Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 4 (1871-1872)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 4
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (43.40 MB)

Scans (1580.43 MB)

ebook (42.77 MB)

XML (2.63 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 4

(1871-1872)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Pater Olivaint en zijne gezellen.

‘Wat Frankrijk noodig heeft is hetzelfde, wat eens de wereld behoefde: den losprijs des bloeds; niet het bloed des schuldigen, dat in den grond verloren gaat, stom en onvruchtbaar blijft; maar 't bloed des rechtvaardigen, dat ten Hemel roept, de rechtvaardigheid bezweert en de barmhartigheid inroept.’

Ziedaar de treffende woorden eens gesproken door den heldhaftigen martelaar, wiens naam aan 't hoofd dezer schets is geplaatst. Gelijk een welluidende melodie weêrklinkt die naam te midden der woeste kreten van 't schrikbewind der commune en verrukt ons als met een der schoonste lofliederen van christelijken heldenmoed, die de wereld in deze dagen van verschrikking mocht vernemen. Wij ontleenen daarom eenige trekken aan het werk van pater Ponlevoy, waar in de gemoedsgesteldheid en 't uiteinde van de martelaren der rue Lhomond en Sèvres zijn beschreven.

Hartverheffend is de geest van christelijken heldenmoed, die ons uit al het doen en laten der gevangen priesters toespreekt. Nooit laten zij de minste klacht hooren, nooit geven zij het geringste blijk van ontevredenheid. De opsluiting is streng in Mazas, daar houdt alle verkeer met de menschen op, men is er levend begraven. En de Jezuïeten hebben in dat graf verwijld van 13 April tot 22 Mei. De gevangenbewaarders zijn stroef, het voedsel is ontoereikend, 't verblijf zeer pijnlijk, dat alles gaat ongemerkt voorbij, of zoo er sprake van is, luidt het: ‘onze bewakers zijn zeer goed, het huis is zindelijk en er heerscht orde.’ Men mag in waarheid wel zeggen dat het echt godsdienstig leven alleen bij machte is, de opwellingen der natuur zoo te bedwingen en aan de ziel die bovennatuurlijke onverschilligheid te schenken. Hierbij laten zij het echter niet, want in tijd van stilte, wanneer slechts hier en daar een kreet van: ‘weg met de Jezuïeten!’ wordt aangeheven, en 't gansche koor der cosmopolitische revolutie hem niet uitbrult zooals op dit oogenblik, in die dagen van schijnbare rust, zeg ik, wordt de Jezuïet zoozeer met verguizingen overladen dat hij zich geen begoocheling kan vormen omtrent hetgeen hem op den dag des gevaars verbeidt. Ook onze gevangenen maakten zich geen begoochelingen. Van den eersten dag hunner gevangenschap voorzien zij duidelijk de noodlottige ontknooping en nemen alles gewillig, heldhaftig aan. Die cordaatheid heeft hen geen enkel oogenblik verlaten. Zij klagen niet over eigen lijden, dat er toch waarlijk niet zal ontbroken hebben, en wanneer wij bijwijlen in hunne akten de geheime weêrbarstigheid der natuur zien doorschemeren, die immer den dood vreest, zoo kunnen wij toch ook aanstonds 't zegevieren der rede en genade waarnemen, dan is het: ‘O! mijn kerker! dierbare kerker! U, wiens muren ik gekust heb, terwijl ik uitriep: bona crux! O! dierbare gevangenschap! blijf, blijf altijd voortduren!’ Zoo gaan zij voort, werken, bidden en brengen hun levenswijze zooveel mogelijk overeen met die, welke zij te midden hunner broeders volgden. Aan hun gewone bezigheden onttrokken nemen allen te gelijk zonder afspraak de gelegenheid waar om hunne jaarlijksche retraite te doen. Daarenboven vraagt pater Clerc, die leeraar der mathesis is, boeken om zijn lessen voor te bereiden, pater Olivaint brengt aanteekeningen bijeen en schrijft eene verhandeling over den H. Geest. En dat alles te midden van ontberingen, van ziels- en lichaamswee, van allerlei drukkende, vreesverwekkende omstandigheden, wel in staat de krachtigste ziel te verontrusten, en dat alles bij 't gedruis van 't kanon, hetwelk zonder ophouden 't gevaar van hun toestand verkondigt, met de volle zekerheid in 't hart dat men hen weldra zal komen vermoorden, en niettemin gaan zij rustig voort als goede religieusen de dagen, die nog overig zijn, voor hun eigen welzijn en dat van anderen te benuttigen. Ziedaar de bovennatuurlijke zijde van dit tafereel. Neen, neen, Gods liefde, 't streven naar den hemel, verbetert, verheft en adelt 's menschen karakter maar breekt het niet. Vandaar dan ook die schoone verscheidenheid van gevoelens in hun brieven waar ieder hunner zich volgens zijn eigen en waren aard vertoont.

Pater de Bengy, die 't minst te voorschijn treedt, zou toch, zoo merkt een fransch schrijver op, in de wereld het meest de aandacht tot zich getrokken hebben. Van hem vinden wij slechts weinige woorden, wier inhoud immer dezelfde is. ‘Ik maak het uitmuntend. Men behandelt mij zeer goed. Aan het brood der gevangenis ben ik volkomen gewend. Ik slaap zeer goed in mijn hangmat.’ Onwillekeurig denkt men aan het dagboek van den militair gedurende een veldtocht. En waarlijk ook had hij wel iets weg van den soldaat. ‘Nog staat hij mij voor den geest,’ zegt E. de Lafebure, ‘zooals ik hem in Augustus 1870 het paleis de

[pagina 187]
[p. 187]

l'Industrie zag verlaten om een ambulance naar Sédan te volgen. Bij 't zien van zijn rijzige gestalte, zijn edel priesterlijk voorkomen, zijn wakkeren tred, die vroolijke vastberadenheid welke hem ten type maakte van den leger-aalmoezenier, bleef iedereen staan en groette hem met welwillende ingenomenheid.’ Te Parijs zou hij vallen door fransche kogels, onder de verguizing en slagen van vuige moordenaars, na zoo menigmaal in de Krim, onder de muren der belegerde hoofdstad en in de hospitalen den dood getrotseerd te hebben. Sterven op 't slagveld noemt de wereld, den dood der dapperen, zijn dood noemen wij in de taal der Kerk: den dood der martelaren. De volgende woorden, die hij in een zijner laatste gesprekken uitte, wil ik den lezer niet onthouden: ‘Voorheen dacht ik in mijn geestelijke oefeningen dien graad van onverschilligheid omtrent leven of sterven bereikt te hebben, waarop de H. Ignatius bij ons aandringt. Ik heb echter te Mazas bemerkt dat ik er nog niet was en 't heeft mij meerdere dagen gebed en overweging gekost er te komen. Thans echter, Gode zij dank, dunkt het mij dat ik liever sterven zou zoo Hij er mij de keuze van liet.’ Welke tegenstelling tusschen de Bengy en Canbert! Deze laatste is tenger, zwak en uitgemergeld van lichaam, 't beeld van een verstorven vader der wildernis. Maar de ziel is niet minder krachtig en in zijn brieven erkent men aanstonds den man van vrede, die 't gebed bemint, ver van alle gedruis in nederigheid en stille overweging leeft. Pater Canbert schijnt zijn zielstoestand in de gevangenis met deze woorden beschreven te hebben: ‘Ik leef, zonder onrust, vol vertrouwen, gelukkig te volbrengen wat God van mij verlangt, met volkomen overgeving in zijne handen voor de toekomst en geneigd Hem niets te weigeren.’ Dat deze gevoelens hem bezielden blijkt uit het bezoek van den heer Rousse, die zich op zulke edelmoedige wijze ter zijner verdediging aanbood. Met deze woorden verhaalt de uitstekende rechtsgeleerde zijn wedervaren: ‘Zonder hem een enkele vraag te stellen aangaande zijn toestand, zegde ik wat ik wist en hoopte. Hij antwoordde mij met de oprechtste onverschilligheid, glimlachte als wilde hij zeggen: waartoe dat alles en zeide ten laatste: Ik ben u zeer dankbaar voor 't geen gij doet. Er zal gebeuren wat God behaagt. Willen zij ons dooden, zij hebben het in hun macht. Na een half uur stond ik op, wel eenigszins verlegen met mij zelven, daar ik niet veel te zeggen had aan iemand van zulk een gehalte en wiens moed den mijnen zoover overtrof.’

Wat zou de heer Rousse van 't volgende gedacht hebben, ons door pater de Ponlevoy met zulke frissche kleuren geschilderd: ‘De Abbé Petit, die in de cel naast pater Canbert woonde klopte van tijd tot tijd op het beschot, dat hen scheidde, dit was het gegeven teeken. Pater Canbert kwam onmiddellijk bij het raam en met een schoone spreuk der H. Schrift wenschte hij hem den vrede toe, maar op zulk een toon dat hij den vrede werkelijk in het hart deed nederdalen. Weldra met spreken niet tevreden, begon hij te zingen. ‘Zie! dus, sprak hij om u moed in 't hart te geven, laten wij het H. Hart bezingen’ en den Heer Petit een zangstukje van pater Lefebvre overhandigd hebbende, zongen zij er een strophe van.’

Pater Ducoudray, al heeft hij ook van 't begin af zijn offer gebracht, hij, die kort vóór zijn gevangenneming zeide: ‘weldra zullen onze kerken gesloten zijn, onze huizen verwoest, wij zelf aangehouden en God weet, wie onzer de vrijheid weêr herkrijgen zal;’ pater Ducoudray, schijnt met meer aandacht de gebeurtenissen van buiten gade te slaan. In zijn dagorde ontgaat het ons niet, hoe hij dagelijks eenigen tijd aan de dagbladen wijdt. Deze bezigheden kwamen zeer goed met de omstandigheden overeen, waarin hij weleer verkeerde. Overste toch van een huis, waar jonge, lieden voor al de hoogere inrichtingen van onderwijs werden opgeleid, en daardoor in voortdurende betrekking met de eerste familiën van 't land, was hij meer dan anderen in aanraking met de verandering en wrijving van ideeën, die wij in de wereld waarnemen.

De rector van 't vermaarde collegie rue des Postes levert ons een doorslaand bewijs, dat de religieuse staat 's menschen zielskracht niet verlamt of ontzenuwt, maar ze naar boven richt, ze in haar eigen element plaatst, waar zij van 't stoffelijke zooveel mogelijk ontheven, des te beter en krachtiger hare werkzaamheid kan uitoefenen.

En 't is geen der minst bekoorlijke trekken dezer gedaante, er bijwijlen 't sidderen der natuur, ook in Gethsemane gevoeld, waar te nemen, des te schitterender toch vertoont zich daarnaast de gewone kalmte van den doorluchtigen man. Een voorbeeld hiervan onder velen. Op 8 Mei vinden wij dezen vertrouwelijken brief: ‘Dat arme hart is van tijd tot tijd geneigd te ontsnappen, de verbeelding zou gaarne volgen, beiden laten zich niet door de rede bedwingen zooals ik 't wenschte, vandaar somtijds zekere aanvallen van verveling, zielswee waaronder mijn geest kwijnt, neêrslachtigheid, onrust, walging.’ 't Is eenigermate de hof van Olijven voor Ducoudray, maar ook de Engel van troost en versterking daalde in Mazas neder; immers in de woorden, die onmiddellijk volgen, vinden wij pater Ducoudray, in 't bezit van zijn vorige gemoedsrust. ‘Laten wij bidden en veel bidden,’ dus schrijft hij, ‘bereid om te leven zoo het God behaagt; en om, zoo het Hem behaagt, te sterven als een waar zoon van onzen heiligen vader Ignatius.’ ‘Gelukkig hij,’ voegt pater de Ponlevoy er bij, ‘gelukkig hij die na dergelijke regelen geschreven te hebben zijn pen gebroken heeft!’

De brieven van pater Clerc wekken een gansch ander gevoel in ons op. Zijn teedere zachte aard treft ons aanstonds. Geen enkele kleine dienst blijft zonder dankbetuiging. Nu is het zijn broeder dan zijn vrienden, die hij herdenkt, ‘wat doet de scheiding ons toch gevoelen van datgene waaraan zich ons hart gehecht heeft?’ zoo spreekt hij. Gevoelige menschen zijn wel eens zwak. Is zulks ook hier het geval? Voorzeker neen. Bij pater Clerc ontmoeten wij meer dan kalmte of onverschilligheid, wij vinden er vreugde. Want zijne liefde bleef niet halverwege staan, zij ging tot het uiterste, tot in den dood. Hij beminde God, om zoo te zeggen, even vurig en gevoelig als hij de menschen liefhad, en daarom schijnt hij geen de minste moeite te hebben, Gode elk offer, zelfs dat des bloeds te brengen.

Men was er in geslaagd de gevangen priesters in 't bezit te stellen van het Allerheiligste, en wel op eene wijze die ons onwillekeurig aan de lotgevallen der martelaars onder de romeinsche keizers doet denken. Pater Clerc geeft bij deze gelegenheid zijne dankbaarheid lucht in de volgende woorden: ‘Nooit had ik durven hopen zoo groot eene weldaad te ontvangen. Jezus bezitten, Hem als gezel in mijne gevangenschap hebben, Hem op mijn hart dragen en op Zijn Hart rusten, even als Hij het aan den Apostel, dien Hij liefhad, toestond. Mijn God dat is te veel voor mij, nooit had ik aan zoo iets durven denken. O! hoe goed! hoe medelijdend, hoe voorkomend is de God van het heilig Sacrament des Altaars! Ik was steeds vol hoop,’ dus sluit hij, ‘dat God mij de kracht zou schenken, wel te sterven, heden is mijn hoop een vast vertrouwen geworden. Mij dunkt dat ik alles vermag in Hem, die mij versterkt en mij vergezellen zal tot den dood toe. Is zulks zijn verlangen? Ik weet het niet. Maar ik weet wel, dat zoo Hij het niet wil, ik er een hartzeer over zal gevoelen, slechts te stillen, door de onderwerping aan zijn heiligen wil.’

Nog een enkel gezegde van hem: ‘Ik heb van voorstellen ter uitlevering der gevangenen hooren spreken. Dat zij verre van mij. Ik wil niet. Ik heb geduld genoeg en dat voor zoolang het noodig is. Er zijn zoovele redenen om een uitwisseling te weigeren.’

Met pater Olivaint hebben wij ons voorgenomen te sluiten, wijl hij de deugden der overigen in zich schijnt te vereenigen. In zijn brief erkent men hem, 't is de kernachtige, zaakrijke stijl van iemand, die aan drukke en gewichtige bezigheden het hoofd moet bieden. ‘Bedank God met mij,’ is de aanhef van zijn eersten brief den 7en April, en zijn laatste regel den 18en Mei geschreven, luidt: ‘Nog eens, wat is onze Lieve Heer toch goed.’

Bewonderenswaardig en eenig was hij, door de gaven van hart en geest. Juist van oordeel, ook in de moeielijkste en teederste zaken, een boeiend en machtig spreker bij vergaderingen en feestelijke gelegenheden, onderhoudend, nuttig, zeer innemend in den gewonen omgang, goedig en zacht voor een ieder maar bijzonderlijk voor de jeugd, die hij tot roem van den godsdienst en tot steun van zijn vaderland wilde opleiden.

Al de gijzelaars, die het moordhol ontkomen zijn, getuigen eenparig, dat de natuurlijke, geestige vroolijkheid, zoo eigen aan pater Olivaint, hem geen oogenblik verlaten heeft. Hij was in la Roquette, zooals in de rue de Sèvres, zooals overal elders, en wie hem gekend heeft zal zulks niet verwonderen. Zijn godsdienstig karakter deelde zooveel mogelijk in het blijde van zijn natuurlijke inborst, 't was de zachtmoedige liefde van Franciscus de Sales met de engelachtige opgeruimdheid van Philippus Neri. Nu eens zien wij hem bij het bed van Mgr. Darboy, die uitgeput is van zwakte, dan weêr op de binnenplaats van la Roquette waar hij zijn zielenijver lucht geeft, of zijn medegevangenen opbeurt met een of ander verhaal uit de geschriften van Franciscus de Sales.

Man van versterving, religieus gansch en al gevormd naar 't ideaal, hem door zijn H. Vader in 't boek der Exercitiën voorgehouden, vergat hij zich zelven en was slechts bezorgd voor anderen. Spreekt hij over zijn gezondheid, dan is het terloops om de zijnen gerust te stellen. In één brief echter schijnt hij zich meer te willen ontzien; de lezer moge zelf oordeelen of de reden billijk is: ‘Wees gerust, ik zal u wel vragen, wat ik noodig heb of het mij hier weten te verschaffen. Wat er ook gebeure ik wil dat men mij staande vinde.’ - Men vond hem staande. Nog jong zijnde aanschouwde hij het martelaarschap in de verte, dat beeld had hem getroffen, 't was hem steeds voor den geest, en toen het uur aanbrak, die vreeselijke stonde, verrassend zelfs voor hem, die goed is voorbereid, het uur, dat den moed van zoovelen heeft zien falen, verhaalt de laatste getuige, dat pater Olivaint zich zelven gelijk gebleven is. Hij verliet de Roquette in zijn priesterlijke toga, aan 't hoofd van den stoet beklom hij langzaam de hoogte van Belleville, doof en onverschillig voor 't gejoel, de moordkreten en stompen waaraan hij was blootgesteld, maar gevoelig en medelijdend, zooals altoos, voor een zijner uitgeputte broeders.

Niemand heeft hem zien sterven, drie dagen na den moord is zijn lichaam verminkt en vermorzeld in de gruwzame slachtplaats rue Haxo weêrgevonden. Moge de getuige van zijn dood eens optreden en ons de stichtende bijzonderheden van zijn glorievol uiteinde vermelden. Wij volgden en bewonderden de vijf Jezuïeten op hun roemvollen lijdensweg der martelaren. Den victorie-palm hebben zij geplukt en met deze zegetropee in de hand, 't kleed van Jezus' bloedgetuigen om de schouders, zijn zij voor den troon des Lams verschenen, dat reeds door de stem der mirakelen ter hunner verheerlijking te Parijs en elders gesproken heeft. Want op den dag dat de lichamen van 't kerkhof Montparnasse naar de Jezus-Kerk, werden overgebracht, had er bij de kist van pater Olivaint een treffend wonder plaats. Ziehier het feit door geloofwaardige ooggetuigen medegedeeld en onlangs nog door Dr. Lelièvre, lid der faculteit van Parijs, bevestigd.

[pagina 188]
[p. 188]


illustratie
VAN DEN DRUP IN DEN REGEN.


[pagina 189]
[p. 189]


illustratie
HET KERKHOF PÈRE-LACHAISE.


[pagina 190]
[p. 190]

Eene jeugdige vrouw twintig jaren oud, door pater Olivaint tot de eerste H. Communie toegelaten, had sinds jaren aan een beenkwaal geleden met het ongelukkig gevolg dat er zich eindelijk in de knie een gewrichtsverstijving vormde. Hierdoor verzwakt en uitgeput, was haar het gaan gedurende de drie laatste jaren onmogelijk geweest, zoo zelfs dat men verplicht was, haar van het bed naar den leuningstoel te dragen. Onlangs kwam er een buikvliesontsteking bij, de ziekte nam toe en de bekwaamste geneesheeren der hoofdstad gaven haar op, zoodat zij met de laatste H. Sacramenten bediend werd. Niettemin was en bleef zij vol vertrouwen. Juist eindigde hare 5e novene ter eere van pater Olivaint op den dag der overbrenging van zijn lichaam, toen zij gevoelde dat haar gebed zou verhoord worden; daarom verzocht zij dat men haar bij de lijkkist van haren geliefden vader zou brengen. Met veel moeite en voorzorg vervoerde men haar naar de Kerk der Jezuïeten. Nauwelijks heeft men haar bij de baar van pater Olivaint gedragen of zij grijpt die met beide handen vast, een gekraak in hare beenderen doet zich hooren, oogenblikkelijk staat zij volkomen genezen op, volgt den lijkstoet ten aanzien van al de omstanders, valt vervolgens op de knieën God dankend voor de uitstekende gunst haar bewezen, keert te voet huiswaarts en is tot heden toe telken dage bij het graf van haren weldoener komen bidden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken