Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 3 (1870-1871)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 3
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (38.90 MB)

Scans (1593.18 MB)

ebook (38.82 MB)

XML (2.42 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 3

(1870-1871)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De legende van ridder Persijn.
Slot.

IV.

Persijn had intusschen zijn gebed geëindigd en steeg welgemoed te paard. Hij genoot die opgeruimdheid van gemoed, dien troost dien men gevoelt, wanneer men met kinderlijke eenvoudigheid zijn hart voor God heeft uitgestort. O! hoe zoet waren hem die uren geweest vóór het beeld der Moedermaagd dóórgebracht; hoevele genaden had hij van haar afgesmeekt; hoe vurige verzuchtingen waren aan zijne lippen ontvloeid! En daarenboven, in een hemelsch vizioen was hem de overwinning in het steekspel beduid. Al voortrijdende was hij nog geheel verdiept in zijne mijmering, zoodat hij niet eens bemerkte dat de zon reeds hoog aan den hemel stond. De grijze kluizenaar, de biddende landlieden, de geurige veldbloemen op het altaar, het aanminnige gelaat der Moedermaagd, de liefdevolle blik van den kleinen Jezus, maar vooral het wondervolle vizioen dat hij gehad had, dat alles zweefde hem voor den geest, en, zich voorover buigende over de manen van zijn witten strijdhengst, prevelde hij zacht een ‘Ave Maria.’

Reeds is hij tot in de nabijheid der stad voortgereden. Welke bekende tonen dringen daar op eens door in zijne ooren? Hoort hij niet het geschater der bazuinen door cymbalen en pauken begeleid? Zijn het geen jubelkreten die hij hoort aangeheven? Is de strijd dan reeds gestreden?.... Nu gaan hem de oogen open en alles wordt hem duidelijk! Hij heeft zijn tijd doorgebracht in het gebed; de uren zijn verstreken; het steekspel is ten einde, en zonder dat het hem gegund was zich met de ridders te meten, heeft reeds een ander den eereprijs behaald! Welk eene teleurstelling! Zoo gaarne had hij willen dingen naar de gouden keten, naar de gunst des konings, en ziet..... 't is reeds te laat. Nogtans, was de overwinning hem niet toegezegd? Niet wetende wat te doen, houdt hij stand. Zal hij huiswaarts keeren en de zaak voor allen verbergen. Ofwel zal hij, ofschoon te laat, de stad binnen rijden, en zich aan den koning vertoonen? Juist wil hij zijn paard de sporen geven; maar hoe stijgt nu zijne verwondering! Het geluid der bazuinen sterft in de verte weg; de jubelkreten verflauwen en de stad ligt op eens in bange rust en stilte vóór hem. Nog meer verlangend om de reden van dat alles te doorgronden, rent hij voort om ten spoedigste de stad te bereiken.

Mag Persijn al onbewust zijn van de oorzaak dier plotselinge stilte, zij is den lezer niet onbekend; want, juist toen onze ridder daar kwam aanrijden was het, dat de onbekende overwinnaar aan de andere zijde der stal de eerbewijzingen des volks ontvlood.

Nauwelijks hebben de ridders in de verte hunnen vriend herkend, of ze ijlen hem te gemoet. Dan, nadergekomen, staan zij roerloos van verwondering nu zij in hem den onbekenden overwinnaar herkennen. Hetzelfde ros, dezelfde wapenrusting, dezelfde lans, met een gouden gevest versierd! Zij letten er niet op, dat Persijn nog frisch en blijkbaar onvermoeid is, als had hij geen tweestrijd gevoerd, dat hij zijn familiewapen onbedekt draagt; maar, in de eerste vervoering hunner vreugde, in het gevoel dat zij het geheim hebben ontsluierd, roepen zij uit: ‘Leve Persijn! Hij was in de bosschen gevlucht, maar hij is teruggekeerd! Hij heeft den zwarte overwonnen!’ Jubelend drukken zij hun-

[pagina 351]
[p. 351]

nen vriend de hand, en wenschen hem geluk met den gewonnen prijs.

Persijn echter is buiten zich zelven; hij meent te droomen, en hij verbleekt van ontsteltenis. Hij de overwinnaar? Hij behangen met de gouden keten? Hij, die zich met niemand gemeten had? Hij, die zoo juist de stad binnen reed?

Op zijn verzoek verhalen hem de ridders wat er is vóórgevallen, en bij elk woord neemt zijne verwondering zichtbaar toe. Weldra echter gaat voor hem een licht op en hij doorgrondt de gansche toedracht der zaak, het vizioen in de kapel van het bosch aanschouwd, kwam hem op nieuw voor den geest. Nogtans hij verzwijgt hetgeen hij vermoedt en verlangt voor den koning gevoerd te worden. Aanstonds wordt aan dit verlangen voldaan, en, door eene onafzienbare menigte van nieuwsgierigen gevolgd, begeleiden hem de ridders naar den koning, die hem gunstig ontvangt.

Thans, na den koning eerbiedig gegroet te hebben, treedt de vrome ridder voorwaarts, en spreekt ten aanhoore der gansche menigte:

‘O! koning, nimmer heb ik U bedrogen. De ridderstoet, hier vergaderd, omringt mij met loftuigingen en kent mij den prijs van het steekspel toe. Weet echter, dat ik mij heden met geen hunner gemeten heb, en dat ik eerst zoo even in de stal ben aangekomen. Dit zweer ik bij St. Jan! Gij echter, o koning, en allen die mij aanhoort, verneemt thans wien gij in het renperk hebt aanschouwd. In eene kapel der Heilige Moedermaagd nedergeknield in het gebed, zag ik op eens eene lichte wolk, die mij omgaf. De wolk scheurde van een, en ik ontwaarde twee ridders, op brieschende rossen gezeten; duidelijk hoorde ik het gekletter hunner wapenen. De een, gansch in het zwart geharnast, kwam mij bekend voor; in den ander, meende ik mij zelven te herkennen. Na een hevigen strijd werd de zwarte uit den zadel gelicht, en eene stem weêrklonk door het ter neêrgeslagen vizier van den overwinnaar. ‘Zoo zult gij den zwarte in het stof doen bijten!’ waarop het gezicht eensklaps verdween. Zoo zag ik, o koning, en vervolgde toen vol hoop mijn weg.’

De ridder is niet in staat nog verder te spreken, zoozeer is hij ontroerd. De bisschop dit ziende komt hem te gemoet, en verklaart als zijn gevoelen, dat de Moedermaagd, om haren dienaar een bewijs harer liefde te geven, zich met de wapenen omgord had, en den eereprijs had bevochten. ‘Ridders’ roept hij uit, ‘bewonderen wij zoo groote liefde. En gij, edele ‘Persijn, ontvang de belooning, u toegezegd! Zoo verheerlijkt Maria hen, die vol betrouwen tot haar bidden; zij zij geloofd en geprezen voor het groote wonderwerk aan haar kind gewrocht!’

Bij deze woorden van den grijzen kerkvoogd wierpen allen, op het voorbeeld van den vromen Persijn, zich plat ter aarde neder, en de gansche stad loofde dankend de Heilige Moedermaagd.

De koning, bij het zien van dien vromen ridder, beval hem met de gouden keten te omhangen, in zegetocht door de straten der stad te voeren, en hem als den opvoeder van den jeugdigen prins te begroeten.

Persijn echter verzocht den koning hem deze eer niet te bewijzen: ‘Ik toch’, sprak hij, ‘verdien den eereprijs niet; Maria streed in het renperk, haar dus komt de belooning toe!’

De koning vond behagen in de taal van onzen ridder, besloot den volgenden dag, in prachtvollen optocht het Mariabeeld in de kapel van het bosch met de gouden keten te omhangen. Persijn zelf zou deze plechtigheid verrichten.

Alle ridders verklaarden zich bereid den stoet te volgen, en iedereen maakte toebereidselen, om het zijne bij te brengen tot de verheerlijking der Moedermaagd.

V.

't Was een prachtige morgen. De poorters der hofstad schaarden zich in drommen bij elkander, in hunne feestkleederen uitgedost. - Toen de koning, door de ridders omstuwd, was aangekomen, zette zich de stoet in beweging. Vaandels, met de beeltenis der Heilige Moedermaagd prijkend werden vooropgedragen; meisjes, in witte kleederen, droegen bloemkorven en reukwerk. De koning was op zijn prachtigst gekleed en op zijn geliefkoosd ros gezeten; na hem volgden de ridders, in wier midden Persijn op een statiewagen voortreed. Op een purperen kussen hield hij de gouden keten, den eereprijs van het steekspel. Dan kwam de bisschop met de koorkap omhangen, en omringd door zijne priesterschaar in kerkgewaad. Achter hen schaarde zich de menigte, lofliederen zingend. Zoo trok men langs het strijdperk uit de poorten der stad. Persijn, toen hij dien stoet overschouwde, kon zijne tranen niet bedwingen; tranen van innige dankbaarheid biggelden over zijne wangen, zoozeer was hij getroffen. Zijn hart sprong op van vreugde over de eerbewijzingen aan de Moeder van Jezus, die hij ook zijne Moeder noemde.

Toen de stoet bij de landelijke kapel was aangekomen, hield men stand, en de menigte knielde rondom het Heiligdom, het kleine gebouw toch kon allen niet bevatten. De koning, de bisschop en de priesterschaar, de vrome Persijn en zijne wapenbroeders traden de kapel binnen.

Overstelpt van heilige aandoening, viel de vrome ridder voor de trappen van het altaar neder, waar hij den vorigen dag zulke vurige gebeden had gestort, en waar het vizioen hem verschenen was. Terwijl de menigte hare lofliederen aanhief, omhing Persijn het beeld der Moedermaagd met de gouden keten, door Haar in het strijdperk zoo roemvol behaald.

Ook de zwarte ridder kwam zich voor Maria's voeten nederwerpen, en dankte haar, dat zij zich verwaardigd had, met hem den strijd in het tournooi te aanvaarden.

Allen, die bij dit treffend schouwspel tegenwoordig waren, stortten tranen van aandoening. De bisschop beklom de trappen van het altaar, en spoorde in eene passende toespraak de ridders aan, het voorbeeld van den vromen Persijn na te volgen, en Maria altijd als eene Moeder te eeren. Hij stelde den koning voor dezen uitstekenden ridder, als den opvoeder van zijn zoon aan te stellen; niemand toch was daarvoor beter geschikt. De ridder aanvaardde met dankbaarheid deze gunst, mits het hem geoorloofd was op de plaats van het tournooi eene prachtige kerk te mogen bouwen, als een gedurig aandenken aan het wonder op het strijdperk gewrocht.

De koning willigde zijn verzoek in, ja wilde zelfs zijne hulp verleenen om de kerk met den meest mogelijken luister te versieren. Maar reeds korte jaren later werd de prachtige kerk bij een woesten inval van vijandelijke horden geheel verwoest.

Wanneer later de vrome Persijn zijn vorstelijken kweekeling in de kapel van het bosch bij het altaar deed nederknielen, toonde hij hem de gouden keten, door Maria in het steekspel behaald.

De zwarte van zijn kant, legde de wapenrusting af, eindigde zijn zwervend leven, en deed in de nabijheid van het kleine heiligdom eene kluis bouwen, waar hij in boetvaardigheid de schuld afboette, die, zooals hij zeide, op hem kleefde om de slagen aan Maria in den wedstrijd toegebracht. Daar liet hij ook een schilderstuk vervaardigen, den strijd voorstellende in het renperk. En, als de dwalende ridders, door het bosch trekkende, eenigen tijd in zijne kluis kwamen vertoeven, toonde hij hun deze beeltenis, waaronder met gouden letteren geschreven stond: ‘Zoo zult gij den zwarte in het stof doen bijten!’ -

 

H.T.......


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken