De Beiaard. Jaargang 4
(1919-1920)– [tijdschrift] Beiaard, De–
[pagina 119]
| |
Het drama van SpaOP den 18en Juli 1918, in de vier en zestigste maand van den wereldoorlog, wendde zich het wapengeluk en keerde zijn aangezicht niet meer het Duitsche leger toe. Kort te voren, in dezelfde maand, had de Generalquartiermeister von Ludendorff nog aan de Rijksregeering doen weten, dat het nieuwe offensief den vijand beslissend zou verslaan. Het tegendeel werd werkelijkheid. Het Duitsche leger werd langzaam maar zeker door de geallieerde en geassocieerde legers teruggedrongen. Het Duitsche legerbestuur zag eindelijk geen uitweg meer en drong er, aldoor dringender, bij de Rijksregeering op aan, op grondslag der bekende 14 punten, op Wilson een beroep te doen en wapenstilstand en vrede te vragen. In de laatste week van October viel Ludendorff in ongenade en demissioneerde. De Keizer had ondertusschen het volk allerlei concessies gedaan op politiek gebied, die, als altijd, véél te laat kwamen. Hij was besloten, om de medewerking der Sociaaldemocratie in de Rijksregeering te aanvaarden. En in Keizerlijken naam voegde hij den afscheidnemenden generaal hooghartig toe: ‘Uw aftreden zal het mij gemakkelijk maken, om met hulpe der Sociaaldemocraten een nieuw rijk op te bouwen.’ Of dit nog mogelijk geweest ware! De Rijksregeering was er reeds lang van overtuigd, dat de Keizer en de Kroonprins moesten aftreden, wilde men de dynastie nog redden. De nota's van president Wilson, die als antwoord op de aanvrage om wapenstilstand en vrede waren ingekomen, lieten geen twijfel over, dat de geallieerde en geassocieerde mogendheden niet met de regeering van den regeerenden Keizer wenschten te onderhandelen. De dynastie kon, naar de meening van de Rijksregeering, nog alléén gered worden door het uitroepen van den kleinzoon van Wilhelm II als monarch onder het opperbewind van een regentschap. Einde October was de keizer op het kasteel Bellevue in Berlijn. De Rijksregeering, vooral de kanselier Prins | |
[pagina 120]
| |
Max van Baden, trachtte den Keizer over te halen troonafstand te doen. Maar de Keizer was geheel in de macht van de militaire partij. Deze hield niet op, hem te verzekeren dat hem in Berlijn groot gevaar dreigde, maar dat hij te midden der troepen in het groote hoofdkwartier zichzelf en zijn dynastie gemakkelijk kon redden. Op den 29en October verliet de Keizer op den raad der militairen, zonder medeweten van den kanselier, die dus zijn veto niet kon uitspreken, plotseling Berlijn en reisde naar het hoofdkwartier. Hier begint het Keizersdrama van SpaGa naar voetnoot1). De Keizer meende, dat politieke koersverandering en de bescherming van het hoofdkwartier hem redden konden. Maar de Rijksregeering zag in, dat ook het fundament van het Keizerlijk imperium niet meer te redden viel, en dat onvoorwaardelijke abdicatie onvermijdelijk geworden was. Zij besloot een deputatie aan den Keizer te zenden, om hem te bewegen zijn kroon neer te leggen. De deputatie zou bestaan uit den Groothertog van Hessen, den Beierschen gezant in Berlijn, Graaf Lerchenfeldt en den burgerminister Drews. Toen het moment voor de reis gekomen was, kregen de beide eerstgenoemde heeren angst en trokken zich terug. Drews moest alleen naar Spa. Zijn zending had een negatief resultaat. Waren ook de andere heeren medegegaan, dan zou wellicht het resultaat positief geweest zijn, want op den Keizer zou het zeker meer in- | |
[pagina 121]
| |
druk gemaakt hebben, als een regeerend vorst en een lid van een oud adelsgeslacht hem er van hadden overtuigd dat 't beste was om te abdiceeren, dan nu ‘maar’ een burgerminister dit alleen poogde te doen. Drews stond dan ook met zijn opvatting heel alleen in het hoofdkwartier. Op den 1en November was Drews door den Keizer ontvangen. Zijn opdracht luidde precies, ‘den Keizer te informeeren over den binnenlandschen, politieken toestand en over den algemeenen eisch in de pers ten opzichte van de abdicatie des Keizers’. Hindenburg, Von Plessen en de opvolger van Ludendorff, generaal Groener waren bij het onderhoud tegenwoordig. Drews verklaarde, volgens zijn instructies, dat hij niet de opdracht had, om de abdicatie te eischen. Op bevel van den Keizer gaf Hindenburg als zijn meening te kennen, dat de eisch tot troonafstand, die volgens hem uit het bericht van Drews afgeleid moest worden, nadrukkelijk van de hand moest worden gewezen. Ook generaal Groener was van dezelfde opinie. En deze voegde er nog aan toe, dat de regeering de opzweeping van het volk door de binnen- en buitenlandsche pers niet voldoende verhinderd had. Daardoor was het leger gedemoraliseerd, vooral door de reserves, die thans uit Duitschland kwamen. Dit is een zware aanklacht. Maar als men den loop der gebeurtenissen in Duitschland beschouwt, is zij niet houdbaar. President Wilson had in zijn nota van den 23en October geschreven: (‘Als thans met de militaire heerschers en de monarchische autocraten van Duitschland onderhandeld moet worden, blijft er niets anders over, dan dat wij later bij de regeling der internationale verplichtingen van het Duitsche Rijk ook met hen te doen hebben. In dit geval kan Duitschland over geen vredesvoorwaarden onderhandelen; dan moet het zich onvoorwaardelijk overgeven’Ga naar voetnoot1). | |
[pagina 122]
| |
De Onafhankelijke Sociaaldemocraten en de vijandelijke propaganda buitten deze woorden natuurlijk uit. Er zou een goede vrede komen, als de Keizer maar eerst abdiceerde. De actie der Onafhankelijken ging koortsachtig in de richting der revolutie. Om deze actie te verijdelen was er maar één middel: de vrijwillige en waardige troonafstand van den Keizer. Er was uit de woorden van Wilson niets anders af te leiden, dan dat na abdicatie des Keizers de internationale positie van Duitschland zich zou verbeteren. De vijandelijke propaganda en de actie der Onafhankelijken hadden hun kracht niet uit zich zelf gekregen, maar dankten deze aan de oorlogspolitiek, die vier jaren lang en ook vooral nog in 1918 gevolgd werd. Het legerbestuur is herhaaldelijk vóór en tijdens de offensieven door de leiders der volksvereenigingen, parlementsleden, geleerden, groot-industrieelen en door Prins Max er voor gewaarschuwd, dat de psychologische catastrophe en de ineenstorting van het achterland onvermijdelijk komen zouden, als bij het einde der campagne van 1918 de belofte ‘Friede und Sieg in diesem Jahre’ niet in vervulling zou gaan. Het legerbestuur sloeg geen acht op deze waarschuwing. Het verwijt van generaal Groener, dat de Regeering in gebreke bleef tegenover de vijandelijke en revolutionnaire actie op te treden, was geheel ongegrond. Nadat de Keizer de meening van Hindenburg en Groener gehoord had, wees hij 't besluit van de hand, op de gedachte van troonafstand in te gaan en droeg minister Drews op, den kanselier, Prins Max, te melden, dat hij (de Keizer) zijn plicht zou doen en op zijn post zou blijven. De missie van Drews was mislukt. Het hoofdkwartier zag niet in, dat het zelf schuld droeg aan de Keizercrisis, want zonder de bede om wapenstilstand aan Wilson, zouden de tegen | |
[pagina 123]
| |
den Keizer gerichte woorden van Wilson en zijn belofte aan het Duitsche volk nooit de aftredingscrisis in zulk een acuut stadium gebracht hebben. Op den 5en en 6en November was generaal Groener in Berlijn en kreeg den indruk, dat het aftreden van Keizer en Kroonprins met het oog op de ontwikkeling der gebeurtenissen onvermijdelijk was geworden. Als officier wees hij het echter van de hand, toen de regeering dit van hem vroeg, om den Keizer tot dezen stap te bewegen. De Keizer wilde voor de aldoor groeiende revolutionnaire beweging niet wijken, wijl hij er van overtuigd was, dat zijn troonafstand de ineenstorting van volk en leger als gevolg zou hebben. Op den 8en November voormiddags gaf hij als zijn voornemen te kennen, aan het hoofd van het leger de orde in Duitschland te willen herstellen. Generaal Groener kreeg bevel, om deze operatie voor te bereiden. In den avond van denzelfden 8en November beraadslaagden Hindenburg, von Plessen en Groener over dit plan. De toestand was toen de volgende. De arbeiders- en soldatenraden in de groote steden, aan de kusten, in het Westen en Zuiden waren in bezit van de feitelijke macht. De Rijnlinie, de groote magazijnen en de gewichtigste spoorwegen waren in bezit der revolutionnairen. Het veldleger had nog maar voor een paar dagen levensmiddelen en ammunitie. De toevoer uit het achterland, bijvoorbeeld uit Keulen en München, werd reeds verhinderd. De bezettingstroepen in het achterland waren bijna voltallig tot de revolutionnairen overgegaan. De daartegen uitgezonden troepen, die door de commando's als betrouwbaar gekarakteriseerd waren, waren met pak en zak overgeloopen. De étappenformaties waren volkomen aangestoken en ook het veldleger niet meer intact. Ontbonden troepen en tallooze deserteurs bestormden in Luik en Namen de treinen. Een voor bijzonder betrouwbaar aangeziene divisie, die opdracht gekregen had om den rug van het groote hoofdkwartier te dekken tegen de opstandelingen, die van Keulen naar Aken opgerukt | |
[pagina 124]
| |
waren, weigerde haar officieren gehoorzaamheid en marcheerde naar huis. Met het oog op dezen toestand verklaarde Groener, dat het plan, om tegen Duitschland op te rukken, niet uitvoerbaar was. Ook al vond men nog betrouwbare troepen, dan werden deze toch aan het front door den vijand vastgehouden en ook al vond men niettegenstaande dat nog anderen, dan viel er niet slechts met kleine schermutselingen tegen de revolutie te rekenen, maar moest er rekening gehouden worden met ernstigen strijd aan het sterke Rijnfront, dat door geschoolde en goed bewapende revolutionnaire troepen bezet was, en verder met den weg naar Berlijn, ruim 600 kilometer lang. En met den dan onvermijdelijken burgeroorlog zou zich tevens verbinden de bloedige worsteling met de Entente, die zonder twijfel zou aanrukken. Hindenburg sloot zich met bezwaard hart bij Groener aan. Een succes kon niet verwacht worden, integendeel, iedere verantwoordelijke raadgever moest inzien, dat de volledige ineenstorting het einde van zulk een actie moest zijn. Generaal von Plessen daarentegen was van opinie, dat het voor den Keizer en het leger onmogelijk was, zich naar den wil van een handvol revolutionnairen te schikken. Zoo kwam de 9e November. 's Morgens om 9 uur 15 minuten belde de staatssecretaris voor buitenlandsche zaken von Hintze, die in het hoofdkwartier was, het Rijkskanselierspaleis op en deelde mede, ‘dat het legerbestuur besloten had, direct aan Zijn Majesteit te melden, hoe de troepen in geval van een burgeroorlog niet achter den Keizer zouden staan en hoe het leger uit gebrek aan levensmiddelen niet in staat zou zijn, om een burgeroorlog te voeren’. Om 10 uur verzamelden Hindenburg, Groener, von Plessen, von Marshall, de chef van het militaire kabinet majoor Niemann en de chef van den generalen staf van de legergroep Duitsche Kroonprins, graaf Schulenburg, zich om den Keizer. Dadelijk bij het begin van de vergadering diende Hindenburg zijn demissie in, wijl het hem naamloos | |
[pagina 125]
| |
zwaar viel, om zijn Keizerlijken heer een plan af te raden, dat hij in zijn hart met vreugde begroette, maar dat hij voor onuitvoerbaar hield. De Keizer nam geen besluit. Generaal Groener schilderde den toestand en zeide dat een actie met het veldleger tegen het vaderland niet mogelijk was. Hindenburg stemde dit toe. Graaf Schulenburg was van andere opinie. Hij verklaarde, dat het leger nog achter den Keizer stond. Het had alleen rust noodig. Daarom was een wapenstilstand noodig. Dan zou de stemming weer beter worden. Dan moesten de troepen oprukken tegen Verviers, Aken en Keulen. Levensmiddelen kon men uit het rijke België halen. Hij stond er voor in, binnen 8 à 10 dagen voldoende troepen gereed te hebben. Generaal von Plessen sloot zich bij graaf Schulenburg aan. Veldmaarschalk Hindenburg en de algemeene kwartiermeester, generaal Groener, konden de opvatting dezer heeren volkomen begrijpen, maar konden zich toch niet met hun raad vereenigen. De burgeroorlog zou onvermijdelijk zijn. Uit België, ‘das durch die Kriegsjahre ausgesogen worden war’ (opmerkelijke uitlating uit den mond van het opperbestuur van het leger!), viel niets meer te halen. Buitendien stond men op het punt, dat land te ontruimen. Een oprukken naar Aken, ook over tien dagen, was niet mogelijk. De beste troepen, wier waarde overigens problematisch was, werden door den vijand vastgehouden. Deze zouden pas na het sluiten van den wapenstilstand gebruikt kunnen worden. Maar ze konden dan toch niet langs de spoorwegen teruggeschoven worden, omdat de étappen ontbonden, de lijnen door ontruimingstransporten overbelast en de knooppunten verstopt waren. Een chaos zou onvermijdelijk zijn. De Keizer was eerst voor het voorstel Plessen-Schulenburg, maar kwam ten slotte tot het besluit, dat het idee, om het vaderland door een operatie van het veldleger te veroveren, opgegeven moest worden. Hij wilde het land | |
[pagina 126]
| |
den burgeroorlog, en het leger dat alle lijden zoo heldenmoedig verdragen had, nieuwen strijd besparen. Hij wenschte, nadat de wapenstilstand gesloten was, op vreedzame wijze aan de spits van het leger naar het Vaderland terug te keeren. Het is merkwaardig te zien, hoe de Keizer aldoor slaapwandelde in zijn opvatting, dat hij nog altijd onaantastbaar de ‘oberste Kriegsherr’ was. Eerst wil hij aan de spits van het leger zijn land heroveren, dan weer eveneens aan de spits van het leger vreedzaam terugkeeren! Generaal Groener verklaarde, dat ook dit laatste idee van den Keizer niet uitvoerbaar was, omdat de geheele revolutie zich direct tegen den persoon des Keizers gericht had. En hij voegde er aan toe, hard en onomwonden: het leger zal onder zijn leiders en commandeerende generaals in rust en orde naar Duitschland terugmarcheeren, maar niet onder bevel van Uwe Majesteit, want het staat niet meer achter Uwe Majesteit.’ Generaal Schulenburg bleef in oppositie en meende in naam van alle generaals en officieren van de legergroep Duitsche Kroonprins het tegendeel te kunnen verzekeren. De officieren en soldaten zouden den Keizer niet smadelijk in den steek laten. Wij zullen later zien, dat die meening van Schulenburg volkomen onjuist was. Volgens het bericht van het legerbestuur, dat de zoogenaamde ‘Authentische Darstellung’ der gebeurtenissen in Spa vormt, werd de kwestie der abdicatie des Keizers in deze gewichtige conferentie niet aangeraakt. Dat is onjuist. Het onafhankelijke blad ‘Die Freiheit’ publiceerde reeds den 5den April 1919 een memorandum van Graaf Schulenburg over deze conferentie. Daarin staat te lezen: ‘Ik trof in de antichambre de generaals Von Plessen en Marshall, die mij verklaarden, dat Hindenburg en Groener juist naar den Keizer gingen, om hem te beduiden, dat zijn direct aftreden noodzakelijk was. Ik antwoordde hun: “Jullie hier zijn wel allemaal gek geworden. Het leger staat achter den Keizer.” Daarop namen zij mij mede naar den monarch’. Schulenburg | |
[pagina 127]
| |
uit eerst in dit memorandum ook de slotwoorden van Groener in deze conferentie: Het is uitgesloten, om, met den vijand in den rug, het leger om te laten keeren en het op een marsch van vier weken ten burgeroorlog in Duitschland te voeren. Naar mijn opvatting en naar die van den Veldmaarschalk, welke door alle afdeelingschefs gedeeld wordt, ligt de eenige redding van het vaderland in den directen Troonafstand van den Keizer.’ Eveneens citeert Schulenburg nog de volgende woorden van Hindenburg: ‘Alle berichten, die het legerbestuur uit het vaderland en van het leger krijgt, maken den Troonafstand dringend noodzakelijk.’ De ‘Authentische Darstellung’ beweert ook, dat eerst op het eind der conferentie de eerste eisch om van den troon afstand te doen, van de zijde des Rijkskanseliers binnenkwam. Deze bewering is meer dan onjuist. Van den 26enOctober af heeft de kanselier op troonafstand aangedrongen. Voor ons doel is het voldoende - trouwens de sluier over de stappen, die Max van Baden in deze richting tusschen den 26en October en den 7en November ondernomen heeft, is nog niet opgelicht - de mededeelingen te releveeren, die van den 7en November af, toen het ultimatum der Sociaaldemocraten over de abdicatie des Keizers den kanselier aangeboden werd, uit het kabinet van den kanselier aan het adres van het hoofdkwartier gingen. Direct na ontvangst van dit ultimatum, bood de Kanselier den Keizer zijn ontslag aan. Dadelijk daarop werd een aanvullend telegram afgezonden, waarin de Kanselier op het gevaar wees, dat voor de dynastie opgesloten lag in een abdicatie van Keizer en Kroonprins, die door den druk der sociaaldemocratie zou worden afgedwongen. Van den anderen kant was het nog een grooter gevaar, om een regeering zonder of tegen de sociaaldemocratie te vormen. Want die zou slechts in een militaire dictatuur kunnen bestaan en moest onvermijdelijk uitloopen op de vernietiging van het Duitsche Rijk door den burgeroorlog of het Bolsjewisme. Trouwens zou een poging, om die dictatuur door te voeren, al niet mogelijk zijn, omdat de troepen grootendeels naar de oproerlingen over waren gegaan. | |
[pagina 128]
| |
In den nacht van den 7en op den 8sten November zond de Kanselier weer een telegram, waarin hij verklaarde, dat men, om de sociaaldemokratie in de regeering te houden en den overgang der massa naar het radikale kamp te voorkomen, den Onafhankelijken en Communisten het slagwoord afhandig moest maken, waarvan de massa-suggestie na het bekend worden der wapenstilstandsvoorwaarden nog toenemen zou. De Kanselier gaf derhalve den raad, niet direct het ultimatum der Sociaaldemokraten aan te nemen, maar de monarchale gedachte te redden door de afkondiging van een nog demokratischer oplossing dan de sociaaldemocraten voorgesteld hadden. Het voorstel van den Kanselier luidde, dat de keizer dadelijk zonder aarzelen als zijn vasten wil zou uitspreken, af te treden, als de stand van den wapenstilstand het zou veroorloven, en verkiezingen voor een Constituante uit te schrijven, die de macht zou krijgen, om de nieuwe vorming van den staat te regelen. Tot zoo lang moest de Keizer een vertegenwoordiger benoemen. De Kanselier wees er op, dat de monarchale gedachte bij de verkiezingen daardoor een voorsprong zou hebben, omdat het initiatief, om tot het bepalen van den volkswil te komen, van de Kroon was uitgegaan. De strijd zou daardoor van den illegalen op den legalen weg, van den staat naar de vereenigingen overgebracht worden. Dit telegram eindigde met de waarschuwing, dat de toestand in het Rijk voortdurend gevaarlijker werd, dat in München de republiek reeds was uitgeroepen en dat in Stuttgart de abdicatie van den Koning geëischt werd. Al deze pogingen van den Rijkskanselier hadden geen resultaat. In opdracht van den Keizer kreeg de Kanselier op den 8en November het volgend telegram: ‘Zijne Majesteit heeft het absoluut van de hand gewezen, op de voorstellen van Uwe groothertogelijke Hoogheid in te gaan en blijft het als zijn plicht beschouwen, op zijn post te blijven.’ 's Avonds van denzelfden 8en November had Prins Max van Baden dan een telefoongesprek met den monarch, dat | |
[pagina 129]
| |
ongeveer 20 minuten duurde. De Kanselier zeide het volgende (volgens de notities van den legatieraad v. Prithwitz, die in het kabinet van den Kanselier aanwezig was): ‘De abdicatie van Uwe Majesteit is noodzakelijk geworden, om den burgeroorlog in Duitschland te vermijden en om Uw roeping als Vredekeizer tot het einde toe te vervullen. Als door Uw abdicatie de burgeroorlog en nog erger voorkomen wordt, zal Uw naam in de historie gezegend worden. Als er nu niets gebeurt, dan zal de Rijksdag den eisch van troonafstand stellen en die zal aangenomen worden. De houding van de troepen is onbetrouwbaar. In Keulen is de macht in handen van den arbeiders- en soldatenraad. In Brunswijk staat de roode vlag op de tinnen van het slot. In München is de republiek uitgeroepen. In Schwerin beveelt de arbeiders- en soldatenraad. De militaire macht is overal overgeloopen. Er zijn nu twee mogelijkheden: lens abdicatie, benoeming van een vertegenwoordiger en uitschrijving voor verkiezingen van een Constituante en 2ens abdicatie van Keizer en Kroonprins en regentschap voor den kleinzoon. De Kanselier deelt in zijn memorandum mede, dat de Keizer in het geheel niet ingelicht was over de houding der troepen tegenover zijn persoon, maar sprak van een militaire expeditie tegen het vaderland en weigerde op de voorstellen van den Kanselier in te gaan. Als het legerbestuur den Keizer op den 8sten November al de waarheid over het leger had medegedeeld (zooals wij boven zagen, gebeurde dat pas den negenden), dan, zoo meent Max van Baden, zou de Keizer al den 8sten geabdiceerd hebben. Later op den avond van den 8sten en in den nacht van | |
[pagina 130]
| |
den 8sten op den 9den werd het hoofdkwartier voortdurend over den toestand ingelicht door telegrammen van den Kanselier en van minister Solff en door telefoongesprekken van den chef van het Kanselierskabinet von Wahnschaffe met generaal Groener, 's Nachts werd ook nog een nieuwe mededeeling van de leiding der sociaaldemokratie, die de Kanselier om middernacht ontving en waarin stond, datals de abdicatie niet 's morgens vroeg (9den November) bekend werd gemaakt, de werklieden niet meer in de fabrieken te houden waren, aan het hoofdkwartier geseind. Het hoofdkwartier liet den Keizer zijnerzijds tot den 9den in onwetendheid. Keeren we thans tot den 9den November terug. We hebben gezien, dat op het einde der conferentie graaf Schulenburg verklaarde, dat officieren en soldaten van den legergroep Duitsche Kroonprins nog achter den Keizer stonden. Het besluit werd genomen, om de proef op de som te nemen. Heel aan het einde der conferentie werden de eischen uit Berlijn, dat de Keizer moest abdiceeren, aldoor talrijker en dringender, zoodat de conferentie over de militaire zaken moest worden afgebroken. De Keizer begaf zich met de aanwezigen in den tuin van de Keizersvilla. Daar werden de besprekingen door den Keizer afwisselend met verschillende groepen der aanwezigen voortgezet. Ook de Kroonprins kwam in den tuin, smeekte den Keizer, het leger niet te verlaten en naar zijn legergroep te komen, om daarmede het oprukken tegen het vaderland in volle veiligheid uit te voeren. Tevens verscheen Kolonel Heye in den tuin, om Zijne Majesteit te melden, wat het resultaat was der besprekingen die op initiatief van graaf Schulenburg gehouden waren met 39 generaals en regimentscommandanten van de legergroepen Duitsche Kroonprins, Kroonprins Rupprecht en Gallwitz. Aan deze officieren waren de volgende vragen gesteld: le Hoe staan de troepen tegenover den Keizer? Is het mogelijk, dat de Keizer aan de spits der troepen het | |
[pagina 131]
| |
vaderland in strijd herovert? 2e Hoe staan de troepen tegenover het Bolsjewisme? Zullen zij den strijd daartegen met de wapenen opnemen in het eigen vaderland? De eerste vraag beantwoordde een enkele officier bevestigend en 23 ontkennend. In tegenstelling met de opvatting van graaf Schulenburg hadden 4 officieren van de legergroep Duitsche Kroonprins twijfelend, 12 met neen en geen enkele met ja geantwoord. Wat de tweede vraag betreft, 8 officieren ontkenden dat hun troepen tegen het Bolsjewisme zouden strijden, 12 hielden eerst een rusttijd voor noodzakelijk en 18 namen een twijfelende houding aan. Kolonel Heye meldde toen in den tuin aan den Keizer: ‘De troepen zijn Uwe Majesteit nog verknocht, maar ze zijn moe en onverschillig, en verlangen alleen naar rust en vrede. Tegen het Vaderland willen zij nu niet marcheeren, ook niet met Uwe Majesteit aan de spits. Zij willen ook niet tegen het Bolsjewisme vechten in het vaderland en alleen tijdig den wapenstilstand hebben. Elk uur vroeger is dus van gewicht.’ De Keizer vroeg nu, of de legers ook zonder hem in orde naar huis toe zouden marcheeren? Graaf Schulenburg bleef zijn rol getrouw en ontkende. Generaal Groener antwoordde met ja; Kolonel Heye antwoordde met de woorden: ‘Het leger marcheert onder zijn leiders alleen in orde naar huis. In dit opzicht is het nog vast in de hand van de leiding. En als Uwe Majesteit met het leger marcheeren wil, dan vinden de troepen dat goed en zullen er zich over verheugen. Het leger wil alleen niet meer strijden, evenmin naar binnen als naar buiten.’ In den tuin werd ook reeds de vraag besproken, waarheen de Keizer zou gaan, als zijn verblijf in het hoofdkwartier onmogelijk geworden was. Eenige heeren waren voor Zwitserland. Hindenburg was echter voor Holland, omdat de Keizer in dezen monarchistischen staat meer sympathie zou vinden en omdat Spa maar 50 K.M. van de Hollandsche grenzen lag. | |
[pagina 132]
| |
Ondertusschen kwamen steeds meer telegrammen uit Berlijn, die 't aftreden vorderden. Ook de telefoon stond niet stil. Staatssecretaris von Hintze was aan het apparaat, ook de legatieraad von Grünau. Dezen hielden den Keizer op de hoogte en antwoordden in zijn naam. De monarch kreeg bericht, dat de troepen in Berlijn waren overgegaan en dat er in de straten van Berlijn bloed vloeide. Ook de burgerlijke ministers der Rijksregeering waren thans allen voor aftreding. De monarch, die een tijd lang alleen wandelde en, terwijl de aanwezigen in diepe ontroering toezagen, zichtbaar een geweldigen innerlijken strijd streed, scheen plotseling een besluit te nemen. Op grond der tijdingen over de houding van het leger en den toestand in Duitschland wilde hij aftreden, zijn persoon offeren, om den broederoorlog te vermijden. Dat was ongeveer om 12 uur. Dadelijk daarop eischten telegrammen van den kanselier, dat de aftreding niet meer binnen uren, maar minuten een feit moest zijn. Staatssecretaris von Hintze protesteerde tegen die manier van aandringen, Graaf Schulenburg (men zou hem den slechten genius in het drama kunnen noemen) meende, dat de Rijksregeering geen recht had, den Keizer voor te stellen, als koning van Pruisen af te treden. De Keizer greep dadelijk als een uitkomst dit idee met beide handen aan, veranderde, wat de abdicatie betrof, van gevoelen en verklaarde, dat hij wel als Duitsch Keizer, maar niet als koning van Pruisen zou aftreden. Deze wending was in Berlijn niet bekend. Sedert ongeveer 10 uur hoorde de regeering in Berlijn steeds weer aan de telefoon, dat de beslissing ophanden was, dat de zaak marcheerde, maar dat men nog geduld moest hebben. De kanselier hield aan en verklaarde nogmaals, dat het thans een kwestie van minuten geworden was, wilde men nog een tegenactie der bezonnen elementen in de sociaaldemokratie mogelijk maken. De algemeene invloed bij de | |
[pagina 133]
| |
regeering was, dat de dingen in het hoofdkwartier zich ontwikkelden, zooals zij zich na de informatie van den Keizer door het hoofdkwartier logisch ontwikkelen moesten, dus dat de Keizer zou aftreden. Na elf uren, waarschijnlijk toen de Keizer onder den verpletterenden indruk der tijdingen van het legerbestuur en uit Berlijn tot volledige abdicatie besloten was, kwamen preciese berichten in het kabinet van den kanselier binnen. ‘De aangelegenheid is nu feitelijk beslist. De formule wordt opgezet. De Keizer is besloten af te treden. Binnen een half uur komt de formuleering.’ Prins Max van Baden meent, dat tijdens het verzenden van deze tijding de Keizer reeds van meening veranderd was. Dit stemt ook geheel met de feiten overeen. Nadat graaf Schulenburg den monarch gesuggereerd had, Koning van Pruisen te blijven, gaf de Keizer staatssecretaris von Hintze het bevel, aan den Rijkskanselier te berichten, dat ‘de Keizer, om bloedvergieten te voorkomen, bereid was als Duitsch Keizer af te treden maar niet als koning van Pruisen en dat Zijne Majesteit ook daarom koning van Pruisen wilde blijven, om te vermijden, dat het leger zonder leiding zou komen, want bij volledige abdicatie zouden ook de meeste officieren uit het leger treden en dan zou het leger zich ontbinden. De Keizer wilde geen burgeroorlog. Hij zou Hindenburg bevelen, het opperbevel van heel het leger op zich te nemen en hij zelf zou bij de Pruisische troepen blijven’. Toen von Hintze het bevel van den monarch wilde uitvoeren en deze verklaring aan den kanselier wilde telefoneeren, was het weer graaf Schulenburg, dien het gelukte, dit bevel te doen herroepen en de tijding aan den kanselier uit te stellen, totdat de schriftelijke formuleering gereed was. Schulenburg zelf ging naar de telefoon, zeide den Rijkskanselier niets van de nieuwe wending der dingen en verklaarde naar zijn eigen bericht in ‘Die Freiheit’ woordelijk: ‘Zoo'n gewichtig besluit als het aftreden van den Keizer kan niet in een paar minuten genomen worden. De verklaring | |
[pagina 134]
| |
wordt nu schriftelijk geformuleerd. De regeering moet geduld hebben. Over een halfuur is de verklaring in haar handen.’ De Regeering, die niets wist van de veranderde meening, kon uit dit telefoongesprek niets anders opmaken dan dat de Keizer absoluut zou abdiceeren, maar dat nog naar den juisten vorm gezocht werd. In de telefoongesprekken werd geen woord gezegd over het plan om niet als Koning van Pruisen af te treden. Schulenburg had het doorgezet, dat de Keizer zijn bevel, om den Kanselier over de nieuwe wending in te lichten, terugtrok. Van politieke zijde kon niemand op het idee van zulk een compromis gekomen zijn, dat staatsrechtelijk even onmogelijk als politiek onzinnig was. De aftreding als Keizer en niet als Koning van Pruisen was onvereenigbaar met de grondwet. En daar kwam nog bij, dat de heele revolutionnaire beweging zich eerder tegen den persoon des Keizers dan tegen het instituut als zoodanig richtte. De tijd verliep, zonder dat de beloofde formuleering binnenkwam. Het lukte niet meer telefonische aansluiting te krijgen. In de keizerlijke villa was de eene telefoon weggenomen, de andere bezet. Ondertusschen was de situatie in Berlijn aldaar gunstiger voor de oproerlingen geworden. Ieder oogenblik kon de afzetting des Keizers door de straat worden geproclameerd. Er was geen middel meer, om dat te verhinderen, men kon deze proclamatie door de straat alleen verhinderen, door haar te voorkomen, dus het besluit der afdanking af te kondigen. Wilde men nog eenig nut voor den keizer en zijn huis bereiken, dan moest die afkondiging dadelijk plaats vinden en niet na de afzetting door de straat komen. De aankondiging van het Kanselierschap van Ebert, het beroep op het volk, om door een wetgevende nationale vergadering zijn staatsvorm zelf te bepalen, bood nog een zwakke hoop, om de revolutionnaire krachten in de wettelijke banen van een verkiezingsstrijd terug te dringen. Prins Max van Baden zegt, dat hij op dat moment voor de keuze stond, óf af te wachten en niets te doen óf op eigen verantwoording te handelen. | |
[pagina 135]
| |
‘Ik wist, dat ik formeel niet het recht had, zonder toestemming van den Keizer de abdicatie af te kondigen, maar ik hield het voor mijn plicht, het besluit van den Keizer bekend te maken, zoolang het nog zin had. Ik was mij bewust van de zware verantwoording, toen ik het Correspondentiebureau Wolff de volgende verklaring toezond: ‘De Keizer en Koning heeft besloten, van den troon afstand te doen. De Rijkskanselier blijft nog zoolang in zijn ambt, tot de kwesties geregeld zijn, die betrekking hebben op de abdicatie van den Keizer, den troonafstand van den Kroonprins en de instelling van het regentschap. Hij heeft het plan, den regent voor te stellen, den afgevaardigden Ebert tot Kanselier te benoemen en direct verkiezingen voor de wetgevende nationale vergadering uit te schrijven, die het recht zal krijgen, den toekomstigen staatsvorm van het Duitsche Rijk te bepalen.’ Zoo was de toestand in Berlijn. In het hoofdkwartier delibereerde men nog.... en stelde uit. Eindelijk kreeg de regeering kort voor tweeën weer verbinding met de Keizerlijke villa. Voor den vorm vroeg de chef van het Kanseliers-kabinet, von Wahnschaffe, of de formuleering over de aftreding nu gereed was. Men houde in het oog, dat de regeering niets wist van het compromis-Schulenburg. Staatssekretaris von Hintze antwoordde, dat het besluit van den Keizer afgewacht moest worden. Wahnschaffe waarschuwde, dat er geen minuut te verliezen was. Von Hintze begon toen eindelijk de formule over de aftreding alleen als Keizer te telefoneeren. Wahnschaffe onderbrak hem en verklaarde categorisch, ‘dat dit geen zin had, dat de abdicatie volledig moest zijn en dat von Hintze goed luisteren moest, naar wat hem getelefoneerd zou worden’. Von Hintze protesteerde en verlangde, dat men eerst luisteren zou naar het besluit van den Keizer. Dit geschiedde. Maar dadelijk daarop werd hem het Wolff bericht over de abdicatie meegedeeld en hem verklaard, dat dit bericht reeds in | |
[pagina 136]
| |
Duitschland en in het buitenland verspreid was en langs draadloozen weg aan het leger bekend was gemaakt. Von Hintze begon dadelijk heftig te protesteeren en sprak zijn verwondering er over uit, dat men niet het besluit van den Keizer afgewacht had. Wahnschaffe antwoordde, dat de regeering niets anders had kunnen verwachten dan de volledige abdicatie des Keizers in den zin van het Wolff-bericht; met het besluit van den Keizer, om niet als Koning van Pruisen af te treden, was ‘niets te beginnen.’ Von Hintze wenschte, eischte, den Kanselier zelf te spreken. De Kanselier kwam aan de telefoon en verklaarde, dat hij de verantwoording voor het gebeurde op zich nam. Het memorandum van het legerbestuur klaagt den Kanselier herhaaldelijk aan, dat hij op eigen houtje gehandeld heeft. Uit het bovenstaande blijkt duidelijk, dat de Kanselier formeel niet tot dien stap gerechtigd was, maar dat hij logisch niet anders handelen kon, ook wijl hij niets wist van het compromis-Schulenburg, dat trouwens absoluut niet uitvoerbaar was. Merkwaardig, hoe in het hoofdkwartier van een troonafstand van den Kroonprins heelemaal geen spraak geweest is. Het is een feit, dat alles buiten hem omgegaan is. Hij was noch ingelicht over, noch gevraagd naar, noch gehoord over zijn eigen troonafstand. Om 10 minuten over tweeën deelden generaal Von Plessen en staatssecretaris Von Hintze den Keizer mede, dat de Kanselier zonder inwilliging Zijner Majesteit de abdicatie afgekondigd had. De Keizer zweeg langen tijd. Toen verklaarde hij: ‘Ik ben en blijf Koning van Pruisen en als zoodanig bij mijn troepen’. Daarop gaf hij den staatssecretaris de opdracht, Hindenburg en Groener, die kort te voren de Keizerlijke villa verlaten hadden, over de nieuwe wending der dingen in te lichten. 's Middags om half vier vond in de woning van veldmaarschalk Von Hindenburg een conferentie plaats, waaraan generaal Groener, Freiherr v. Marshall, staatssecretaris von | |
[pagina 137]
| |
Hintze, graaf Schulenburg en de legatieraad Grünau deelnamen. Van bevoegde militaire zijde werd ontkend, dat men beschikte over voldoende militaire krachten, om de in Berlijn afgekondigde abdicatie met geweld te doen herroepen. Von Hintze stelde voor, een protest op te stellen tegen de aftreding, die buiten weten van den Keizer geschied was, en dit protest door den Keizer te laten onderteekenen, doch het niet te publiceeren, maar het op een veilige plaats, in het ministerie van het Koninklijk Huis of in het militaire Kabinet, te deponeeren. Dan werd over de kwestie beraadslaagd, wat er geschieden moest voor de veiligheid van den persoon des Keizers en waar de Keizer heen zou gaan, voor het geval dat de ontwikkeling der dingen hem er toe noodzaken zou, zich naar het buitenland te begeven. Het resulaat was, dat men Holland zou voorstellen. Om vier uur gingen de deelnemers der conferentie (met uitzondering van Graaf Schulenburg, die na zijn échec in zake de beweerde betrouwbaarheid der legergroep van den Duitschen Kroonprins, den Keizer niet meer wenschte te ontmoeten en naar zijn troepen terugkeerde) naar den Keizer, bij wien generaal von Plessen en admiraal v. Scheer waren. De Keizer uitte zich in bittere termen tegen het gewelddadig ingrijpen van den Kanselier en bleef er bij, dat hij alleen afstand had gedaan van de Keizerkroon. Hindenburg bracht rapport uit over de conferentie en verklaarde, dat militaire krachten ter verplettering der revolutie niet beschikbaar stonden. Verder besprak hij het voorstel van v. Hintze over het niet te publiceeren protest. De Keizer was het daarmede eens. Dan verklaarde hij plechtig, dat de veldmaarschalk thans het opperbevel op zich nemen en het leger naar Duitschland terugbrengen moest. Nu kwam de kwestie ter sprake, waarheen de Keizer zich begeven zou. De beoordeeling van dit vraagstuk hing van de volgende factoren af. Tegen de mogelijkheid, om bij het leger te blijven, spraken de reeds boven aangegeven motieven, die door den loop | |
[pagina 138]
| |
der gebeurtenissen nog sterker geworden waren dan in den voormiddag. De weg naar Duitschland was sinds de bezetting der Rijnovergangen door de muiters niet meer vrij. Wijl het sluiten van den wapenstilstand elk oogenblik te verwachten was en de Duitsche commissie reeds den 7den November de Fransche linies had overschreden, kon de Keizer zich niet meer naar een troependeel begeven, dat nog in strijd met den vijand was. (Dit is een heel zwakke verdediging van de houding des Keizers, die, naar het algemeen oordeel in Duitschland, toen de loop der gebeurtenissen hem tot aftreden noopte, den dood had moeten zoeken in de eerste linies, maar dit niet deed.) Daarom stelde Hindenburg namens alle aanwezigen voor, dat de Keizer zich naar het neutrale buitenland zou begeven en dat Holland daartoe het meest geschikt scheen. Een bepaald besluit werd nog niet genomen. De Keizer besliste alleen, dat hij 's nachts in den hoftrein wilde overnachten, die in het station Spa klaar stond en waarin een deel van het gevolg reeds woonde. Von Hintze wees op de noodzakelijkheid, dat, voor het geval het besluit, naar Holland te gaan, genomen zou worden, thans reeds de voorbereidende maatregelen moesten getroffen worden. De Keizer droeg hem op deze stappen te doen. Von Hintze, zegt het memorandum van het legerbestuur, trad daarop in verbinding met de Duitsche vertegenwoordiging in HollandGa naar voetnoot1). Hindenburg verliet om 5 uur den Keizer, niet met het gevoel voorgoed van den Keizer te scheiden, zooals in het memorandum gezegd wordt, maar met het idee, den volgenden dag den Keizer weer te zien en zijn laatste bevelen af te wachten. Om half acht kwam generaal von Plessen bij Hindenburg en deelde hem mede, dat de Keizer thans besloten was, naar Holland te gaan. Met groote ontroering nam de generaal | |
[pagina 139]
| |
van den maarschalk afscheid. Hindenburg wilde dadelijk naar den Keizer snellen, om afscheid te nemen, maar von Plessen ried dit af. Het schijnt, dat de Keizer zich dit afscheid besparen wilde. Men mag den gevallen monarch dit niet te zwaar aanrekenen, want iedereen begrijpt, dat Wilhelm II naar ziel en lichaam in die zware uren der beproeving niet meer meester was over al zijn krachten. Dat èn de Keizer èn zijn omgeving radeloos waren en eigenlijk geen in en uit wisten, blijkt wel uit het zonderlinge feit, dat de Keizer, op voorstel van Von Plessen, nogmaals van gevoelen veranderde en de reis naar Holland opgaf. Deze verandering van plan werd officieel aan Hindenburg medegedeeld. Om ongeveer 9 uur veranderde men weer van plan, toen Von Hintze, die ook kennis kreeg, dat de reis naar Holland opgegeven was, door den legatieraad von Grünau liet zeggen, dat het noodzakelijk was, eindelijk een besluit te nemen, omdat bij een vertraagd vertrek ‘das Moment der Ueberrasschung als Moment zu Gunsten der Durchführung des Planes wegfallen würde’Ga naar voetnoot1). Deze laatste vermaning werd den Keizer gegeven, zooals aangegeven, door von Grünau, en wel in tegenwoordigheid van generaal Von Plessen, op wiens voorstel de Keizer de reeds voorgenomen reis naar Holland weer opgegeven had. De monarch, die zeer vermoeid was na de geweldige spanning van heel den dag en die een ontzettenden zielestrijd had doorgemaakt en nog doormaakte, stemde om 10 uur 's avonds apathisch toe, den volgenden morgen om 5 uur naar Holland te vertrekken. Hindenburg was in den waan gelaten, dat de Keizer het plan, om naar Holland te vertrekken, opgegeven had. Zonder nader bericht was de Keizer vertrokken. De oude veldmaar- | |
[pagina 140]
| |
schalk, die zijn Keizerlijken Heer zoo trouw gediend had (en die, na den val van het Keizerrijk, zulk een fraai exempel van discipline gaf en door zijn houding het leger van een debâcle redde), hoorde pas van het vertrek, toen dit reeds uren lang een voldongen feit was. Den volgenden dag, om 10 uur ongeveer, overschreed de Keizer bij Eisden de Hollandsche grenzen. De geschiedenis zal het slotoordeel vellen over de gebeurtenissen van den 9en November 1918. Voorzoover thans het geheel te overzien is, zouden de abdicatie des Keizers op den 8en November of heel in de vroegte van den 9en en de oproep voor een wetgevende vergadering wellicht de dynastie of minstens de legale ontwikkeling hebben kunnen redden. De verantwoording daarvoor, dat deze reddende daden niet uitgevoerd werden, dragen in eerste instantie degenen, die den Keizer er toe brachten den 29en October Berlijn te verlaten, en die hem daardoor van de politieke voorlichting over de abdicatie onttrokken; die deze reis achter den rug van den alleen verantwoordelijken Kanselier voorbereid en daardoor het veto van den Kanselier verhinderd hebben; die den Keizer tot den 9enNovember in onwetendheid lieten over de ware stemming der troepen en op den 9en genoodzaakt waren hem opeens en zonder voorbereiding mede te deelen, dat zijn leger niet meer achter hem stond. Dat de Keizer in die laatste 24 uur zijner regeering voortdurend van gevoelen, meening en plan veranderde, valt niet te verwonderen. De plotselinge openbaring zijner volkomen onmacht moet den tot dan toe zoo machtigen man wel verpletterd hebben. Voor eenige dagen las ik een brief van den Kroonprins, gedateerd uit Wieringen. En daarin staat: ‘Glauben Sie mir, das Heimweh wird immer stärker’. Dat brandende heimwee zal ook in het hart van den Keizer zijn. Wij willen geen partij kiezen vóór of tegen den eenzame van Amerongen. Wij willen hier niet op ingaan, welk een innerlijk leven de man voeren moet, over wiens hoofd nog | |
[pagina 141]
| |
de onzekerheid hangt, of hij uitgeleverd zal worden, ja dan neen. Wij denken aan het woord van Homeros: Wie smarten lijdt, verlangt zoo sterk naar zijn vaderland. Ook ‘Heimweh’ is den gevallen monarch niet vergund. Mooimenschelijk is alle medelijden. Moge spoedig de haat zwijgen. Verdient de gevallen monarch straf voor schuld, hij is reeds genoeg gestraft. Laten we hopen, dat hij zich de woorden herinnert, die zijn vader Keizer Frederik hem in 1888 op zijn sterfbed toefluisterde: ‘Lerne zu leiden, ohne zu klagen: das ist das einzige, was ich dich lehren kann’.
WENZEL FRANKEMÖLLE |
|