Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 1 (1868-1869)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 1
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (48.45 MB)

Scans (1610.58 MB)

ebook (42.73 MB)

XML (2.89 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 1

(1868-1869)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Onze modere kunstenaars.

Het realisme heeft zich van de kunst meester gemaakt!.... Ziedaar eene klacht, die men in onze dagen herhaalde malen hoort opgaan. Het kan niet ontkend worden, dat deze klacht veel waarheid bevat en zich meer en meer zal doen hooren, naarmate het materialisme van onzen tijd zich in grootere mate op het gebied der kunst doet gelden. In het practische leven is alle gevoel voor het schoone en goede bij sommigen, schier geheel geweken en vervangen door een verlangen naar zingenot, naar alles wat zinnen en driften kan streelen. En als een gevolg daarvan doet zich de begeerte kennen naar rijkdommen, die dikwijls schier niet te verzadigen is, omdat de voortdurende bevrediging der zinnen een nieuwen toevoer van goud en rijkdommen noodzakelijk maakt. Daarom geld verdienen en altijd geld verdienen, zoowel bij dag als bij nacht en door alle middelen, geene uitgezonderd, arbeiden en laten arbeiden zonder verpoozen, zonder ophouden, om eenen schat te vergaderen, die in vermaken, soms in losbandigheden verkwist kan worden. Dat hardvochtigheid bij zoodanigen toestand van zaken, de plaats in moet nemen van menschlievendheid en het oog, dat voortdurend op het eeuwige en onvergankelijke moest gevestigd zijn, zich slechts richt naar het eindige en het stof der aarde, kan bij niemand bevreemding wekken. En men mag het bijna als regel aannemen, dat daar, waar schatten zich ophoopen en rijkdommen zich vergaderen, verkregen onverschillig door welke middelen, godsdienst en zedelijkheid op een laag peil zullen staan.

Dat materialisme van onzen tijd werkt ijskoud terug op de kunst, en brengt voort wat men gewoon is het realisme te noemen. Het is heden niet meer het genie, dat de kunst beoefent, de man, wiens ziel gloeit van heilig dichtvuur en die, wat hij aan de natuur ontleent, in vrije en ongedwongene vormen teruggeeft; het is de meest prozaïsche sterveling, die in onze dagen dikwijls als kunstenaar optreedt, zijne kunst beschouwt als een middel om geld en veel geld te verdienen en in plaats van bij de natuur te gaan leeren, haar eenvoudig copiëert en niet de minste zelfstandigheid in zijne voortbrengselen ten toon spreidt.

[pagina 355]
[p. 355]

De kunst, de verpersoonlijking eener verhevene ziel, is een beroep geworden; poëzie is overgegaan in een erbarmelijk proza.

Pl atsen we ons voor een oogenblik op het gebied der schilderkunst en volgen wij den waren kunstenaar naar gindsche rots waar hij zich neêrzet om het heerlijk landschap, dat zich voor zijn begeesterd oog ontwikkelt, op het papier over te brengen. Alles leeft wat in hem is, en giet zich over als het ware in hetgeen hij aanschouwt; het ontvangt daardoor een nieuw leven, nieuwe pracht, en ontsluiert onwillekeurig zijne diepste geheimen en laat die den kunstenaar aanschouwen. Na eenige oogenblikken in grenzenlooze verrukking te hebben doorgebracht, heelt hij genoeg gezien, en zijne hand begint beelden en schaduwen te vormen, die in hoofdzaak met het voorbeeld overeenkomen. Maar zie op de bijzonderheden, op de détails, daar ontdekt ge verschil, maar een verschil dat u betoovert, dat u verrukt; en gij weet niet waar gij ze schooner vindt op het papier dan in de natuur. Gij ziet aan beide zijden fantasie, in de natuur de eeuwige veranderlijkheid en verscheidenheid der schepping, op het papier de poëzie, die het eigendom is van de ziel des kunstenaars.

Maar zie nu in museums, in galerijen, op tentoonstellingen de jammerlijke producten van realisten. Zij zijn niet in staat uw gevoel op te wekken; gij blijft ijskoud, al beschouwt gij ze uren lang. Geen vonkje dichtvuur straalt er uit om u te verwarmen en te koesteren, geen greintje gevoel om uw gevoel op te wekken. En hoe kan het anders? De realist heeft de naakte werkelijkheid teruggegeven, en deze is op het doek tot onveranderlijkheid, tot bewegingloosheid gedoemd. En welke werkelijkheid! Was het nog ten minste de natuur in eene harer vormen, eene ramp in haren geheelen omvang, een natuurverschijnsel, op een gegeven oogenblik bespied! Maar neen, het is het meest alledaagsch tooneel uit het dagelijksche leven, dat de realistische kunstenaar op het doek brengt. Hij heeft geen tijd om de natuur te bestudeeren en geen gevoel om haar en zijne producten te bezielen, hij bezit alleen de voortbrengingskracht, en deze laat hij werken tot schier in het oneindige toe. ‘Hoe vindt gij die vrouw, die daar aardappelen schilt?’ vroeg ons een vriend, toen wij onlangs met hem eene tentoonstelling bezochten. ‘Ellendig.’ antwoordden we kort af. En toen ons nadere verklaring werd gevraagd, vervolgden we: ‘is dat een tooneel, een echten schilder waardig? Kon hij voor zijn penseel niet iets edelers vinden? Maar daarenboven, de vrouw schijnt mij dood gebleven, terwiijl zij hare aardappelen schilde. Ziet ge eenig leven in die vingeren, die aardappel en mes omklemd houden, ziet ge er eenige beweging in? Bemerkt ge een straaltje gloed in die verglaasde oogen?’

Het realisme heeft sommige schilders en teekenaars zoo verre gebracht, dat zij zelfs voor de onzedelijkste voorstellingen niet terugdeinzen. Daarom vooral is het zoo gevaarlijk, daarom is zijn invloed in onze maatschappij zoo hoogst verderfelijk. Wij behoeven ons slechts bij de kunstplaten van onzen tijd en bij de fransche en duitsche Illusstratiën zooals die wekelijks bij honderd duizenden verspreid worden, te bepalen, om al het gewicht van dien invloed te leeren kennen. Die voortbrengselen zijn copiën van bestaande schilderijen of komen van geestige teekenaars voort, die hun talent door goud laten omkoopen ten dienste van het zingenot, dat men tegenwoordig meer dan ooit offers brengt. Het is walgelijk om te zien hoe zulk een teekenaar, wanneer hij eene tentoonstelling der beeldende kunst bezoekt, bij voorkeur tusschen de naakte modellen verwijlt, en zich beijvert om het tijdschrift, waarvoor hij werkt te stofferen niet venussen en badende nimfen. Is er onder de Magdalena's der moderne schilders ook wel ééne te vinden, die niet meer het kenmerk van wulpscheid dan van boetvaardigheid draagt?

Doch deze voortbrengselen kunnen noch altijd aan de eischen der kunst worden getoetst, er zijn er echter zeer velen wier eenige waarde in de prikkeling der hartstochten moet worden gezocht en die dan ook alleen prikkeling van hartstocht tot doel hebben. Zoo vonden wij o.a. onlangs in eene der meest verspreide duitsche Illusstratiën de afbeelding van een paleis van ontucht, te Berlijn in navolging van soortgelijk huis te Parijs opgericht. Het moest zelfs niet mogelijk zijn dat is een tijdschrift, bestuurd om aan den huisselijken haard gelezen te worden, dergelijk onderwerp kon worden behandeld; men moest begrijpen dat de wouden, die men daarmede in jeugdige harten slaat, vaak met te genezen zijn. Doch alsof dat nog niet genoeg ware gaf men er eene afbeelding bij van alles wat het paleis der wellust aan pracht en luister en ook aan afschuwelijke tafereelen oplevert. Is het inderdaad niet afschuwelijk om door middel van geschriften, die overal verspreid worden, een blik te doen werpen in huizen, die in den mond van een fatsoenlijk mensch nooit gehoord worden?

Het is alleen aan onzen zinnelijken tijdgeest en aan den speculatie-geest van gewetenlooze menschen, dat men dit kwaad te wijten heeft, en de moderne kunstenaars vorlagen en vernederen zich om voor goud aan zulke schandelijke speculatiën mede te werken. En zóó wordt de kunst, waar zij het hart moest verheffen, een middel van verleiding en opwekking der hartstochten, en vergeet zij zich ook al zoo ver niet, zij blijft door het koude realisme nog altijd zeer ver beneden hare roeping.

De christelijke kunst heeft zich altijd verre verheven boven het akelig realisme onzer dagen; waar zij haren adem zond, had alles vuur en leven, gloed en poëzie en voerde oog en hart naar hooger sferen. Het geraamte eener kerk kon reeds in verrukking breugen, zoowel als eene schets op het doek, maar daarom hadden ook de voortbrengselen der christelijke kunst eene onsterfelijke waarde, terwijl onze realistische producten nauwlijks een oogenblik het oog op zich gevestigd kunnen doen houden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken