Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Belfort. Jaargang 7 (1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Belfort. Jaargang 7
Afbeelding van Het Belfort. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van Het Belfort. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.73 MB)

Scans (59.14 MB)

XML (1.97 MB)

tekstbestand






Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Belfort. Jaargang 7

(1892)– [tijdschrift] Belfort, Het–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 385]
[p. 385]

De apostel van Nederland.

 
O Nederland, helaas! wat lange rij van jaren
 
Blonk elders reeds de dag,
 
Eer de eerste morgenstraal den nevel op kwam klaren
 
Die om uw stranden lag!
 
Het Zuiden had reeds lang de blijde maar vernomen
 
Van Jesus' naam en leer;
 
De fiere vrije Frank, door Caesar's niet te toomen,
 
Boog reeds voor 't kruis terneêr;
 
De grijze Maasstad zag sinds eeuwen onbezweken
 
Haar bisschopszetel staan,
 
En Sint Lambertus plantte in de omgelegen streken
 
Des kruises zegevaan.
 
Maar Noordwaart van den Rijn in de ongerepte wouden
 
Stond Wodans altaar nog,
 
En 't zwarte bijgeloof verkankerde in 't verouden,
 
Door 't priesterlijk bedrog.
 
Daar had de stoere Fries, wie ooit zijn erf belaagde,
 
Verwinnend afgeweerd,
 
Den storm, die Bato's naam van 't vruchtbaar eiland vaagde
 
Hardnekkig gebraveerd!
 
Zijn bosschen stonden als voor eeuwen ongebogen;
 
Nooit had de dommekracht
 
Der Noordorkanen, door hun forsche kruin getogen,
 
Er stoornis aangebracht.
 
Zij waren 't beeld des volks, dat omdoolde in hun dreven;
 
Ontembaar, fier en grootsch,
 
Was 't even onverwrikt en even ruw gebleven,
 
In 't hart ook even doodsch.
 
Van iedren breidel wars en door geen vrees bevangen,
 
Der vadren zeden trouw,
 
Was 't hun een gruwel 't heem in gracht of wal te prangen,
 
Wat vijand naken zou.
 
Met boog en jachtspriet door het wilde woud te dwalen,
 
Om wolf en everzwijn
[pagina 386]
[p. 386]
 
Te vellen, 't slanke hert in 't vluchten te achterhalen,
 
Dat moest hun wellust zijn.
 
Dan vachten en gewei ter eerprijs opgehangen,
 
En bij het knettrend vuur
 
Het feestmaal aangericht met woeste krijgsgezangen,
 
Tot laat in 't avonduur.
 
Dan schuimde 't gerstennat uit d'ingeschonken horen,
 
En 't dobbelspel ving aan,
 
Tot huis en have en erf en vrijheid was verloren
 
Of bloedge twist ontstaan.
 
Door 't zinloos wangeloof, waarin hun geest versmachtte,
 
Reeds meer en meer ontaard,
 
Bleef zoo het hoogste doel van heel hun zielsgedachte
 
Het roofgedierte waard.
 
De naarste plek des wouds, waar raaf en bloedvalk rilde,
 
Dat was hun heiligdom,
 
Waar door het dichte loof geen vogeltoontje trilde,
 
Geen straal der zonne glom!
 
Daar had de Bloedman, daar zijn woontent opgeslagen,
 
Waar in den donkren nacht
 
Zoo menig lijdend hart de godspraak hem kwam vragen,
 
Die nooit een lichtstraal bracht.
 
Een afgeknotte stam was 't outer dat er praalde,
 
Met gruwzaam rood gekleurd,
 
En iedren morgenstond, die van den hemel straalde,
 
Opnieuw met bloed besmeurd!
 
En als een ramp hun dreigde of 's vijands legerscharen,
 
Kwam daar de stam te zaam,
 
En slachtte er kudden vee en stichtte er nieuwe altaren
 
Ter eer van Wodan's naam.
 
En na de zege klonken weer de bardenzangen
 
Tot dank en zegenbeê,
 
Maar de arme slavenrij als oorlogsbuit gevangen,
 
Verving het offervee.
 
Zoo diep ontadeld was tot in het merg zijns levens
 
Het edel menschenhart,
 
Bij 't bandloos driftgewoel in al de strikken tevens
 
Des duiveldiensts verward.
 
 
 
Hem dank! o Nederland, die uit den nacht der graven
 
U 't eerst ten leven riep;
 
Dat hart tot Hollandsch hart, - door meer dan aardsche gaven
 
Tot christenhart herschiep!
 
Hij had het heil gesmaad, dat rang en rijkdom boden,
 
Voor doornenkroon en kruis,
[pagina 387]
[p. 387]
 
En leefde in boet en bêe, der wereld oog ontvloden,
 
In schaâuw van 's Heeren huis.
 
Toch, schoon op verre kust, en gansch in God verloren
 
Doet hem de snelle faam
 
Naar Gods bestel de maar van al uw jamren hooren,
 
En 't harte krimpt hem saam.
 
Doch straks in de enge cel voor 't kruisbeeld neergebogen
 
Ontgloeit dat minnend hart:
 
Hij offert, bidt - en rijst in ijver opgetogen,
 
Die hel en wereld tart.
 
En verder grijpt dat vuur, on deelt zich om en mede
 
Aan 't heilig twaleftal,
 
Dat als de apostelschaar verlossing, heil en vrede
 
Aan Neerland konden zal.
 
Ik zie aan Katwijk's strand een lichte bark genaderd
 
Langs de effen waterbaan:
 
De groepen, hier en ginds op 't hooge duin vergaderd,
 
Zien haar met wantrouw aan.
 
Wie hunner wist ook dat die stond aan 's lands historie
 
Een heilvol keerpunt schonk?
 
Dat daar de dageraad van ongeschapen glorie
 
Hun stranden tegenblonk?
 
Wie wist ook dat dit uur 't geboorteuur zou heeten
 
Van 't christlijk Nederland -
 
Waarvan 't geheugen thans, door de eeuwen niet gesleten,
 
Nog 't dankbaar hart ontbrandt?
 
Wie ziet door 't arm gewaad in 't vaderharte neder,
 
Dat om hun jamren bloedt?
 
Of vindt in 's vreemden taal het woord der Godheid weder,
 
Der Godheid, nooit vermoed?
 
De kracht die Wodan's naam van de aarde weg komt wisschen,
 
Zijn outer slaan tot gruis,
 
Wie kon haar zinnebeeld in 't beeld der liefde gissen,
 
In 't needrig houten kruis?
 
 
 
Dan de ééne en eeuwge bron, waardoor de volkren leven,
 
Springt aan den Tiberboord:
 
Daarheen snelt Willibrord, door hooger geest gedreven,
 
Op liefdevleuglen voort.
 
De hand, die Jezus' hand zijn lammeren vertrouwde
 
En 's Hemels sleutlen gaf,
 
Reikt, juichend in de hoop, die ze op zijn ijver bouwde,
 
Zijn hand den bisschopsstaf.
 
Toen - plechtig oogenblik, waarvan de vruchten bleven!
 
Toen trad op 's Pausen woord
[pagina 388]
[p. 388]
 
De Kerk, o Nederland, de Moeder in het leven
 
Aan wie uw leven hoort.
 
Of Wiltenburg niet trilde en daverde op haar vesten,
 
Toen hij weer nadertrad?
 
Want schoon nog bijgeloof en duiveldienst er nestten,
 
Zij was reeds bisschopsstad.
 
Toen zag zij de eerste bloem in haren krans geregen,
 
Die nooit verwelken kon,
 
Reeds gloorde de eerste straal van de aureool haar tegen,
 
Die God haar kruin omspon.
 
Doch slechts in schemering - de neevlen, die er hangen
 
Om d'engen horizon,
 
Beletten lang aan de aard den vollen gloed te vangen
 
Der licht- en levensbron.
 
Klein was het bedehuis, dat ze in haar kring zag rijzen,
 
Meer hut dan tempelkoor:
 
Toch de eerste toon van 't lied, dat daar den Heer zou prijzen
 
De wentlende eeuwen door; -
 
Toch Utrecht's kathedraal - al kon het Godsbetrouwen
 
Van d' eedlen herder zelf
 
In 't ver verschiet haar trotschen dom nog niet aanschouwen
 
En rijzig koorgewelf; -
 
Toch 't huis des Eeuwgen, waar de stem der Serafijnen
 
Van heilge vreeze beeft,
 
Waar 't Woord des Vaders, dat op aarde kwam verschijnen
 
In 's priesters hand herleeft,
 
En offrend offer, voor de zonden van de zijnen
 
Zich weer den Vader geeft! -
 
Daar werd de nieuwbekeerde in 't heilig bad herboren,
 
Bevrijd van Satans dwang;
 
Daar zat de kleene kudde in stil gebed verloren
 
Of daavrend lofgezang;
 
Daar kwam het levend Brood de veege ziel versterken,
 
Nog jong en zwak en teer;
 
Daar blonk de wonderkracht, die Jezus' naam kan werken
 
En Jezus' liefdeleer!
 
 
 
Zoo ving het Godwerk aan. - En 't woord der kleene schare
 
Viel niet in 't dorre zand:
 
In heem bij heem ontsproot bij de eerste Christusmare
 
De onschatbre levensplant.
 
En blijde gaan zij voort den bodem te besproeien;
 
En wat hun hart geniet,
 
Als iedre nieuwe dag den stengel hooger groeien
 
En dieper wortlen ziet!
[pagina 389]
[p. 389]
 
Maar vaak ook blijft voor 't woord der Godgewijde lippen
 
De woeste volksaard doof,
 
Verzonken in den poel der helsche wanbegrippen
 
Van 't grijze bijgeloof.
 
Dan kost het moeite en zweet en onverwrikbaar pogen,
 
Dan richt de Hellevorst,
 
In 't hart gegrepen, al het moordgeweld der Logen
 
Op de onbezweken borst. -
 
Opnieuw heeft Willibrord den pelgrimsstaf genomen,
 
Zijn liefde baant hem 't spoor:
 
Nu kreek, moeras en plas en hooggezwollen stroomen,
 
Dan dichte wouden door.
 
Zoo toog de Apostelschaar uit Sion's offerzale
 
Naar ieder wereldoord,
 
En kondde in Jezus' naam aan allen stam en tale
 
Het Evangeliewoord.
 
Zoo ging zij machteloos een zee van doodsgevaren
 
En jamren te gemoet,
 
Om ondank voor hun zweet, en 's werelds vloek te garen
 
Voor stroomen martelbloed;
 
Zoo zag hun zwakheid toch des Satans rookaltaren
 
Versplinterd aan heur voet! -
 
Op 't ongebaande pad in 't hart der sombre bosschen
 
Gromt in zijn donkren kuil
 
Het ever, dwalen wolf en beer en buffelossen
 
Met hongerenden muil.
 
Ginds staat het outer, dat op helsche plechtigheden
 
En bloedige offers wacht;
 
Waar iedre Frank, die ooit hun grens heeft overschieden,
 
Ten offer werd geslacht.
 
Toch gaat hij verder! - 't Heilig kruisbeeld is zijn wapen,
 
De Heer zijn hoop en heil, -
 
En de echte herder geeft voor 't leven zijner schapen
 
Het eigen leven veil.
 
En zalig wien de Heer ten schutsheer is! Al sneuvlen
 
Er duizend aan zijn zij,
 
Hem vliedt het nachtspook - en de scherpe pijl der euvlen
 
Vliegt zijne tent voorbij.
 
Door Kinhem's gouwe klonk het moordbevel des Vorsten:
 
‘Wie Wodan trouw blijft, laat
 
Den driesten vreemdeling verhongren en verdorsten,
 
Tot de adem hem vergaat!’
 
Daar zwerft de koningszoon met luttel tal van braven:
 
Geen dak, geen bete brood,
 
Geen enkle druppel om de dorre keel te laven,
 
Die hijgde naar den dood.
[pagina 390]
[p. 390]
 
Want brak als 't zeenat is alom het kablend water;
 
Het tergt alleen den dorst
 
En scheurt het hart, dat bij het spottend stroomgeklater
 
Zijn kwaal te zwaarder torst.
 
Dan 't vaste Godsgeloof, waarvoor de bergen wijken,
 
Schenkt hoop, en moed en kracht:
 
Wel kon het veege lijf, maar nooit de ziel bezwijken,
 
Die steunde op hooger macht.
 
Als was de wonderkracht van Mozes' heilge roede
 
Aan Willibrord verpand,
 
Zoo bidt hij en vertrouwt, - en grijpt getroost te moede
 
Houweel en spa ter hand.
 
Een enkel spit, - en eer men 't hopen kon of vragen,
 
Is reeds de bron ontweld,
 
Wier wonderwerkend vocht tot aan het eind der dagen
 
Des Heilgen naam vermeldt.
 
De heiden ziet het - en in 't danklied der getrouwen
 
Stemt hij geloovig saam:
 
Straks in de bron gedoopt, verkondt hij door de gouwen
 
De macht van Jezus' naam.
 
 
 
Weer trekt hij verder, zonder aarzelen of rusten,
 
Door liefdedrang gespoord,
 
En ijlt van strand tot strand langs onbezochte kusten
 
Tot in het verre Noord.
 
En houdt de ruwe Deen het harde hart gesloten,
 
Dan keert hij op zijn pad
 
Naar de oude stranden, waar hij even onverdroten
 
Zijn grootsche taak hervat.
 
Weer kondigt hij gestaag aan grooten en geringen
 
Den éénen eeuwgen God,
 
Den Christus en zijn kruis, der helle folteringen
 
En 's Hemels heilgenot, -
 
En heel den godendrom, wien ze eer en hulde zingen,
 
Doemt hij ten eeuwgen spot.
 
‘Die stroom is heilig - zegt het bijgeloof der dwazen
 
Wee die zijn oever naak'
 
Of naar de kudden wijz', die in den omtrek grazen:
 
Hem treft Forsiete's wraak!’ -
 
En Willibrord gaat heen, en doopt zijn reisgezellen
 
In 't water van den vliet,
 
Terwijl het heilig vee, dat ze op den oever vellen,
 
Hun rijken leeftocht biedt.
 
Men grijpt hem. Negenmaal ziet hij zijn kostbaar leven
 
Aan 't grillig lot betrouwd,
[pagina 391]
[p. 391]
 
Maar Hij, wiens plannen boven 't noodlot zijn verheven,
 
Draagt zorg voor zijn behoud.
 
Tot voor des Vorsten troon blijft hij zijn God verkonden;
 
En zij het hart van steen,
 
't Voelt eerbied voor zijn taal en zendt hem ongeschonden
 
Met eerbetuiging heen. -
 
Dan slaat hij onversaagd voor 't oog van zijne aanbiddren
 
Het afgodsbeeld ter aard:
 
Wel ziet hij heel de schaar van dolle woede siddren,
 
Wel treft hem 't wrekend zwaard;
 
Maar 't zwaard der hemelen is hem ten schuts geslepen:
 
Wiens wapentuig hem trof,
 
Ziet zich op d'eigen stond door Satan aangegrepen
 
En neergesmakt in 't stof.
 
Zijn dood, o wonder, is het leven voor zijn broedren:
 
Nu buigen zij het hoofd,
 
Verbrijzeld is de trots der ijzeren gemoedren,
 
En heel de stam gelooft!
 
 
 
En dan, wat dank, o God! wat blijde lofgezangen
 
Ontstroomden dan aan 't hart!
 
Zoo kleurt de vreugdeblos de bleeke moederwangen
 
Na bittre barenssmart.
 
Dan kwam zich stam aan stam begeerig rond hem scharen
 
En luistren naar zijn leer,
 
Dan was 't hem wellust hun de wondren te verklaren
 
Van d'éénen Opperheer.
 
Waar Frige of Wodan stond, verrees in korte dagen
 
Het christenbedehuis,
 
En stil en vroom gebed werd naar Gods troon gedragen
 
Voor 't woeste feestgedruisch:
 
De dag des Vredes blonk, de Satan lag verslagen
 
Door 't heilaanbrengend kruis.
 
 
 
Zoo toog hij om en om, waar nieuwe strijd hem beidde
 
En nieuwe zegepraal:
 
Nu Schelde of Noordzee langs, dan door Taxandra's heide
 
Of over Maas en Waal.
 
Daar klinkt een hulpgeschrei, dat van de Moezelstroomen
 
Zich tot zijn liefde richt:
 
Eene felle pestkoorts, die geen kunst vermag te toomen,
 
Ontvolkt het Maagdensticht.
 
Hij komt - en 't water dat den dorst niet kon verzachten
 
Waar 't gloeiend lijf van kwijnt,
[pagina 392]
[p. 392]
 
Leent van zijn zegenbeê onfeilbre wonderkrachten, -
 
En de ijsbre kwaal verdwijnt.
 
Een uitgestrekt gebied is hem ten loon gegeven:
 
Irmina's erflijk slot,
 
Met wijngaard, bosch en beemd en vruchtbre korendreven.
 
Hij nam het slechts voor God;
 
En Echternach's abtdij is op dien grond verrezen,
 
Die hem ten lievlingsoord,
 
De streek ten zegen, God ten heiligdom zou wezen
 
Een reeks van eeuwen voort.
 
 
 
Toch zoekt hij daar geen rust, zoolang de vorst der Logen
 
Nog zijn aanbiddren heeft:
 
Weer komt hij ijvervol naar Neerlands kust getogen,
 
Die door zijn woord herleeft.
 
Wat duizendtallen, door zijn ijver onderwezen,
 
Door zijne hand gedoopt!
 
Den Eeuwigen ter eer wat tempels opgerezen!
 
Wat duiveldienst gesloopt!
 
Wat onafzienbre stoet thans in de hemelzalen
 
Hem als hun redder prijst,
 
Verdubbeld eeuw aan eeuw, zoo vaak in Neerlands dalen
 
Een nieuw geslacht verrijst!
 
Want eer na vijftig jaar van onbezweken strijden
 
Zijn dierbaar Echternach
 
Aan stil en vroom gebed hem 's levens avond wijden
 
En heilig sterven zag,
 
Had reeds de Satan zich den rijksstaf zien ontwringen
 
Van 't oude Nederland,
 
En stond het Christendom met al zijn zegeningen
 
In 't hart des volks geplant:
 
De Boom des levens, als die eens in Edens luchten
 
Onsterflijk leven bood,
 
Maar met nog frisscher groen en zegenrijker vruchten
 
Uit Gods genadeschoot!
 
Reeds twalef eeuwen heeft hij vrede en vreugd geschonken,
 
In 't lijden balsemtroost:
 
Ten eeuwig leven doet hij 't zieleleven vonken
 
Tot bij het verste kroost:
 
En in zijn lommer blijven reine zeden wonen,
 
En eendracht, liefde en vreê,
 
En trouw en godsdienstzin: het erf van Holland's zonen,
 
De roem der vadersteê.
 
En mocht de storm des tijds hem tak en twijg ontscheuren,
 
Nooit is de stam verdord:
[pagina 393]
[p. 393]
 
Nog lispt in 't loofgesuis, omwaaid van balsemgeuren,
 
De stem van Willibrord!
 
 
 
En hij als schutspatroon houdt op het erf der vaderen
 
Het liefdrijk oog gericht,
 
En eenmaal doet zijn beê den dag der zege naderen,
 
Waarvoor de dwaling zwicht,
 
En de ééne kudde weer in d'éénen stal vergaderen
 
Bij 't waar genadelicht!
 
 
 
P.X., S.J.


illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken