spel van gespannen spieren weet te leggen, maar vooral hoe U een beeld te geven van zijn schitterende loopbaan, hoe het beeld | |
[pagina 42]
| |
voor U op te roepen van dien Vlaming, geboren te Siegen uit een geleerden vader met een te licht ontvlambaar hart en eene moeder, een prachtig beeld van rechtschapenheid? En ik vertaal U uit Fromenlin: ‘14 jaar oud zien we hem onder de pages eener prinses, op 17 jaar in de ateliers, op 20 jaar is hij rijp en een meester, 19 jaar oud komt hij van een studiereis als van eene overwinning in den vreemde behaald, hij komt bij de zijnen terug als in triomf. Men vraagt zijn studies te zien, en hij kan niet anders toonen dan meesterwerken. Vreemde schilderijen had hij achter zich gelaten, die snel waren begrepen en gewaardeerd. In naam van Vlaanderen had hij bezit genomen van Italië. In de eene stad na de andere liet hij de werken achter van zijn doortocht, reizende had hij de vermaardheid gegrondvest, niet alleen van zich zelf, maar ook van zijn land en van iets nog hoogers: van een kunst, die nieuw scheen in Italië. Als trofeeën bracht hij mede: beelden, gravures, schilderijen, de schoonste werken der eerste meesters en boven alles een nationale kunst, een nieuwe kunst, de breedste in oppervlak, de diepste in wellende bronnen van alle bekende kunstuitingen.’ En met dien Meester komt op 15-jarigen leeftijd Th. van Tulden in aanraking. Een meester uit de Barock is noodwendig een grand seigneur. Velasquez was het aan het hof van Fililps IV, Rembrandt was het, toen hij pronkziek gekleed, hoofsch omging met Amsterdamsche regenten, voordat hij met de Nachtwacht zijn barokke periode schitterend sloot. Maar meer nog dan deze beiden was Peter Paul Rubens door de veelzijdigheid van zijn geest, door zijn met rijke facetten geslepen verstand, vanwege den aard van zijne gracieuse manieren en elegante verschijning een grand seigneur, een schitterende figuur in vriendschap met schoone vrouwen en machtige vorsten, in briefwisseling met geleerden en staatslieden, aan het hoofd van een diplomatieke missie even goed op zijn plaats als omringd door een stoet van knappe leerlingen op zijn atelier. 't Beste zult u zich een denkbeeld kunnen vormen van de beteekenis van zijn genie, als u denkt wat ons hier samen brengt. Wij komen hier 3 eeuwen na den dood van een | |
[pagina 43]
| |
man bijeen, om hulde te brengen aan zijn inzicht, om in laatste instantie hem te danken, dat hij een sterretje is kunnen worden in Rubens sterrebeeld. De groote verdienste van Th. van Tulden is, dat hij, jongmaatje, begeesterd door de hooge zeilen van Rubens' schip, den wind gevoeld heeft, die zoo volop blies in zijn zeilen, en dat hij te boord geklauterd is van dat prachtige vaartuig, waar Jordaens en van Dijck dienden, maar waar Peter Paul aan 't roer stond. Th. v. Tulden werd op 15-jarigen leeftijd ingeschreven als leerling van den onbeduidenden Abraham Bleijenberg. 't Was dus in 1621 dat Van Tulden te Antwerpen binnengluurde in het atelier van Peter Paul Rubens. Dat zal hem niet moeilijk gevallen zijn; met andere cornuiten van het Lucasgilde had hij zeker toegang tot de werkplaats, die men zonder overdrijving op dat oogenblik de belangrijkste plek op aarde kon achten voor wie de wereld van kleuren en verwen een realiteit vindt, minstens zoo tastbaar en waar als de zoogenaamde werkelijkheid om ons heen. Wat heeft een Van Tulden daar in 1621 bij Rubens kunnen zien? Hij moest er in schetsen en teekeningen de wording meemaken van dat wondere visioen in grijzen en bruinen, dat ‘de communie’ van den Heiligen Frans genoemd wordt en nu in het Antwerpsche museum hangt, hij heeft er de grandiose theatraliteit der ‘coup de lance’ ondergaan, dat kruisigings schilderij met de diepe blauwe en vlammende rooden, nu eveneens te zien in het Museum van Antwerpen; en mogelijk stond daar in Rubens' atelier ook de Amazonenslag. U zult 't van mij als schilder moeten gelooven, dat wij niet dan met hevige ontroering kunnen denken aan dit drietal schilderijen; en als wij schilders in 1919 iets van lichte siddering voelen, nu wij zelfs maar de namen dezer werken noemen, wat moet er dan, vraag ik U, omgegaan zijn in het hart van den jongen Van Tulden, die, kind van zijn tijd, met het lieve, weeke gemoed van een jong kunstenaar voor zich zag opvlammen in kleuren van bloed | |
[pagina 44]
| |
en van ether héél het volle leven van zijn ras, heel het rijpe streven van den geestesarbeid zijner dagen? Want in die mengeling van kerkelijk werk en mythologische beelden ging de rijke adem van het leven. Waar was de koude geleerde canon der hooge Italiaansche renaissance, die figuren die door de kunsterigheid der makers van louter adel waren verarmd, die vrouwenfiguren met de te lange beenen en halzen, die de bloedlooze lichamen in de raarste bochten moesten bewegen of beter moesten laten stilstaan, want bewegen ging die kunst der na-michel-angelesken pas onder het penseel van den Vlaming, die in het volle leven van het rijke Antwerpen putte, die de mannen en vrouwen der straten en kaden meenam naar zijn werkplaats, ze ontkleedde en met die gezonde stralende pracht den hemel bevolkte. Van Tulden heeft gezien de werken van den meester, maar hij heeft ze gevoeld als symbolen, hij heeft ze ondergaan als hymnen aan 't blijde leven, ze begrepen als de uiting van de trotsche verrijzenis der Zuidelijke Nederlanden, die om Hezenmans te citeeren, zich verzoend hadden met den koning, wier steden hare voorrechten terugontvingen en die zich luisterrijk herstelden. En de jonge Bosschenaar was als de afgevaardigde van Noord-Brabant ('t laatst aangehechte kwartier van het gelijknamige hertogdom), hij kwam als de drager van alle sympathie, van allen hang-naar-het-Zuiden der Meierij, hij bracht mee den natuurlijken kunst-aanleg van dat volk van Keltischen stam en droeg met zich mede de gehechtheid aan de Moederkerk, door zijn penseel te stellen in dienst van Rubens, die wel héél duidelijk als de groote meester der Barok een groote figuur is in de contrareformatie. Want ik herinner er aan, dat de Kerk aan het einde der 16de eeuw vanuit haar kamp te Trente een, wat de strategen noemen, retour-offensief in grooten stijl heeft ingesteld, dàt haar de eene verloren veste na de andere in handen speelde. In de latijnsche landen, in Oostenrijk en Frankrijk en ook in de Zuidelijke Nederlanden slaagde dit retour-offensief geheel volgens het plan, | |
[pagina 45]
| |
maar de Kerk wist toen ook in die landen alle geesten tot zich te trekken, alle intelligentie, alle gaven in haar dienst te nemen. Rubens was een harer kostbaarste krachten. Maar spreek ik niet te veel over Rubens en te weinig over van Tulden? Ik geloof 't niet. Ik meen dat als van Tulden hier was, hij met den soldaat van Napoleon zou zeggen: ‘Parlez nous de lui.’ Voor Rubens heeft van Tulden zijn geheele leven gewerkt. Toen Rubens leefde, arbeidde hij aan zijne schilderingen, na zijn dood was hij zijn epigoon en zette met minder kracht, maar met groote overtuiging het werk van den meester voort. Hij trok met Rubens naar Parijs, toen deze zulke groote opdrachten kreeg als het leven van Constantijn of de verheerlijking van Maria de Medici's regeering. Zooals Rubens Italianen copiëerde, copiëerde van Tulden Del Abata te Fontainebleau. Uit de fraaie prenten van de ‘Pompe triomphalis’ blijkt, dat 't aandeel van v. Tulden in de grandiose versiering van Antwerpen bij den intocht van Ferdinand en Isabella groot is geweest. En nu ik die prenten noem, mag ik u den naam niet onthouden van een van Rubens' beste plaatsnijders, Lucas Vorsterman, den man met 't imponeerend sierlijke gelaat, waar Van Dijk een ets naar maakte. Waar van Tulden van Den Bosch kwam, was Lucas Vorsterman uit Bommel naar Antwerpen gekomen, om er meegesleept te worden. Toen van Tulden de Rechtvaardigheid, den Bosschen Wildeman en de twee imponeerende doeken in de burgemeesterskamer van dit stadhuis schilderde, was Rubens reeds een 6 jaren gestorven. Maar vooral met de twee groote doeken en met de beschildering der Oranjezaal in het huis Ten-Bosch, met Jordaens en Quellin zet hij in 1649 de lessen van den gestorven meester voort. Zeker, er is minder karakter, het bloed stroomt niet onder de huid van elk figuur, 't leven vaart niet als 'n trilling door 't gansche werk, maar de groote lijnen spreken dezelfde taal, 't gebaar blijft welsprekend, want hij heeft van zijn meester geleerd, te schilderen voor | |
[pagina 46]
| |
muren en altaren, die van verre worden gezien. Hij weet dat hij zich op een afstand moet laten hooren, dat hij een groot gehoor moet treffen, waardoor hij verplicht is zijn stem uit te zetten. Wetten van perspectief en in zekeren zin van acoustiek beheerschen deze kunst, die plechtig ver moet dragen. Want de denkbeelden, die deze school verkondigt, Fromentin, zegt het zoo juist, ‘sont de celles qui ne s'expriment que par l'éloquence, le geste pathétique et le trait sonore’. 't Zijn vooral die denkbeelden en meer nog de vaart, waarmede die denkbeelden worden voorgedragen, de cultuurbeweging die er achter leeft, die wij moeten beschouwen. 't Prachtige woord van Goethe moet ons bij de bestudeering van schilderwerk zeker altijd voor den geest staan. ‘Alles Vergängliche ist nur ein Gleichnis’; niet die kleuren, niet die lijnen, niet dat spel van lichten en schaduwen, die massaverdeeling in de groote compositie zijn op zich zelf van belang. Zij moeten voor ons van belang zijn, in zoo verre als die elementen ‘sprekende in gelijkenissen’, de gevolgen zijn van de beweging er achter. Moet ik U nu uit een lexicon voorlezen, in welke musea van Europa, in welke verzamelingen werk te vinden is van Th. van Tulden? Ik wil liever de paar minuten aandacht, die U mij nog wel zult willen schenken, gebruiken, door te trachten de blikken, die wij in het verleden wierpen, nu te richten op de toekomst. In het vereerde boek vol meer dan menschelijke wijsheid staat, dat wij niet achterom mogen zien op straffe van in zoutpilaren te veranderen. Indien dat achteruitzien in de kunst heimwee is naar tijden, die wij ons denken dichterlijker getooid dan de onze, dan is inderdaad die kunstliefde de liefde van een zoutpilaar, weggeworpen sentimenten, begraven talenten. Ja, de belangstelling voor het heden is zelfs dan alleen ten volle waardeerbaar, als zij de voorbereiding is voor het werk van morgen. Bestudeering van de sporadische uitingen der kunst in verband met de volkspsychologie en de geschiedenis van Noord-Brabant, is | |
[pagina 47]
| |
alleen van belang, in zooverre het ons de bevestiging geeft van het hechte verband van kunst en kultuur en ons bewijst, dat kunstenaars natuurlijk en bijna van zelf opbloeien uit de algemeene beschaving van een volk. Wil een gedenkdag als deze vruchten afwerpen, dan zal men in het oprijzen van kunstenaars uit de massa vooral moeten zien de belooning van den hoogen arbeid, de breede ontwikkeling, de driftige werkzaamheid van heel een volk. Zoo zal het o.a. voor een deel afhangen van de krachtige gezonde taal, die er klinken zal in deze raadszaal als gevolg van een warm gemeenschaps gevoel, als uitdrukking van stalen energie, als reflekten van sterk gespannen driften in dienst vanhooge, edele denkbeelden, of deze stad haar leidende rol in de beschavingsgeschiedenis van Noord-Brabant zal handhaven. Moge het réveil van ditgewest voldoende zijn om Brabanders te doen opstaan, die een rol zullen spelen in de moderne kunstbeweging van ons vaderland. Het wil ons voorkomen, dat industriëel Brabant het verdient. De verdienste van een Van Tulden is het begrip, dat hij bleek te hebben van zijn tijd. Waar dat gevoel ook zoo levendig blijkt uit een breede schaar van groot-industriëelen, kan het niet anders, of geholpen door onderwijs, dat de driften moet spannen en den geest hoog op heffen, zal het volk der Meierij, het volk uit de Baronie, het Markiezaat en de Peelstreek vereenigd tot één sterk gewest, opgaande in de algemeene beschaving van ons vaderland kunstenaars voortbrengen, die, als een Van Tulden, en liefst meer nog dan een Van Tulden, zullen getuigen voor alle tijden van de energie, den passievollen arbeid, de pittige bekwaamheid, de laaiende liefde voor wat krachtig en groot leeft in den mensch, bij het Brabantsche volk van morgen.
HUIB LUNS |
|