Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 3 (1870-1871)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 3
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (38.90 MB)

Scans (1593.18 MB)

ebook (38.82 MB)

XML (2.42 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 3

(1870-1871)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De hand.

De menschelijke gedaante herinnert ons aan de afgodenbeelden, die men nog in de eenzame, vervallen tempels van Egypte vindt. Die beelden zijn nu eens bewonderenswaardig door hunne schoonheid, dan weder belangwekkend door hunne oudheid; - geene barbarenhand heeft ze verminkt, maar, prijkende met een' gordel van zinrijke beeldspraak, blijven ze eene bron van studie en van eerbied voor de oudheid. Ook het menschelijk lichaam prijkt met eene beeldspraak: maar oneindig grootscher en verhevener dan die der egyptische afgoden. Het menschelijk lichaam is gevormd door den Eeuwige, wiens evenbeeld wij erkennen in het heerlijke, wondervolle maaksel, dat zijne weêrga niet heeft binnen de grenzen der zichtbare wereld. Ieder lichaamsdeel, van af het hoofd tot de voeten, verkondigt de waarde en het wezen van den mensch. Een trotsche, opgerichte stand; oogen, wier vurige blikken het sterrenlicht weêrkaatsen; lippen, waarop een tweede ‘Het worde’ zweeft; handen en voeten, de attributen zijner heerschappij; - ziedaar het beeld van den gebieder der aarde, in wiens bouw de koninklijke symboliek onuitwischbaar is ingeprent.

Vergelijkt men nu de lichaamsdeelen onderling, dan behoeft het wel geen betoog, dat de handen meer waarde hebben dan de voeten. Al noemt een Burmeister den voet het karakteristieke lichaamsdeel, het schoonste geschenk des hemels, zoo lijdt het evenwel geen tegenspraak, dat de hand in wezen en beteekenis oneindig hooger staat dan de voet. Hoe dichter hij het hoofd, des te edeler is het orgaan; hoe meer daarvan verwijderd, des te dierlijker. Hoe schoon en bevallig de voet wezen moge, hij raakt den grond, en, hoe hij zich ook bewege, altijd zinkt hij verder naar den grond terug. Door den voet alleen is de mensch aan de aarde gekluisterd. Vandaar is de voetwassching een symbool der volmaaktste ootmoedigheid, en den voetkus vordert op aarde Christus' Stedehouder alléén. De voet, op den nek des vrijen mans gezet, maakt hem tot slaaf; de hand, gelegd op het hoofd des slaafs, herschept hem in een vrij man. De hand alleen maakt den mensch tot handelend wezen, en kenschetst hem, zooals Anaxagoras zegt, als een denkend schepsel; ofwel de mensch ontving de hand, omdat hij het verstand verkreeg zooals Aristoteles zich uitdrukt.

De hand is voor den romp, wat het oog voor het hoofd is, zij maakt alles na wat het oog ziet en vervangt het soms geheel en al. Het voelen van den blinde wordt zien, want, gelijk de ouden verklaarden, is zien het voelen met de lichtvingers van het oog. Door de hand worden alle gereedschappen in beweging gebracht, waarvan zij het oorspronkelijk model is geweest. Wie erkent in den hamer niet de gebalde vuist, in de tang de tot grijpen gekromde hand, in de spade de hand met aaneengesloten vingers, en in den hooivork niet de hand met uiteengespreide vingers? Zeer geestig zegt Lichtenberg: ‘de hand was de eerste slinger, de eerste drinkbeker, de eerste tafel, de eerste waaier, en het eerste bewijsmiddel voor de hersenen.’

De hand is het middel, waardoor de ziel des menschen hare gewaarwordingen en gevoelens naar buiten openbaart of de kunststukken van

[pagina 347]
[p. 347]

haar scheppingsvermogen voltooit. Den dooden steen stort zij ziel en leven in; in verrukking en met een heiligen schrik vervuld, knielen wij neder voor het beeld des kunstenaars; - uit onbeduidende snaren lokt zij een stroom van harmonische klanken, die het gemoed opbeuren en ons hulde afdwingen voor het genie des toonkunstenaars; - op het eenkleurige doek toovert zij eene wereld vol leven en afwisseling, die hart en oogen boeit en menigwerf een traan doet vlieten bij het kunstgewrocht des schilders; - en terwijl zij zich in het gebed verheft, voert zij als in eene omhelzing, den geest van genade en verzoening van den hemel naar de aarde neer.

Vragen wij nu, waar loor verkrijgt de hand al die eigenschappen, dan is het antwoord duidelijk: alleen door haren bouw. Den ontleedkundige is het voorbehouden nauwkeurig het beenderen-stelsel en de onderlinge verhouding der gewrichten na te gaan; om de stevige groepen van spieren en pezen, die zich nu eens kruisen, dan weder samenloopen, dan weder zich verdeelen, om later weêr bijeen te komen; die hier aan het einde, ginds in het midden van het been bevestigd zijn, in hunne bewonderenswaardige aaneenschakeling te ontleden; ofwel om het teedere vlechtwerk der zenuwvezels te ontwarren, die van de uiterste vingertoppen den ontvangen indruk terugvoeren naar den zetel van het bewustzijn, de hersenen. Het oog van den leek ziet slechts hunne uitwerking, maar daarom is deze niet minder verrassend. Bij uitgestrekten, opgeheven arm doet zij zich gebiedend en beheerschend gelden, als teeken van kracht en heerschappij; valt zij in deemoedige, onderworpene houding langs het lichaam, het is een teeken van wilsverloochening, zooals de gedrilde rekruut daarvan dagelijks een sprekend beeld kan geven.

Geen slag treft met meer kracht en verpletterende zekerheid dan die, welken de met knods of zwaard gewapende arm toebrengt, wanneer hij, gebogen zijnde, zich uitstrekt. De matroos, die met eene hand aan de zwevende touwladder hangt en met de andere den mast kapt, en de hindostansche spinster, die door bloote betasting van den katoendraad twintig verschillende soorten van fijnheid onderscheidt, geven slechts één voorbeeld onder duizenden, van de krachts- en gevoelsontwikkeling der hand.

De vingers breiden zich straalsgewijze uit, zoo evenwel, dat de duim zich vrij en bewegelijk afscheidt van de vier overige vingers, die inniger met elkander verbonden blijven. Door zijne plaatsing geeft hij kracht en stevigheid aan de overige vingers, terwijl zijne kortheid vergoed wordt door de meerdere lengte van den midden-vinger, waarom de andere vingers zich trapsgewijze groepeeren.

Op deze afwisseling berust de betooverende beweegelijkheid en de diepzinnige schoonheid der hand, wier macht gelegen is in hare tweeledige natuur, die tegenovergestelde krachten harmonisch verbindt, en die, verre van al het dierlijke, onder eene fijne, bijna doorschijnende huid, het rijkste zenuwleven en de krachtigste spiergroepen deels vertoont en deels verbergt.

Van daar knoopt zich aan de hand, meer dan aan eenig ander lichaamsdeel, eene rijke symboliek of zinnebeeldige beteekenis. Als zitplaats der sterkte was zij vooral het teeken van macht en kracht. Jehova verkondigt aan zijn onderdrukt volk: ‘Ik wil u verlossen met uitgestrekten arm;’ en weeklagend roept de profeet uit: ‘Er is niemand, die uit uwe hand kan red len!’ Wanneer wij van de profeten lezen, dat de hand des Heeren over hen gekomen is, zoo beteekent dit dat zij van den Geest Gods zijn doordrongen; en nog in onzen tijd bestaat er menige uitdrukking, waarin de hand zinspeelt op den scherpzinnigen geest of het gevoelvolle gemoed.

‘Hand en hart,’ is eene dier schoone, eeuwenoude spreuken en even rijk aan beteekenis, als de diep in den volksgeest gewortelde gedachte van ‘Hart en Smart.’

Elkander de hand geven, het in elkander leggen en houden der handen beteekent met eenvoudige, doch treffende beeldspraak het verbond van vriendschap en trouw en de plechtige belofte eener aangegane verbintenis.

Wat wonder, dat de poëtische volksgeest der oostersche volksstammen, ten tijde van Alexander den Groote en ook later in de Middeleeuwen aan de hand voorzeggende, wonderkrachtige eigenschappen, toovermacht van allerlei aard toeschreef, en dat voorteekens eener bevende hand, met vuurproeven, Godsgerichten, enz. de grondslagen werden van menige mystieke wetenschap, wier begin somtijds tot de verre oudheid opklimt. Vrij moge men nu in onze dagen weinig waarde meer hechten aan deze misgeboorte eener overspannen verbeelding, toch miste zij niet allen grond. Het is bekend, dat de magnetische en electrische stroomen vooral door en in de hand werken en al heeft men hare slaapverwekkende, magnetische werking of hare geneeskrachtige aanraking overdreven, wie kan het eigenaardig gevoel beschrijven, dat zijne ziel gewaar wordt, wanneer eene hand zich vertrouwelijk en liefkozend in de zijne legt, of wel zegenend en bemoedigend ons hoofd aanraakt. Is het dan niet wezenlijk, of ons iets geheimzinnigs overkomt? Voelen wij dan geen zachten, betooverenden stroom, die onze ziel doortintelt? Zelfs dieren blijven niet ongevoelig voor de aanraking eener menschenhand. Het paard, de hond, en menig huisdier vleit zich neder onder de streelende hand zijns meesters, terwijl de woeste woudbewoner zich kromt en bukt onder de macht der temmende, gebiedende hand van zijnen heer.



illustratie
(SENSIBILE.)




illustratie
(MOTORISCHE.)




illustratie
(ELEMENTAIRE.)




illustratie
(PSYCHISCHE.)


Een tweede uitvloeisel van de hooge beteekenis der hand was de Cheiromantie, of de kunst om uit de hand waar te zeggen, die zich verstout heeft om het woord der H. Schrift op zich toe te passen: ‘In uwe handen heb ik het opgeteekend.’ Zij berustte evenwel op een juist begrip van de beteekenis der hand. Deze toch is zoodanig met het wezen en het karakter van den mensch verbonden; - zoozeer met zijn leven saamgesmolten, dat zij onmogelijk aan een ander kan behooren; - en dat zij, naast het gelaat, de getrouwste spiegel van ons in- en uitwendig leven is. Ouderdom, geslacht, stand, beroep, aanleg, levenslot: alles drukt zich min of meer, zwakker of sterker uit in hare trekken en vormen. Hoe roerend en mollig is niet de hand eens kinds? Daar is geen lijn zichtbaar, geen gewricht, geen ader kan men bespeuren. Alles is nog teederheid, nog droom, nog onschuld. En nu de hand eens grijsaards? Wie kan haar zonder een gevoel van eerbied beschouwen? Deze handen hebben een leven vol zorgen en teleurstellingen, vol kommer en lijden doorworsteld; dor en uitgeteerd beven zij als een verflenst blad, en in hare vermagerde vlakte heeft de dood zijn ‘Memento’ geschreven. Maar men ga verder. Vergelijk de teedere, kleine vrouwenhand met de groote, sterkere manshand. Men beschouwe hare verscheidenheid in ieder beroep, bij ieder ambacht en in iederen stand en ieder zal zijnen eigenaardigen vorm hebben. Dit verschil is zoo duidelijk en opvallend, dat men den vorm der hand in twee hoofdtypen heeft verdeeld: te weten: de gevoelige (sensibile) en de scheppende (motorische) hand. Gene is teeder, klein en lang, deze groot, grof en vol; gene heeft langzaam spits toeloopende, afgeronde vingers, deze groote vingers met sterk uitstekende gewrichten en breede, bijna vierkante toppen. Bij de eene zijn de nagels smal en doorschijnend, bij de andere grof en ondoorschijnend. De eerste hand behoort aan het prikkelbare gevoelsleven, duidt fantasie en teêrgevoeligheid aan en behoort algemeen aan het vrouwelijke geslacht. De tweede is de hand der krachtige natuur, van den mensch vol energie, wils- en scheppingskracht, de ware manshand. Naast deze twee hoofdvormen onderscheidt men nog twee neven-vormen: de lager-ontwikkelde of elementaire, en de hooger-ontwikkelde of psychische hand. De eerste is de minst volmaakte vorm. Korte, dikke vingers met breede, stompe nagels en eene eeltachtige huid maken haar geschikt tot groven, zwaren handarbeid. De schoonste, maar zeldzaamste vorm is de psychische. Zij vereenigt in hare type al wat edel en schoon is en bijzonder kenmerkend zijn hare fijne, smalle vingers, wier gewrichten zich in eene zachte welving verheffen en wier toppen ovaal-spits toeloopen. Het schoonst vindt men haar afgebeeld in Titiaan's meesterstuk ‘de Cijnspenning’ berustende in de galerij te Dresden. De schoone hand is niet het minste, dat onze bewondering afperst in de edele gestalte van den Heiland. Die hand is waarlijk schoon, ja goddelijk; zij wijst met den slanken wijsvinger

[pagina 348]
[p. 348]


illustratie
EEN BINNENHUIS VAN JAN STEEN.


[pagina 349]
[p. 349]


illustratie
EEN HONDENVANGER TE PARIJS, GEDURENDE HET BELEG.


[pagina 350]
[p. 350]

wel naar het geldstuk van den sluwen Farizeër, maar gewaardigt zich niet het aan te raken.

Het spreekt van zelf, dat deze vier scherp geteekende hoofdtypen, zoowel wat vorm, als kleur en geaardheid betreft, in zekere betrekking staan tot het karakter van den mensch. Eene dorre, magere, harde hand behoort aan den gierigaard, den misantroop; terwijl jeugd, gezondheid, levensvreugde u eene schoon gekleurde, volle, zachtwarme hand aanbiedt. Het is een alom verspreid gebruik, dat de rechterhand boven de linker wordt gesteld; zij is de hand, die meer kracht en vaardigheid heeft, die zweert en belooft en waaraan eer en voorrang is verbonden.

Linksch te zijn, staat gelijk met onhandig en dom.

Ofschoon de kracht der gewoonte veel invloed heeft op het veelvuldig gebruik der rechterhand, zoo schijnt dit echter ook te berusten op de in alles doorstralende tweezijdigheid van het menschelijke lichaam en iets raadselachtigs te bezitten, dat wellicht een onderwerp voor een scherpzinniger onderzoek kan uitmaken.

Slaan wij liever een blik op de vingers. Deze zijn als 't ware de toppunten van het menschelijke leven. Nooit in rust, altijd in beweging, vol leven en werking, zijn zij de bewegelijkste deelen van het lichaam. ‘Geen vinger meer roeren,’ beduidt terecht de volmaaktste onmacht. De dichterlijke beschouwing der natuurvolkeren zag in de vingers zelfstandige wezens en gaf ieder zijn eigen naam en bestemming. Getuige de menigte legenden, liedjes en sprookjes uit de kinderkamer; als: van de vijf broeders; van Duimeling had een varken geslacht; van Pinkske, Lauwerinkske enz.

De duim is de gewichtigste vinger der hand. ‘Aan den duim erken ik den mensch,’ zeide d'Arpentigny; en onvergetelijk blijven Newton's woorden: ‘Bij gebrek van alle andere bewijzen erken ik in den duim het bestaan van God.’ Zijne verschillende namen zijn vol beteekenis: tegenhand bij de Grieken, vingervader bij de Indianen, vingermoeder bij de Maleiërs, terwijl bij de germaansche volksstammen duim zooveel beteekent als kracht en macht: van daar het bekende ‘onder den duim houden.’ Het verlies van den duim is ten allen tijde als een der grootste verliezen beschouwd; een mensch zonder duim is een hulpeloos wezen. De Noormannen lieten zijn verlies betalen tegen de waarde der halve hand, en de Franken tegen een zesde van het leven. Het ‘pollice truncus’ der Romeinen, teruggegeven in het fransche ‘poltron’ bloodaard, is van algemeene bekendheid. Deze verminking was ook een recht van den overwinnaar, gelijk ons het Bijbelsch verhaal van Adoni Besek leert. Bij de Romeinen besliste het opheffen of neêrbuigen van den duim (vertere pollicem) over het leven of den dood van den overwonnen gladiator. Zijne andere namen zijn: Godsvinger; koopmansvinger, geldteller (van daar het bekende ‘duimkruid’) enz.

De overige vingers bieden minder karakteristieke eigenschappen aan. De benaming wijsvinger, boogspanner, behoeft geene nadere verklaring. Op den mond gelegd, is hij eene zeer beteekenisvolle pantomine: de zwijgvinger der Grieken. Verder is hij de voorproever, boterlikker, pottenkijker. Hij heeft zeer prikkelbare zenuwen, zoodat hij het meeste lijdt bij den zoogenaamden schrijfkramp. Volgens Suetonius zou Augustus zeer aan dit euvel hebben geleden, terwijl daarentegen Septimius Severus met den wijsvinger een rijtuig in vollen gang tegenhield en iemand slagen toebracht alsof hij ijzer of hout in zijne hand hield.

De midden-vinger is de krachtigste, langste en hoekigste; van daar zijne namen langeman, langbeen, lange hans, enz. De vierde is de ringvinger, de genezende vinger der Ouden. De laatste is de kleinste, de verstooteling, pinkje, klein pinkske, lutjevinger.

Zeer juist zegt Quintilianus: ‘De beweging der hand, zonder welke iedere voordracht haar effect mist, heeft zoowel als de spraak kracht en rijkdom van beteekenis. Want terwijl de overige lichaamsdeelen den redenaar slechts ondersteunen, spreekt zij als 't ware voor zich zelve. Door haar eischen en beloven, roepen en verwij leren, dreigen en smeeken wij; door haar geven wij vreugde en droefheid, twijfel en toestemming, bewondering en schrik te kennen.’ Wie stemt niet in met deze woorden? Juist hier treedt de bezielen le natuur der hand in haar waar daglicht. Wel is waar staat het geheele lichaam, en vooral het gelaat, door zijne welsprekende uitdrukkingen, ten dienste van de pantomine; maar de hand is en blijft de eigenlijke cicerone des redenaars. Zij is en blijft dit door hare plastiek, die even beteekenisvol en doeltreffend, als schoon en verscheiden kan worden genoemd.

Wanneer wij, in gedachten verzonken, de handen op de borst of den rug kruisen, om het lichaam als 't ware te binden en den geest zijn vrijen loop te laten; wanneer wij onder de bewijsvoering den vinger aan den neus, het eigenlijke speurorgaan, brengen; wanneer wij de handen boven het hoofd samenvouwen om aan te duiden, dat ons iets noodlottigs is overkomen; wanneer wij handenwringende het strijden met 's menschen rampspoeden voorstellen; wanneer wij, hulpbehoevend en smeekend, de handen openen als om iets te ontvangen of ze biddende samenvouwen als een teeken van onderwerping aan een Hooger Wezen; dan zijn dit gebaren, die niemand leert, en die toch een ieder verstaat. Wij maken ze, ons zelven onbewust, onwillekeurig, als eene uiting van het inwendige zieleleven, en juist daarin is hunne macht gelegen. Tegenover dit onwillekeurige gebarenspel, staat het willekeurige, de mimiek; - eene kunst, die naar men zegt vooral den Siciliaan als aangeboren is. Haar ontstaan dagteekent van den tijd der grieksche dwingelandij, toen elke samenspraak en vertroosting door woorden aan de onderdrukte Sicilianen verboden was en hun niets anders overbleef dan de stomme spraak der gebaren. Door nood en verdrukking uitgevonden, in haat en liefde gekoesterd en ontwikkeld, bereikte de mimiek bij de Sicilianen eene volmaaktheid, die te recht de bewondering van den vreemdeling verdient. In het midden der grootste opschudding of opeengehoopte volksmassa, maakt de Siciliaan zich verstaanbaar door zijne gebaren; en van venster tot venster, van balkon tot balkon is de vinger-telegraaf van den Siciliaan onophoudelijk werkzaam, terwijl de geliefde een bijzonder gebarenspel heelt voor haren verloofde, de duenna en voor de vriendin.

De geschiedenis heeft ons een treffend voorbeeld bewaard, hoe diep de mimiek met het volkskarakter vereenzelvigd is. Na den val van Murat, vorderde het gepeupel van koning Ferdinand de plundering van het koninklijke paleis te Resina. Ferdinand verscheen op het balkon, hield den vinger boven den mond, kruiste de handen, tokkelde met de vingers en streek met de hand langs de kin omhoog. Dat was alles: ‘zijt rustig, er wordt niet geplunderd.’ Onder den jubelkreet: ‘Evviva Nasone!’ (Leve Ferdinand de Langneus) ging het volk uiteen.

Hoe komiek dit voorbeeld ook wezen moge, zoo duidt het ons toch de hooge waarde der hand aan. Gelijk men in oude afbeeldingen Neptunus met een enkel teeken van zijnen drietand de golven ziet bedwingen, zoo stelt de hand, met een enkele beweging, paal en perk aan den woesten hartstocht van eene opgewonden volksmenigte, en ontwikkelt zij eene macht, die alleen aan het woord, aan den adem van den onsterfelijken geest toekomt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken