Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Belfort. Jaargang 2 (1887)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Belfort. Jaargang 2
Afbeelding van Het Belfort. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van Het Belfort. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.15 MB)

Scans (40.81 MB)

XML (1.61 MB)

tekstbestand






Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Belfort. Jaargang 2

(1887)– [tijdschrift] Belfort, Het–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 335]
[p. 335]


illustratie

Boekbeoordeeling.

Het gebruik onzer taal in strafrechterlijke zaken, door Adolf Pauwels. - Drukkerij Meulemans te Leuven. - Prijs: 0,50 fr.

 

DIT werkje, in kloeke en gespierde taal geschreven, verdient in veler handen te komen. Onze wetgevers inzonderheid zouden er vele nuttige wenken in vinden en éér dat de openbare bespreking van 't wetsontwerp Coremans plaats grijpt, ondervinden hoe licht vele van de gewone opwerpingen tegen al wat Vlaamsch is, wegen, als men ze in de schaal der gerechtigheid legt.

In de ‘Inleiding’ (bl. 7-12) geeft de schrijver een geschiedkundig overzicht van het rechterlijke Vlaamsch.

Daarna komt eene Vlaamsche vertaling van den tekst der wet van 17 oogst 1873 en van Coremans' nieuw ontwerp: waarop volgt de geboorte-akte van de wet van 1873: schrijver zegt ons wat zij in hare kiem was (bl. 17) - een éénig artikel; hoe dit bestreden werd door de liberale linkerzijde en eenige leden van de rechterzijde (waaronder twee Vlamingen van wie men dat nooit zoude verwacht hebben) en hoe het oorspronkelijke voorstel in eene menigte verzwakkende bepalingen uitgerekt en verminkt werd.

Mochten reeds bij de eerste stemming van het ontwerp de Waalschgezinden de voldoening smaken dat het door verdeelen en verbrokkelen der bepalingen, grootendeels ontwricht en ontzenuwd werd, bij de tweede stemming ging het nog veel slechter: de onbegrijpelijke lauwmoedigheid van vele Vlaamsche afgeveerdigden deed de voornaamste bepalingen overboord werpen.

Na dien ‘pijnlijken barensnood van Moeder volkskamer’ in zijne verschillige worpen wedergegeven te hebben, gaat de schrijver voort met te onderzoeken wat elke bepaling - er zijn er 13 - van de wet van 1873 en elke nieuwe bepaling in 't bijzonder inhoudt.

In dit onderzoek vinden wij vermeld de nietswaardige opwerpingen: 1o Het Vlaamsch is geene rechterlijke taal. (Ik vraag het, wat weet Mr Demeur daarvan?) 2o het vervlaamschen van ons rechtswezen zou de rechterlijke welsprekendheid te niet doen; 3o de vrijheid van het advocaten beroep (bl. 26): (hier zoude de schrijver moeten zeggen waarin die vrijheid bestaat, de boeken

[pagina 336]
[p. 336]

zeggen het in twee woorden); 4op Dat de advocaat geen ambtenaar is (Een bladzijde van Edm. Picard over deze laatste opwerping ware hier welgeplaatst: waarom dat verzuimd?). Verder (bl. 35) komt de schrijver op het gedacht dat er geene spraak kan zijn van rechten van den advocaat, maar wel van plichten ten opzichte van den beschuldigde: (dat staat ook te prijken in de bladzijden van de schrijvers, waar zij het gedacht ontvouwen dat in strafrechterlijke zaken het onderzoek aan den verdachte of den beschuldigde behoort).

De heer Pauwels zegt nog hoe billijk de eisch is dat, om het Fransch te gebruiken in Vlaanderen, men verzekerd zij dat de beschuldigde die taal verstaat.

Dat is eene bewering: maar hadde de heer P. hier ook de meening van de schrijvers aangehaald - ik noem slechts Merlin en Bellot - hoe zoude dit punt niet uitschijnen in zijnen vollen luister.

Om zijn werk te eindigen vergelijkt de heer P. het wetsontwerp Devigne met dat van Coremans en toont aan hoe de beide wetsontwerpen elkander kunnen aanvullen: en zegt dat, wat de processen-verbaal betreft, die in 't Vlaamsch op te maken zijn, de eerste bepaling van den heer Devigne te verkiezen is boven die van h. Coremans: daar het een uitdrukkelijk voorschrift is.

Op de tweede bepaling van het wetsontwerp Devigne, die aan den openbaren Beschuldiger het gebruik der taal oplegt, als al de Vlaamsche beschuldigden het Vlaamsch verstaan en ten minste een der beschuldigden het Vlaamsch gebruikt voor zijne verdediging, zegt de h. Pauwels: ‘dit voldoet ons niet’ en hij legt de redenen uit. Hij zegt ook dat de moeielijkheden beter opgelost zijn door het wetsontwerp Coremans.

Dus, wat de heer Pauwels vergat te doen, is de boeken der schrijvers over het Fransche wetboek van Rechtspleging in de schaal te werpen!

Nevens de twee hoofdgedachten waarop hij het meest steunt, het natuurrecht en het volksrecht, zoude hij in die schrijvers gevonden hebben dat de taal van het volk noodig is tot de openbaarheid; dat de openbaarheid een ‘principe sacré’ is en deel maakt van het geschreven recht dat ons beheert! - dat de rechters op hunne beurt het volk als rechter hebben: en dezen rechter niet mogen wraken; dat wij de rechters, die voor ons eene onverstaanbare taal gebruiken of laten gebruiken moeten verdenken en mogen beschuldigen van onrecht te doen, en dat wij die rechters en die advocaten moeten afkeuren, omdat zij te hunnen voordeele de wetten krenken, daar waar zij tot eenen dienst verplicht zijn.

Nochtans dit zij gezegd, niet als eene bedilling! Het is eene meerdere kracht, die de heer opsteller veronachtzaamd heeft aan zijn betoog te geven: eigen overweging heeft hem doen vinden wat studie der schrijvers hem zoude doen ontdekken hebben: hij

[pagina 337]
[p. 337]

zegt waarheid en is zij niet gestaafd, zij is toch de volle waarheid! Zijn werk is eene schoone vrucht, maar men ziet niet in welken grond de wortelen schieten van den boom, waarvan zij geplukt is.

De heer Pauwels beschouwt de zaak van het Vlaamsch van hooger dan men het gewoonlijk durft doen. Volgens zijne overtuiging is de strijd voor taal een strijd tusschen volksrassen.

Hoe hard zulk een strijd is om aan te zien, wij kunnen hem niet loochenen! en de oogen ervan afwenden zoude het gevaar evenmin bezweren als eenen knieval doen voor den Waal!

Dus staren wij er in! Nemen wij de zaak zooals zij is! Luisteren wij naar de woorden zelven van den schrijver: bl. 10) De Vlaamsche beweging is... eene macht geworden waarvoor de verfranschte staat zal buigen of bersten; (en bl. 21) zijne aanhaling uit de Étoile Belge ten tijde der bespreking van de wet van 1873 over het gebruik der Vlaamsche taal:

‘Wallons à la rescousse! Les avantages de 1830 sont menacés! Les représentants Wallons à leur poste au second vote! Dit was de hevige, baatzuchtige, onrechtveerdige taal der waalschgezinde nieuwsbladen. Is het niet klaarblijkend dat in 1830 niet alleen de Hollanders, maar ook de Vlamingen overwonnen werden?’

Terecht voorziet de heer P. dat het wetsvoorstel Coremans in de Kamer eenen hevigen tegenstand zal ontmoeten. Daarom geeft hij ook de practische middelen aan, waardoor die tegenstand het best kan overwonnen worden: op iederen Vlaming, die daartoe in staat is, rust de plicht om door pen of woord te doen zien hoe noodzakelijk het is dat het wetsontwerp doorga, wil men eindelijk de rechten der Vlamingen gewaarborgd zien.

Daarenboven dient men door meetingen en vertoogschriften aan de Kamer den wil van het volk te doen kennen.

Eindelijk moet in elk arrondissement van het Vlaamsche land van de ‘Volksvertegenwoordigers’ de stellige belofte worden afgevraagd dat zij het wetsontwerp onverminkt zullen stemmen. Alleen door krachtdadig en eensgezind optreden kunnen de Vlamingen hunne zaak redden.

Vermelden wij ook nog dat de heer Pauwels (op bl. 46) krachtig opkomt voor de vervlaamsching niet alleen van het middelbaar maar ook van het hooger onderwijs. Als eenen eersten en noodzakelijken stap daartoe beschouwt hij de onmiddelijke inrichting bij de Hoogescholen van eenen Nederlandschen leergang van strafrecht, iets wat reeds door honderden verzoekschriften aan de Kamer werd gevraagd. Bij deze gelegenheid moeten wij onze verwondering en onze spijt uitdrukken dat tot hiertoe geen enkel Vlaamsche volksvertegenwoordiger op de vervulling van dien wensch heeft aangedrongen.

Emiel van der MENSBRUGGHE, advocaat.

Gent.

[pagina 338]
[p. 338]

Reinaard de Vos. Middeleeuwsch Dierenepos in zeventien zangen voor de eerste maal in zijn geheel en in de oorspronkelijke maat bewerkt, door Prudens van Duyse. Met portret van den dichter en platen naar L. Richter. Derde uitgave. Roeselare, Deseyn-Verhougstraete, 1887.

 
Ontvangt den Reinaard voor de eerste maal,
 
Bewerkt naar den tekst in Dietsche taal,
 
In de oorspronkelijke maat,
 
Die niet eenvormig gaat, maat slaat
 
Met klemmende grepen, op den trant
 
Der oude poëzie van 't land.

Opdat iedereen over den versbouw en de wijze van herdichten kunne oordeelen, zal ik eenige reken meêdeelen uit het middeleeuwsch meesterstuk dat men altijd met even veel genot en even veel belang herleest: daaronder stel ik de bewerking van Prudens van Duyse:

 
Wi quamen gaende, ic ende hi,
 
Tusschen Houthorst en Everdinghen:
 
Daer saghen wi dat voor ons ghinghen
 
Een merrie root, ende haer vole,
 
Dat so swert was als een cole,
 
Ende vet, vier maenden groot.
 
Isegrim was vol na doot
 
Van hongher ende bat mi, dat ic liep
 
Totter merrie, ende haer aanriep
 
Of si tvolen woude vercopen.

Dat wordt volgender wijze hertoetst:

 
Wij kwamen eens te zamen gegaan,
 
Als goede vriendekens, langs de baan
 
Tusschen Houthulst en Elverding.
 
Eene schoone roode merrie ging
 
Voor ons argeloos, met haar volen,
 
Dat zoo zwart was als de kolen,
 
En slijkvet, omtrent de vier maanden groot.
 
Mijn makker was schier van honger dood,
 
En bad op 't dringendste, dat ik liep
 
Ter merrie henen, en tot haar riep,
 
Of zij 't veulen wilde verkoopen.

Al is het dat ik mijn beschot vond in 't lezen van den Reinaard die hier in een nieuw kleed gesteken te voorschijn komt, meen ik nogtans, waar 't middeleeuwsche gedichten geldt, dat men ze beter of wel letterlijk zou overzetten, of wel tot grondslag nemen van een nieuw gedicht naar de eisschen en de gedachten, naar de smaak en den trant van onzen-tijd. De oude gedichten worden vertaald opdat iedereen de vaderlandsche letterkunde gelijk ze gaat en staat zoude kunnen doorgronden: als wij echter de vertaling als een nieuw letterkundig gewrocht moeten genieten is het beter van den middeleeuwschen vorm van kante te laten, want al is het dat de middeleeuwsche letterkunde veel

[pagina 339]
[p. 339]

schoonheden bevat en onder taal- en geschiedkundig opzicht alleszins merkweerdig is, staat ze toch ver voor wat den trant betreft onder de letterkundige gewrochten van onze tijden. Dat is mijne meening over de opvatting dezer bewerking.

Wat de tale betreft ze vloeit altijd met gepaste woorden en ongewrongen wendingen uit de penne van den dichter: 't zal den Vlaamschen lezer deugd doen van op vele bladzijden te vernemen dat Prudens van Duyze niet en vermijdt een oud goedklinkend en zinrijk woord weêrom in de tale te schuiven. Noch min vreest hij zijne tale met de juweelen der volkstale, met heure spreuken, heure gedaanten, heure onverbasterde en ongedwongen wendingen te ontsieren. 't Loochenwoordeken en is goed Vlaamsch voor hem: zal de eerste, gereedste koppige pedant nog het recht hebben iets te verwerpen dat bij Prudens van Duyze als goede tale geldt. Wat min aanstaat, 't zijn bewoordingen waar Prudens van Duyse van de volkseigene gedaanten afwijkt, hart en haard bezigt, in stede van hert en heerd, zich ten onpasse gebruikt, lijk op bl. 125.

 
Allen bekeken zich, en zwegen.

Deze derde uitgave op schoon papier en roodgepinte bladzijden, in heldere boekstaven geprent is met teekeningen versierd die de lezer met vermaak beziet en hem de eene of de andere reinaardie met eenen hertelijken lach doen herdenken.

J. Claerhout.



illustratie

De Eeredienst van Maria, of beschouwingen voor de Meimaand en de feesten der allerheiligste Maagd, door den Eerw. pater J. Van Volkxsom, S.J. Vrij naar het Fransch. Luik, H. Dessain, in-16o.

Dit boek heeft tot heden drie Fransche uitgaven gehad, bijzonderlijk voor de jeugd bestemd. P. Van Volckxsom geeft in de voorhandige Vlaamsche bewerking een gebed- en overwegingsboek voor christenen van allen stand, 't geen genoeg zegt dat hij den oirtekst op verschillige plaatsen meer of min voor het doel, dat hij voor oogen had, heeft moeten wijzigen.

Het boekje is in twee deelen gesplitst: 't eerste is eene Maand van Maria, het tweede handelt over de feesten van Maria, en beschouwt haar beurtelings in de verschillige Mysteriën van haar heilig leven. Ten slotte heeft men de gewone gebeden onder de H. Mis, en eenige gebeden ter eere der onbevlekte Maagd.

De Nederlandsche bewerking is ten hoogste verdienstelijk. De taal is keurig, duidelijk; de stijl, verheven, hoewel sober, vloeiend en aangenaam. Allen mogen het boekje koopen, want het doel des schrijvers: eene stichtelijke lezing aan lieden van verschilligen stand te verschaffen, is ten volle bereikt.

De druk is zeer net.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Emiel van der Mensbrugghe

  • Julien Claerhout

  • over Adolf Edward Pauwels

  • over Prudens van Duyse

  • over J. Van Volkxsom