Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Belfort. Jaargang 12 (1897)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Belfort. Jaargang 12
Afbeelding van Het Belfort. Jaargang 12Toon afbeelding van titelpagina van Het Belfort. Jaargang 12

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.21 MB)

Scans (34.78 MB)

XML (1.46 MB)

tekstbestand






Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Belfort. Jaargang 12

(1897)– [tijdschrift] Belfort, Het–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 420]
[p. 420]

Ik droomde...

 
Ik droomde, en zag bij 't monklen
 
van lentedageraad
 
een wonderstede rijzen
 
in middeleeuwsch gewaad:
 
 
 
Hoog striemden ranke torren
 
op zelverblauwen grond,
 
en trotsche reuzenpoorten
 
die hielden wacht er rond.
 
 
 
'k Zag boven de oude wallen
 
het eêlste kunstwerk staan
 
en dacht onder de poorte
 
een hemel bin' te gaan...
 
 
 
't Was of een oud verlichtboek
 
daar voor mij open lag
 
en blad voor blad ik telkens
 
een tooverbeeld daar zag.
 
 
 
Terwijl ik in begeestring
 
geen woord en vinden mocht,
 
een machtig bronzen hooglied
 
schoot trillend door die locht.
 
 
 
Het kwam en trok mij mede
 
in wilde klankenvaart
 
en stool mij hert en ziele
 
en voerde z' hemelwaart.
 
 
 
Doch bij het heemlijk ruischen
 
van 't wekkerend klokkenlied
 
kreeg alles tale en teeken
 
en wonderlijk bedied.
 
 
 
Die oude spitse gevels
 
vertelden, groot en kleen,
 
van uit hun oude dagen
 
in hunne taal van steen.
[pagina 421]
[p. 421]
 
In trotsche wandelwegen
 
zoo wisselvallig schoon,
 
het wies een bonte leven
 
vol licht en kleur en toon.
 
 
 
'k Zag door de looden raamtjes
 
met doek en pronkkornet
 
de bleuzend huisvrouw werken
 
zoo neerstig en zoo net.
 
 
 
Waar werk en weelde ook huisden
 
en deugd en vreugd' medeen,
 
daar wrochten dappre knapen
 
en zongen vroom dooreen
 
 
 
Voor de oudbekende herberg
 
met krans en uitsteekberd
 
met schilderachtig voorhof
 
met eeken banken hard;
 
 
 
daar zaten fiere mannen
 
met lang en golvend haar
 
bij de oude gerstenkannen
 
te klappen met malkaar.
 
 
 
In groote kunstgebouwen
 
waar eêdle wapens staan,
 
'k zag jonkers en jonkvrouwen
 
nu weg end' weder gaan.
 
 
 
'k Zag kunstnaars, beelden, malen,
 
op steen en doek en wand;
 
en schildren en verlichten
 
de fijne vrouwenhand.
 
 
 
Waar hier, waar daar, zoo rezen
 
als uit een stuk gehouwd
 
vol drijf- en kunstenloofwerk
 
door engelen gebouwd,
 
 
 
de lievelijkste looven
 
vol eigen aard en zin;
 
een kunstenschat al buiten
 
een kunstenschat al bin'.
 
 
 
'k Zag verruwrijke wanden
 
van snijd- en beeldwerk zwaar,
 
die droegen nog met eerbied
 
een oude vorstenschaar...
[pagina 422]
[p. 422]
 
En koningen en graven
 
zij spraken elk hun taal,
 
van uit hun' stille zaten:
 
der ouden pracht en praal;
 
 
 
der ouden reuzenstrijden
 
met beitelslag verhaald;
 
geschiedenis der eeuwen
 
op ruwen steen gemaald.
 
 
 
Ik zag er wie geborstweerd
 
geridderd en gereed,
 
of zij ten oorlog trokken
 
gansch in het staal gekleed;
 
 
 
wie, met geheven zweerde
 
en ouden reuzenschild
 
der volkren kamp vertolkten
 
in tijden woest en wild;
 
 
 
wie, met den stalen lijfrok,
 
doch 't kruis op hunne borst
 
den heiligen strijd doorstreden
 
voor Kristus d'oppervorst.
 
 
 
Aan 't hoofd dier eêl gekroonden
 
daar stond de Maged zoet
 
met 't godlijk Kind in d'handen...
 
't Was mij een hemelstoet!
 
 
 
Nu wenken in de verte
 
mij torren rank en slank;
 
hun zelvren klokkenherte
 
mij roept met zelvren klank.
 
 
 
'k Aanschouw hun zwarte tinnen
 
hun gevels grauw en grijs;
 
ontroerd zoo stap ik binnen;
 
ben ik in 't paradijs?
 
 
 
Englen stemmen
 
opwaarts klemmen
 
in de beuken waar zij talmen,
 
en dan her en wedergalmen,
 
wisselzingend rap en snel
 
door het machtig bogenspel;
 
zangwedijvrend met hen zelven
 
door die ruime kerkgewelven...
[pagina 423]
[p. 423]
 
Eensklaps sterft het zoet geluid
 
ruischend in de hoogten uit.
 
Statig dreunt de wedertale;
 
door die oude kathedrale;
 
mannenstemmen luid en lang
 
zingen 't machtig koorgezang.
 
 
 
Nu komt als uit den hemel
 
al in den zonnegloed
 
vol kleur en lichtgewemel
 
een wondervolle stoet.
 
 
 
De Zieners, de Gekroonden
 
van God zijn oud verbond
 
ik zie hun breede drommen
 
al in den tempel rond.
 
 
 
Ha! hoort gij 't lieflijk stemmen
 
van hunne harpen niet?
 
Zij slaan uit vollen borste
 
het oude Davidslied!
 
 
 
Verheerlijkt staan de scharen
 
van Kristus' nieuwen eed,
 
Belijders, Martelaren
 
met hunnen zang gereed.
 
 
 
Daar schiet hij los en lundert
 
langs beuk en tempelwand.
 
‘Te Deum ‘klinkt het hooglied
 
dat in hun longers brandt.
 
 
 
Op vloer en tempelranden
 
wie zingt den lofzang mêe,
 
met stil gevouwen handen
 
het zweerd in hunne scheê?
 
 
 
Uit lang verleedne tijden
 
zoo rijst hun trotsche stem;
 
't zijn Ridders, Godgewijden
 
't zijn knechten al van Hem.
 
 
 
‘U, Rechter, wij verwachten
 
dat Gij eens komen zult
 
wiens bloed ons eens verloste
 
vergeef ons zware schuld.’
 
 
 
En dan klinkt aller bede:
 
‘op U heb ik betrouwd
 
in de eeuwen eeuwighede
 
en zal 't mij niet berouwd.’
[pagina 424]
[p. 424]
 
Ontroerd, maar gansch verrukt nog
 
verliet ik 't heiligdom,
 
met diep gebogen hoofde
 
en zag naar niets meer om.
 
 
 
De kunst had mij begeesterd
 
begeesterd voor den Heer
 
al wat ik mocht genieten,
 
Hem jonde zij het weer.
 
 
 
De kunst is zoo verheven
 
zij overleeft de dood;
 
maar God geeft dood en leven
 
maar God alleen is groot!
 
 
 
Zoo mijmer ik en denke
 
toen 't wekkerend klokkenlied
 
mij eensklaps komt vermanen
 
en uit mijn droom ik schiet...
 
 
 
't Sloeg middag op de Halle
 
van Brugges oude stad
 
en 't scheen mij slechts een stonde
 
dat ik gewandeld had.
 
 
 
Brugge, in Lentemaand.
 
Horand.


illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken