De Beiaard. Jaargang 4
(1919-1920)– [tijdschrift] Beiaard, De–
[pagina 191]
| |
Eerste toneel.Galiëne
(staat in beschouwing van een bebeeldhouwde kast).
Heilige Geest, wat meesterhand,
die op uw adem werd bezield,
heeft leven in dit hout gesneden?
Zo mooi, dat ik er blij van word,
nu ik het zie.... En 't kon nog mooier zijn,
dat voel ik, als ik kalm en rustig was....
Komt hij nog niet? Dat duurt mij veel te lang!
't Is vreemd, wat mooi is, wordt iets eigens van ons....
of omgekeerd, wij iets daarvan.
| |
Tweede toneel.Dien. Ferg.
Hij komt! Hij komt!
Galiëne.
't Is goed; blijf hier dicht bij,
misschien dat ik je nodig heb.
(Bed. af.)
Gallerant
(komt op).
Galiëne.
Heer Gallerant.
Gallerant.
Wel twijflend, dame,
heb ik uw knaap gevolgd.... niet wetend....
Galiëne.
Ik dank u dat u is gekomen, heer.
Wat ziet u mij wantrouwig aan?
Raadt eens, waarom ik met u spreken wil?
Gallerant.
Om hèm natuurlik, jonkvrouw.
Galiëne.
Hèm?
Gallerant.
Ferguut!
Galiëne.
Dan heeft u 't niet geraden.
Om u!
| |
[pagina 192]
| |
Gallerant.
Om mij?
Galiëne.
Beloof me plechtig, dat u zwijgt.
Gallerant.
Maar, neen....
Galiëne.
Wel zwijg dan niet.
Gallerant.
Natuurlik zwijg ik.
Galiëne.
'k Herinner mij, toen ik u uit zijn hand verloste;
heugt u dat nòg?
Gallerant.
Zijn hand? Oh! tòch van hèm!
Galiëne.
Toen hij u voor mij op de knieën zette,
en u ‘pardon’ liet vragen, rover schold....
Weet u dat nog? Wat ziet u mij vreemd aan?
Gallerant.
U tergt mij! Laf! Ik kan mij tegen u niet weren.
Galiëne.
Een wonder! hoe een man opstuift....
Gallerant.
U speelt met mij! Ben ik daarvoor geroepen?
Galiëne.
Die keer liet hij....
Gallerant.
Hij? hij? En 't was niet over hem!
Galiëne.
Liet hij u los, omdat u eerlik biechtte,
dat u uit liefde mij had aangevallen.
Gallerant.
Heeft u dat nog onthouden? Wat geluk!
Galiëne.
Uit liefde.... ja.
Gallerant.
Dan. O! Het moet er uit'
Ja, ik bemin u Galiëne, ik bemin u!
Ik was te bang, ik had geen moed,
ik durfde het u niet verklaren!
Galiëne.
Dat wist ik wèl!
Gallerant.
Dat wist zij wèl! o hemel!
dàt wist zij wèl.... En?!
Galiëne.
En?
Gallerant.
En mag ik hopen?
Galiëne.
Een Gallerant mag alles!
Gallerant.
Alles!
O Galiëne, maak me niet rampzalig.
Spot niet, speel niet met vuur.
| |
[pagina 193]
| |
Galiëne.
Wat heb ik nu miszegd?
Gallerant.
U... houdt... van mij?
Galiëne.
Dat heb ik niet gezegd. - In elk geval:
nog niet!
Gallerant.
O, wat geluk! Ik ril er van: nog niet.
Zij zegt: nog niet....
O Galiëne, laat me voor u knielen! Eens....
al is het nu nog niet.... komt alles goed....
nog niet...
Galiëne.
Neen, doe niet dwaas, en luister.
Gallerant.
Wat dan, wat dan?
Galiëne.
Ik zeg niet, dat ik van u houd.
Verstaat u goed?
Gallerant.
Ja Galiëne, och, och, och!
Galiëne.
Maar ik beloof je, dat ik lief zal wezen,
dat ik u aan zal zien, met ogen: zó....
dat ik misschien....
Gallerant.
Misschien? Misschien?
Wat Galiëne, wat?
Galiëne.
Mijn hand zal reiken....
Gallerant.
O!
Galiëne.
'n Keer - al staat de koning zelf er bij,
en dat je die mag kussen, met of zonder handschoen,
wanneer....
Gallerant.
Wanneer?
Galiëne.
Daar hoor ik mensen, Gallerant.
Ze mogen u met mij niet zien, ons samen...
Gallerant.
O God, ik weet niet wat te denken.
Galiëne.
Nu niet! nog niet.
Gallerant.
Ik hoop, ik hoop!
Galiëne.
Ga nu.
Gallerant.
O Galiëne zeg me duidlik wat er is.
O Galiëne, wat, wat zal ik voor u doen?
Galiëne.
Nog één woord: Keye... Keye mag ik niet, uw vriend.
| |
[pagina 194]
| |
Gallerant.
Maar meen toch niet dat ik hem mag.
Mijn vriend? 't Is eer mijn grootste vijand.
Hij is....
Galiëne.
't Is goed!
Gallerant.
Wat wil u, dat ik hem?..
Galiëne.
Maak hem belachelik, zet hem te kijk,
bijvoorbeeld: doe maar iets....
Gallerant.
Wat Galiëne, wat?
Galiëne.
Bij voorbeeld, als hij liegt....
Gallerant.
O 't is zo'n leugenaar!
Galiëne.
of mooi praat...
Gallerant.
O! Het is zo'n valse flemer!
Galiëne.
Waar dan de koning bijstaat.... alle mensen,
maak hem dan àf.... tot spot, dat ieder lacht.
| |
Derde toneel.Gallerant.
Ik zweer het u!
Galiëne.
Weg! Mensen!... Later....
(Gallerant af.)
Blijf hier, Ferguut, en als hij komt....
Dien. Ferg.
De Koning?
Galiëne.
De heer Ferguut, dan waarschuw mij...
(Galiëne af.)
| |
Vierde toneel.Dien. Ferg.
Hier sta ik nou, en ik heb al de oren, die ik heb,
gebruikt, en ik begrijp haar nog niet.
Of ik ben dom, of zij.... Daar roept er een.
| |
Vijfde toneel.Bediende.
Ha! hier, Ferguut. Hier zijn je ouders.
De mensen zoeken naar jou, ezel,
als eens naar de Verloren Zoon.
Dien. Ferg.
Mijn ouders? Stik!
Bediende.
Ik heb geen tijd.
(af.)
| |
[pagina 195]
| |
Zesde toneel.Vrouwe S.
Och neen, mijnheer, dat is mijn jongen niet.
Dien. Ferg.
Wie ben je, mensjelief? 't Is hier geen kerk,
Waar je maar inloopt of je thuis ben
en Onze Lieve Heer maar kalmpies toekijkt.
Daar gaat hier anders, deftiger!
Vrouwe S.
Ik ben de moeder van Ferguut, mijnheer.
Sommerset.
En ik zijn vader.
Dien. Ferg.
Mooi, van die Ferguut!
Je zou niet zeggen, dat hij zoveel mans is,
als men jou ziet, niet dat je mager ben,
maar je ben eiglik niks biezonders.
Vrouwe S.
Jawel, mijnheer, want wij zijn netter mensen:
ik heb zelfs nog een oom, die woont op een kasteel.
Dien. Ferg.
Ja, ja, dat kennen we; dàt doe ik ook.
Vrouwe S.
Waar is Ferguut, mijnheer?
Dien. Ferg.
Net als de worst..
Vrouwe S.
Als worst, mijnheer?
Dien. Ferg.
Nog in zijn vel! Haha!
Kom mens, je moet eens lachen ook:
wanneer je niet je eigen kietelt,
een ander doet het niet. Hij is nog in zijn vel,
maar morgen - hu!
Vrouwe S.
Daar staat mijn hart bij stil.
Wat is er, heer? Och, zeg het dadelik.
Sommerset.
Dacht ik het niet? Net wat ik altijd heb gezegd:
van hem komt niets terecht.
Dat komt van al zijn malle fratsen:
opzitten, pootjesgeven, bukken.
En als je niet behoorlik buigt en diep genoeg,
dan ben je-n-'m!
Dien. Ferg.
Verdraaid, jij ben zijn vader.
Sommerset.
Wat is dàt voor een vrije man? Zijn dood!
| |
[pagina 196]
| |
Dien. Ferg.
Blijf kalm, baas, kalm. Hij is een rare snaak,
mijn naamgenoot.
Vrouwe S.
Och grut!
Dien. Ferg.
Ja, ik en hij,
al zeg ik 't zelf: zo raar kan j' ons niet draaien:
wij komen als de katjes op ons poten neer,
dat mist niet één keer op de honderd, moeder.
Vrouwe S.
Maar morgen, heer; ik ben zo bang geworden,
wat is er morgen met hem?
Dien. Ferg.
Wel mens, dan is er weer een dag;
we waren er beroerd aan toe,
als dit de laatste was. Kom, lach er 's.
| |
Zevende toneel.
(Komen op Keye en Gallerant).
Keye.
Wat moet dat hier? wie zijn die lui?
Dien. Ferg.
Dat zijn de oudelui van hem.... Ferguut.
Vrouwe S.
Wij maakten ons thuis ongerust, mijnheer,
hoe of het met hem ging, mijnheer.
Keye.
Met hèm? Gevloekt, schandalig.
Vrouwe S.
O Moeder-Maagd! Mijn kind!
Keye.
Een schelm!
Vrouwe S.
Dat is onmogelik, mijnheer, onmogelik!
Mijn jongen....
Keye.
Denk jullie dat ik leugens zeg?
Sommerset.
U moet 't de vrouw niet kwalik nemen, heer,
Keye.
Breng weg die lui en dadelik,
de poort uit met dat tuig, weg! weg er mee!
Vrouwe S.
Dat is mijn schuld. Wat heeft hij nu gedaan?
Sommerset.
Mijn schuld! Ik had hem moeten binden,
ik had hem moeten klinken aan de ploeg.
Hier kan een vrijman zoals ik of hij niet aarden.
Als of wij lage schelmen zijn,
zo snauwt men eerlik volk hier weg.
Vrouwe S.
Mijn arme jongen.
| |
[pagina 197]
| |
Sommerset.
Mens, jammer niet!
Wij gaan.
(zij gaan.)
| |
Achtste toneel.Keye.
Is het niet om de neus voor op te trekken?
En zouden wij voor hem dan buigen als gelijken,
en Galiëne niet de ogen openen?
Wat sta je stijf te kijken, Gallerant?
Mankeert je iets! Wat doen wij dadelik,
wanneer de koning komt?
Het zit mij niet gemakkelik, mijnheer,
die aardigheid van gisteravond.
Wat doen? Eenvoudig zeggen dat wij schuldig zijn?
Dan liggen jij en ik, om zo te zeggen, in de goot.
Ik meen, dat neemt men ons hoogst kwalik.
Maar Gallerant, wat ben je stil?
Gallerant.
Ik ben niet stil.
Keye.
Nu niet gezwegen, maar gesproken!
Ben jij van plan voor hem te bukken?
Ik van mijn leven niet! Ik niet.... wie daar?
Wanneer je van de duivel praat....
Daar komt hij me waarachtig zelf!
| |
Negende toneel.Ferguut.
Hoe durven ze het doen, de onbeschaamden?
O die! - Die zijn tot alle ergernis in staat.
Dat maakt mij woedend, dat ik er van beef.
Weg schelmen! Weet je nog niet wie ik ben?
Keye
(afgaand).
Daar zal de koning.... Wacht maar, man!
(ook Gallerant af.)
| |
Tiende toneel.Dien. Ferg.
Nu wordt het tijd, dat ik haar waarschuw.
Vrouwe S.
Kalmeer je, jongen, kalm.
Ze wisten niet, dat wij je ouders waren.
| |
[pagina 198]
| |
Ferguut.
Neen, ik zal jullie laten trappen!
Vrouwe S.
O kind, wat ben ik blij dat ik je zie!
Ferguut.
De schelmen!
Vrouwe S.
Praat er niet meer van.
Wat een geluk, dat het je hier goed gaat.
Wij dachten al....
Ferguut.
Het is een schande.
Eer dat ik langer hier nog blijf
en tussen deze mensen zonder arbeid slenter
en maar geduldig afwacht,
of niet de koning gunstig knikt
en mij per gratie geeft wat mij toekomt....
éér dat ik langer mij nog erger!... vader, moeder!
Vrouwe S.
Ja kind.
Ferguut.
'k Geloof, ik ga weer naar mijn ploeg!
Sommerset.
Net wat ik dacht. Ik heb altijd gezeid....
Vrouwe S.
Maar, kan de koning je wel missen, jongen?
Ferguut.
Het is of ik hem zie....
Vrouwe S.
Waar zo, Ferguut?
Ferguut.
Die oude ploeg!... De zon schijnt op het land
en ik sta vrij en vrank en houd hem vast
en 't kouter glimt van arbeid en van deugd!
Daar heb ik houvast, en een doel,
dat ik kan zien. En zijn er moeilikheden,
die wijken, als je wil en werkt!
Maar hier, hier glipt een mens z'n eigen daad
hem door de vingers heen.
Vrouwe S.
Maar jongen, wind je niet zo op.
Ferguut.
Eér dat ik langer wacht op lievigheden
en buig en kruip in 't stof en vlei!
Ik ben het zat. Ik ga met jullie mee.
Dit leven hier is toch een vrije man onwaardig.
Sommerset.
Net wat ik altijd dacht. Pas op, dat ze het horen.
Ferg.
(luid).
Dit leven is een vrije man onwaardig.
Vrouwe S.
Pas op, pas op!
| |
[pagina 199]
| |
Ferguut.
Ik zeg: een vrije man onwaardig:
De één pronkt met een brok ivoor,
een ander met een oude kouseband
een derde met een stukje goud of met een keten:
en buigt er voor en knikt en bukt
zoals ze voor God zelf niet buigen....
Dit is een leven waar een vrije man bij sterft.
| |
Elfde toneel.Galiëne.
Ferguut! Ferguut!
Ferguut.
Ja u!... Dat is wat anders.
Nu heb ik alweer spijt om wat ik zei....
Galiëne.
Is dat je vader en je moeder?
Dat moedertje van jou heeft goede ogen.
(kust haar).
Ferguut.
Ja, zeldzaam, Galiëne als de jouwe;
maar 't helpt hier niet.
Galiëne.
Wat is er toch gebeurd?
Ferguut.
Ze joegen deze mensen weg als' rovers.
Ik houd het hier niet uit.
Galiëne.
Dat dacht ik wel.
Ferguut.
Iets anders, Galiëne, moet er komen,
dat ik als eerlijk man durf staan.
Ik weet niet, hoe ik zeggen moet:
een nieuwe lente komt er ieder jaar
en 't is een vreugd er in te staan, de zon te zien
en alle jonkheid van den wind, die waait....
elk jaar een nieuwe tijd!
Galiëne.
Dat is 't, Ferguut:
een nieuwe tijd! Zie mij eens aan.
Ferguut.
Wat is er, Galiëne, je bent bleek.
Galiëne.
Van af de dag dat ik jou leerde kennen,
voel ik dat nieuwe siddren in mijn ziel:
een nieuwe tijd, een nieuwe kracht.
Zeg aan je ouders dat we van elkander houden.
| |
[pagina 200]
| |
Vrouwe S.
O lieve kind, eene engel is 't, wat een geluk
Ik weet niet, hoe ik God moet danken.
Ferguut.
Hoor, leven in de korridoor. Ik wed om mij.
| |
Twaalfde toneel.Dien. Ferg.
(opkomend)
Het is om ons te doen. Hij, Keye, liep voorop
en noemde telkens onze naam.
Galiëne
(tot Dien. F.)
Neen, nu moest ik geen Galiëne wezen!
Vlug! vlieg! Ga de geduchten te gemoet
en roep hardop, dat iedereen het horen kan,
de koning, zelfs mijn tante moet het horen....
Dien. Ferg.
Wat roepen?
Galiëne.
Iets, waar iedereen van schrikt....
dat ze met angst in 't hart hier nadren,
en nauwliks voor de deur zich wagen.
Dien. Ferg.
Moord?! Brand?!
Galiëne.
Ik laat het aan je over.
Jij bent de man er voor om draken op te laten,
die niets dan vliegers zijn. Nu vlug!
(Dienaar af)
| |
Dertiende toneel.Ferguut.
Wat zie je eigenaardig in mijn ogen.
Heb ik soms iets.... moet ik iets voor je doen?
Wat zal er nu gebeuren, als ze komen?
Wat zie je mij toch aan?
Galiëne.
Doethet je goed?
Ferguut.
Bij 't kruis, ik ben alleen maar bang,
dat dit geluk van korte duur zal wezen.
(Stemmen).
Daar zijn ze al, wat nu?
Vrouwe S.
Ik beef er van.
Galiëne.
Neen moedertje, het is een grap, meer niet.
U moet het maar geduldig aanzien
en er iets goeds bij denken.
| |
[pagina 201]
| |
Ferguut.
Ze kloppen aan de deur!
Galiëne.
Dat is beleefd.
Het is of ze voorzichtig zijn geworden,
ze hebben toch respekt voor jou! Haha.
(kiert de deur).
Neen, niemand mag hier binnenkomen.
Weest bij uw dierbaar leven wel voorzichtig;
hij heeft in iedre hand een zwaard
en zelfs een dolk tussen zijn tanden.
Ferguut.
Ik heb niet eens een wapen.
Galiëne.
Stil
Jij neemt het ook te ernstig, hahaha.
(voor de deur).
Wie binnenkomt is er geweest.
(Zij sluit weer de deur).
Haha! Ze hebben eerbied, wat een helden!
Neen moedertje, het is een kostlik avontuur,
u moet ons ook een grapje gunnen.
Ferguut.
Wat wil je toch?
Galiëne.
Romanties, te romanties.
Ferguut.
Ik weet niet wat dat woord betekent.
Ik weet niet wat ik doen zal, Galiëne.
Ik heb niet eens een wapen bij me.
Wat lach je toch!
Als jij zo smaaklik lacht.... zowaar ik voor je sta,
krijg ik een bui, of ik je levenslang al kende....
Als niemand aan de deur geklopt had
en vader, moeder hier niet was....
Galiëne.
Ah! wat een held. Hij is verlegen!
Ferguut.
'k Geloof bij 't kruis, ik gaf je 'n kus. Mag ik?
Galiëne.
Dat was juist wat ik dacht?
(hij kust haar)
Ferguut.
En noem je dat romanties, Galiëne?...
Hoor nu! Ze komen, alles loopt hier mis.
De koning zelf is er.
Vrouwe en Sommerset.
Wij gaan, wij moeten weg.
Ferguut.
Hoor maar, het is zijn stem.
Galiëne.
O, dat is prachtig!
| |
[pagina 202]
| |
stem van de koning.
Dan wil ik zelf....
Stemmen.
Neen Majesteit,
wij mogen niet gedogen dat hier uw gewijd persoon
zich waagt. Hij is ontembaar woest.
Stem Kon.
Als Galiëne soms iets overkomt....
Galiëne.
O dat is prachtig, roerend van hem.
Stem Kon.
Ik moet....
(hij kiert de deur).
| |
Veertiende toneel.Ik ben het, Galiëne, ik,
de Koning, zeg hem dàt voorzichtig.
Koning
(komt op, gevolgd door alle vorigen).
Ik ben verwonderd? Wat is dat?
Ik dacht hier wapenen te zien en bloed
en razernij, nicht, en ik zie....
Maar lieve nicht.
Galiëne.
Ja lieve neef?
Koning.
Maar ik begrijp niet wat er is.
Tante Marg.
O! Hand in hand! Nu sterf ik, Galiëne.
Hoe kan je mij zoveel verdriet aan doen?
Galiëne.
Het grootst verdriet zal dan nog komen, tante,
want ik ga trouwen....
Tante Marg.
O! Ik sterf.
Galiëne.
Ik woon te eenzaam, waar ik woon,
en rovers roven langs de wegen.
Ik ben niet meer romanties, zoals vroeger.
Nu word ik zuinig op mezelf....
Koning.
Maar lieve nicht,
neen nu begrijp ik niets meer van dit alles.
Galiëne.
Och neef, jij weet niet wie die rovers zijn.
Je bent nu eenmaal koning, hebt zoveel te doen,
je kan niet alles weten.
Koning.
Neen, volgens u heeft hij geen schuld!
| |
[pagina 203]
| |
Galiëne.
Heeft hij ook niet!
Koning.
Maar lieve nicht!
Wanneer ik met mijn eigen ogen zie,
dat hij mijn hofmaarschalk vast heeft
en hem de haren bijna uitrukt....
Neen, alles weet ik niet, maar dit toch wel,
dat ik niet ongestraft en ongewroken laat,
wat hier gebeurd is in mijn huis.
Galiëne
(tot Galler)
Daarmee stemt ieder in. - En nu de schuldige?
Mijnheer, u weet wat ik u heb gezegd,
hoe ik u hoogacht.
(Zij reikt hem haar hand, Gallerant kust die)
U heeft mij iets beloofd. Wie is hier schuldig?
Gallerant.
't Was gisteravond eigen schuld, Sire.
Heer Keye dreef mij op.... wij loerden op zijn leven.
Keye.
Nietwaar! Vervloekt, dat is gemeen, mijnheer!
Vervloekt!
Galiëne.
Is het niet waar, mijnheer?
Keye.
Dat is te zeggen.... ja en neen: 'k had mij vergist;
wij hebben ons vergist - als ik zo zeggen mag,
vergist, dat heb ik mij.... niet meer, niet minder.
Galiëne.
Haha! Vergist, niet meer, niet minder.
Ferguut.
Vergist! Ik moest niet weten, hoe de schelm....
Galiëne.
St!
(houdt hem haar hand voor den mond.)
De hofmaarschalk heeft zich vergist, mijnheer Ferguut.
Dat komt zo maklik voor in 't menseleven,
dat ik het best begrijpen kan.
Wij nemen er voor deze keer genoegen mee.
Niet, neef?
Koning.
Ah! Nu begin ik te begrijpen.
Ten slotte zou ik zelf nog schuldig zijn.
Galiëne.
Ja neef.
| |
[pagina 204]
| |
Koning.
Romanties, hoogst romanties, nicht.
Galiëne.
Maar, hemel-nog-en-toe, wat is de liefde anders?
(Zij neemt Ferguuts hand.)
Koning
(tot Keye).
Wanneer u zich vergist heeft, zo vergist...
Keye.
Ja heer, ik geef het toe, vergist.
Koning.
Dan komt Ferguut hier in uw plaats.
Ik wil geen mensen, die zich zo vergissen,
voor leiders hebben in mijn land....
Mijn zegen; wees gelukkig, nicht.
Dien. Ferg.
(tot de ouders van Ferguut.)
Heb ik het niet gezegd? Hoera, hoera!
Hij komt altijd, net als een kat,
goed op zijn poten neer.
KEES MEEKEL
einde |
|