Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 3 (1870-1871)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 3
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (38.90 MB)

Scans (1593.18 MB)

ebook (38.82 MB)

XML (2.42 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 3

(1870-1871)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 150]
[p. 150]

De bede eener huismoeder.

Mijn Hemel! 't is reeds negen ure... lk mag mij wel haasten om naar mijn kantoor te gaan’, zoo sprak in een deftig heerenhuis te Antwerpen, een koopman, terwijl hij den blik wierp op zijne bronzen pendule.

Met zichtbaren haast stond hij dan ook op en was weldra gereed om zijne woning te verlaten. Juist was hij op het punt om weg te gaan toen hem zijne vrouw, met een zuigeling op den arm, te gemoet trad en vroeg:

‘Gaat gij nu reeds naar uw kantoor, Eduard?’

‘Nu reeds, mijne lieve?’ antwoordde de aangesprokene eveneens met eene vraag, ‘'t Is negen ure, en ik heb van daag veel bezigheid.’ Terwijl hij dus sprak liefkoosde hij den kleine die met zoo vriendelijke oogjes hem tegenlachte.

‘Zoo, maar.... ik moest u dezen morgen nog spreken vóór gij heên gaat.’

‘En wat is er, vrouwtje?’ vroeg Eduard, terwijl hij voortging met den kleine te streelen.

Mevrouw werd blijkbaar verlegen; men kon het haar aanzien dat zij iets gewichtigs op het hart had.

‘Eduard,’ zoo begon zij dan haastig, ‘ik moet u al weder om geld vragen als u dit voor den oogenblik niet ongelegen komt.’

‘Geld, Marie! Alweder geld!’

Nu speelt de koopman niet langer met zijn zoontje; in zijn volle lengte staat hij daar voor zijne vrouw met de wenkbrauwen bedenkelijk opgetrokken en wijd geopende oogen als het beeld der ontsteltenis zelve.

‘Ik meende dat ik u reeds uw maandgeld voor het huishouden gegeven had.’

‘Dat is zoo,’ antwoordde mevrouw, ‘maar ik heb in den laatsten tijd meer dan gewone uitgaven te doen gehad. Alles is zoo duur en daarbij heeft de keukenmeid wederom hooger loon gevraagd.’

‘Maar neem dan eene andere.’

‘Dat gaat zoo gemakkelijk niet, Eduard; de onze is helder en spaarzaam en gij weet wel dat veranderen maar zelden verbeteren is. Buitendien is er toch veel te betalen aan allerlei kleinigheden en rekeningjes....’

‘Verstaan, ten volle verstaan, lieve,’ onderbrak haar Eduard haastig. ‘Gij kunt verdere uitlegging sparen, welke slechts zou doen zien dat uwe huishouding nalatig en verkwistend is. Al uwe verontschuldigingen dienen slechts om dit te bewijzen.’

Mevrouw beet zich op de lippen, terwijl het vuurrood der schaamte hare wangen kleurde. ‘Eduard, gij valt mij hard,’ sprak zij; ‘gij weet dat ik evenmin verkwistend als slorsig ben.’

‘Ik twijfel er geenszins aan, Marie, dat gij eene betere gedachte van u zelve hebt,’ was het antwoord. ‘Spraken slechts de bewijzen niet te zeer tot uw nadeel. Als men toch acht honderd frans per maand heeft dan kan men wel toekomen in een huishouden als het onze.’

‘Acht honderd francs per maand is maar ruim vier en twintig per dag.’

‘Maar vier en twintig per dag!’ herhaalde de koopman terwijl hij sterk drukte op dat eerste woord. ‘Maar vier en twintig, Marie! Weet gij wel dat vier en twintig frans een aardig duitje is? Ik heb zooveel per dag niet noodig.’

‘Hoeveel hebt gij noodig, Eduard?’

‘Hoeveel ik noodig heb? Ik zie niet in dat dit juist met onze zaak in verband staat. Maar dit staat vast bij mij dat ik kans zie om met vier en twintig francs de kosten van het huishouden te bestrijden.’

‘Onder alle omstandigheden?’

‘Onder alle omstandigheden, mevrouw.’

Mevrouw lachte ongeloovig. ‘Ik geloof niet dat u dat gelukken zou, Eduard,’ hernam zij.

‘Ik weet dat het mij gelukken zou, mevrouw’, ging de koopman voort, ewelke om meerderen nadruk op zijne woorden te leggen opzettelijk zijne chtgenoote met hare eigen woorden toesprak.

‘Dan hoop ik dat gij uwe kunst maar dadelijk in praktijk moogt brengen,’ hernam mevrouw, wier geduld ten einde was. ‘Mij is het onmogelijk om met zoo weinig huis te houden, en ik ben niet langer voornemens mij het hoofd te breken met het zoeken naar middelen om met vier en twintig francs per dag toe te komen. Ik heb mijn best gedaan, zonder, naar het schijnt, veel dank verworven te hebben; van nu af trek ik mij dan ook terug.’

De koopman staarde verbaasd naar zijne vrouw, welke steeds nog met fonkelend oog en vuurrood aangezicht voor hem stond; nooit had hij haar zoo gezien.

‘Hoe meent gij dat, Marie?’ vroeg hij.

‘Ik meen, Eduard, dat als gij met vier en twintig francs alle uitgaven van onze huishouding kunt bestrijden, gij dan ook reeds nu het genoegen moet smaken er de proef van te nemen. Hier zijn mijne sleutels.’

Maar de koopman deinsde blijkbaar verschrikt terug voor deze insigniën van de oppermacht in het huishouden.

‘Maar, lieve,’ sprak hij haastig, ‘gij vergeet dat ik mijne zaken heb en op mijn bureau hoor te zijn.’

‘Laat uwe zaken maar een dag rusten, die zullen er morgen nog wel zijn,’ antwoordde mevrouw. ‘Ik zeg u dat ik het niet langer beproeven wil om met ontoereikende middelen de kosten van het huishouden te keer te gaan.’

De koopman zag zijne vrouw vragend aan. In haar scherpen blik en saamgenepen lippen was eene vastberadenheid te lezen waartegen iedere strijd overbodig was.

‘Welaan dan, mevrouw,’ sprak hij, ‘daar dit dan werkelijk uw verlangen is zal ik u toonen dat gij verkeerd gerekend hebt en dat gij geld genoeg hebt aan vier en twintig francs per dag.’

‘Ik zal intusschen van dezen vrijen dag gebruik maken om mijn breiwerk wat door te zetten; maar zelden kan ik daar zooveel tijd aan besteden als van daag.’

‘Zoo als... gij... wilt, Marie.’

De koopman nam met zekeren ernst weêr plaats in zijn leunstoel; stak een sigaar aan en begon de courant te lezen. Mevrouw zocht haar breiwerk op, na eerst den kleine aan de kindermeid te hebben overgegeven

‘Als dat huishouden heet, dan is het nog zoo slecht niet,’ dacht de koopman; maar daar kwam de keukenmeid binnen.

‘Mevrouw, wat zullen wij voor dezen middag klaar maken?’

‘Mijnheer zal u bescheid geven, Margriet,’ was het antwoord van de ex-regentes, terwijl zij met eene zekere deftigheid de meid naar haar echtgenoot verwees.

Hoezeer de koopman hierdoor een weinig van zijn stuk was gebracht, toch had hij voor niets ter wereld willen toegeven.

‘Gebraden hoen, Margriet, met aalbeziën-gelei en selderij-salaad... en... een vleeschpastei met podding voor dessert.’

De koopman bewonderde zijn groote kennis van het huishouden.

‘Wil mijnheer mij dan maar geld geven,’ vroeg Margriet, ‘dan zal ik terstond naar de markt gaan.’

‘Hoeveel moet gij hebben, Margriet?’

Deze rekende het op hare vingers uit. ‘Tien francs voor de hoenders, mijnheer, en drie voor de groente.’

Dertien francs, Margriet? Hebt gij het niet te hoog uitgeslagen.’

‘En nog twee francs voor de gelei’ vervolgde Margriet onbarmhartig.

De koopman gaf het met weêrzin.

‘Spaar zoo veel gij kunt, Margriet.’

Deze ging hoofdschuddend heen zoozeer was zij vertoornd over de gierigheid van den nieuwen keuken-regent.

‘Mijnheer, hier is de rekening voor uwe courant’ zoo sprak de werkmeid, terwijl zij den koopman een papier toereikte.

‘Hoeveel is het?’

‘Twee en een halven franc, mijnheer.’

Weêr maakte de geldman zijne beurs los en gaf het gevraagde. Een oogenblik later was de meid er al weder.

‘Vergeef het mij, mijnheer, de boer aan wien het hout besteld was heeft het gebracht; hij vraagt vijf franc loon.’

‘Maar dat is te veel!’

‘Hij heeft er meer dan een dag aan gewerkt, mijnheer, en daarenboven heeft hij altijd zooveel ontvangen.’

‘Nu, hier is het,’ sprak de koopman verstoord. ‘Ik moet zien dat ik iemand vind die mij billijker loon vraagt, want het gaat niet aan om voor de kleinste diensten het meeste geld uit te geven.’

Dit laatste was aan zijne vrouw gericht, maar deze breide rustig voort; het lag niet in haren aard om op zulke zijdelinge aanvallen veel acht te slaan.

‘De ketellapper heeft den grooten ketel gerepareerd,’ zoo sprak de dienstmeid weêr; ‘Een franc als het u belieft?’

‘Een franc! Een franc om een ketel te repareeren.’

‘Ja, mijnheer; hij is op twee plaatsen gesoldeerd.’

‘Daar komt de loopjongen van den kruidenier in de straat aan’ bemerkte mevrouw, die een oogenblik van haar werk opzag. En werkelijk het was weêr:

‘De rekening van den kruidenier, mijnheer; ze is reeds gekwiteerd.’

De koopman nam het papier aan en las het met stroeven blik.

‘Een en twintig en ½ franc voor eene kleine rekening van vier dagen. Lieve, lieve, wij moeten er orde op stellen. Het schijnt niet goed te gaan in het huishouden.’

‘En toch hebt gij u gisteren nog beklaagd dat de saus niet smakelijk genoeg was, Eduard,’ voerde zijne echtgenoote hem te gemoet; ‘en voor een paar dagen hebt gij gezegd dat alles zoo smakeloos was, dat ik het eten beter moest kruiden.’

[pagina 151]
[p. 151]

‘Ik hoop dat gij u toch niet altijd zult blijven beroepen op woorden die ik misschien gisteren bij toeval uitsprak,’ bromde de koopman vertoornd. Mevrouw deed of zij het niet hoorde.

‘Wat is het nu weêr?’ ging de koopman voort toen de meid op nieuw binnen kwam.

‘De nota van den schoenmaker, mijnheer.... Wil mijnheer de goedheid hebben die dadelijk te betalen, want de man moet er morgen zijne huishuur meê voldoen.

‘Hoeveel is het?’

‘Zes en dertig francs, als het u belieft, mijnheer.’

‘Zes en dertig francs! Voor drie paar kinderschoenen! Maar vrouwlief is dat geen overdreven weelde?’

‘Herinnert gij u wel, Eduard, dat gij gisteren nog geklaagd hebt dat ik den kleinen Willem met versleten schoenen liet loopen.’

‘Gij moet altijd gelijk hebben. Maar het doet er niet toe; de rekening moet betaald worden daar de schoenen gekocht zijn.

‘Dat denk ik er ook van’ voegde mevrouw er bij.

Nu bleef het rustig tot aan het middaguur toen twee hupsche jongens van negen en zeven jaar kwamen binnenstormen, met den uitroep:

‘Mama, mama, ik moet een franc hebben voor mijn nieuw boek; en Henri een halven voor eene lei. Henri is op de rekenklas gekomen, mama!’

‘Vraagt het aan papa, kinderen,’ sprak mevrouw, en gedwee haalde het hoofd des huisgezins de gevraagde 1½ franc voor den dag.

‘Papa, papa,’ zoo kwam een oogenblik later de kleine Henri binnen ‘Margriet zegt dat zij eene flesch olijfolie noodig heeft voor de selderij-salaad. Mag ik meê gaan om ze te halen? Geef mij dan maar een vijf franc.’

De koopman draaide den vijf franc vertwijfelend in de hand om, hij bedacht hoe alles zooveel geld kostte, zelfs zijn lievelingsgerecht, de selderijsalaad. Eindelijk gaf hij toch toe aan zijn zucht naar die lekkernij.

‘Ziedaar, Henri,’ sprak hij, ‘ga maar mede.’

‘Mag ik voor tien centen china's-appelen koopen, papaatje?’ smeekte het kind.

‘Nu ja, wat mij betreft.’

Na het middagmaal, waarbij de huisheer zich de selderij-salaad goed liet smaken, strekte hij zich behagelijk op zijn canapé uit om daar een oogenblik te slapen. Maar ter nauwernood was hij ingesluimerd of hij werd door Willem gewekt met de woorden:

‘Papa, wilt gij geld geven voor deze rekening?’

‘Rekeningen, nog al rekeningen,’ zuchtte de arme man, terwijl hij zoo haastig opvloog dat de kleine Willem er voor terugschrikte. ‘Is dan ons geheele leven niets meer dan het betalen van rekeningen? dan een voortdurende aanval op onze beurs?’

‘Dat denk ik somwijlen ook zoo’ bemerkte mevrouw, welke haren zuigeling in slaap wiegde.

‘Dertig francs! Is het mogelijk dat wij in ons klein gezin voor dertig francs gas verbruiken in ééne maand!’ riep hij weemoedig uit.

‘Onlangs heb ik daarop willen besparen, Eduard,’ voegde zijne vrouw hem toe, ‘maar gij hebt u beklaagd dat het in huis zoo donker was als de nacht.’

Zonder meer betaalde de koopman de gehate rekening en zonk toen met een zucht achterover op zijne canapé. Een vol uur kon hij daar rustig liggen, hoewel hij geenszins ingeslapen was. Eindelijk sprak hij:

‘Marie!’

‘Wat is er, Eduard?’

‘Hier zijn uwe sleutels.’

‘Dank u. Hebt gij nu genoeg ondervinding van het huishouden?’

‘Moet gij alle dagen zooveel rekeningen betalen?’

‘Niet altijd. De rekening van het gas komt maar eens in de maand en nieuwe schoenen behoeven niet dagelijks gekocht te worden. Maar voor dit komt weêr wat anders, en zoo kan deze dag een vrij goed denkbeeld geven van de vele vorderingen die dagelijks aan mijne beurs gesteld worden.’

‘Weet gij hoeveel ik van daag uitgaf?’

‘Ja, meer dan honderd francs.’

‘'t Is toch veel!’

Een oogenblik heerschte eene doodsche stilte.

‘Vrouwlief,’ begon de koopman eindelijk weêr, ‘ik heb ongelijk gehad.’

‘Ik dacht dat gij mannen altijd gelijk hadt.’

De koopman kreeg een aanval van hoest, schijnbaar om deze woorden niet te hooren.

‘En,’ zoo ging hij dan bedaard door, ‘ik ben voornemens uw maandgeld te vermeerderen.

‘Uit bijzondere gunst en genade, of slechts ter wille van het recht?’

‘Slechts om het laatste.’

‘Zeer goed’, antwoordde mevrouw, terwijl de vreugde over de behaalde zegepraal uit hare blauwe oogen straalde. lk zal alle moeite aanwenden om zooveel doenlijk te sparen.’

‘Mij dunkt, ik zou beter doen met nu maar naar mijn kantoor te gaan,’ vroeg de koopman.

‘Geheel naar uwe verkiezing,’ antwoordde mevrouw, welke al haar krachten moest inspannen om zooveel zij kon haar vreugde te matigen.

Sinds dien dag wachtte Eduard zich wel om zich nog in het huishouden te mengen, hij had geleerd dat hij op zijne vrouw moest vertrouwen.

‘De vrouwen weten dat het best’ fluisterde hij in het geheim zijne vrienden toe, wanneer deze zich wilden beklagen over de kosten der huishouding. ‘En - maar dit blijft onder ons - ik zou mij niet in hare plaats willen stellen, zelfs niet al kon ik beschikken over tienmaal zooveel als haar is toegestaan. Waarlijk ik zou het niet willen?’

Maar welke man zou dat ook willen?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken