Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 4 (1871-1872)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 4
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (43.40 MB)

Scans (1580.43 MB)

ebook (42.77 MB)

XML (2.63 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 4

(1871-1872)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 344]
[p. 344]

Allerlei.

De kleine,

die den papegaai eenige druiven wil laten pikken, ter belooning voor den juist weder opgedreunden roep: ‘Lang leve Charlotte!’ kijkt zeer verwonderd om, nu de vogel terstond daarop haar begint uit te schelden. Zulks is de kleine een raadsel dat zij niet weet op te lossen.

Kende zij echter de geschiedenis van den gevleugelden prater, het zou spoedig geen raadsel meer voor haar zijn. Een zeeman had den vogel op een zijner reizen aangekocht, om hem als een geschenk te doen dienen voor 't dochtertje van den reeder van het schip, aan welks boord hij zoo menigmaal de ruime plas was overgestoken. Op zijn terugvaart had de matroos bijna alle vrije oogenblikken gebruikt, om den papegaai eenige woorden in te pompen. Hij leerde hem o.a. de namen van hen, in wier woning de vogel voortaan zijn geschreeuw zou doen vernemen. Doch hij onderwees hem nog iets anders, maar deed dit onbewust. Van tijd tot tijd, als de papegaai niet goed zijn les opzeide, wierp hij hem eenige scheldwoorden toe, die insgelijks trouw werden overgenomen.



illustratie

Lezer! kent gij geen personen, die altijd een zeker soort van dagbladen, welks trouwe lezers zij zijn, napraten en van daag: ‘Lang leve... die en die!’ roepen, terwijl zij morgen dezelfde die en die door dik en dun zullen halen, wanneer hun zulks door hun zegsmannen voorgepraat wordt? Zulke papegaaien, zijn zij wel zoo bij zonder zeldzaam in onze samenleving?...

Onder de negenhonderd en negentig

compositiën waarmede de beroemde toon kunstenaar Haydn de wereld heeft verrijkt, is er wellicht geen zoo algemeen bekend als zijn oratorium ‘de Schepping.’ Vele geslachten zijn reeds voorbijgegaan sedert dat werk voor de eerste maal werd uitgevoerd en nog blijft het niet slechts de bewondering van kenners en kunstvrienden wegdragen, maar er gaat ook geen jaar voorbij zonder dat het verscheiden malen ten gehoore wordt gebracht. Merkwaardig zijn de omstandigheden die de laatste uitvoering van dit werk, tijdens het leven en in de tegenwoordigheid van den gevierden componist, vergezelden.

Haydn was vijf en zeventig jaar toen zijn krachten begonnen te verzwakken en hem eindelijk alle arbeid ontzegd werd. Hij bracht zijn tijd voornamelijk door met het lezen der dagbladen en met bidden. Op den 27en Maart 1806, twee maanden vóór zijn dood zou de ‘Schepping’ in zijn woonplaats worden uitgevoerd. Haydn liet zich bewegen om de uitvoering bij te wonen en werd onder luid trompetgeschal de concertzaal binnengevoerd, waar hij in 't midden voor 't orchest in een zetel geplaatst, de huldebetooning ontving van zijn vrienden en vereerders. Salieri had de directie op zich genomen en de uitvoering was voortreffelijk. Bij de onmerkbaar voorbereide en de onovertrefbaar verrassende plaats: ‘Es ward Licht!’ gaven de tochoorders als gewoonlijk hun luiden bijval te kennen. Haydn hief oogen en handen naar boven en zeide plechtig: ‘het licht komt van daar!’

De groote man was zoo getroffen dat men hem na 't einde van 't eerste deel in zijn stoel moest wegdragen. Op den 31en Mei gaf hij zijn ziel zacht en kalm aan den Schepper over, die in zoovele zijner werken wordt verheerlijkt.

Een matroos,

die bij een boer een gebraden kip gestolen had, ging aan boord van 't schip, om er zijn kluifje op te peuzelen.

‘Hola vriend, je moest mij er ook een stuk van overdoen,’ riep hem de bootsman toe, ‘of anders maak ik er rapport van, want je zijt er zeker niet op een eerlijke wijze aan gekomen.’

‘Bootsman,’ hernam de aangesprokene, ‘ik heb de kip op mijn manier gekocht en betaald.’

‘Wat praat jij van betalen?’ viel hem de bootsman in de rede, ‘je hebt immers geen rooden duit. Doe mij de kip maar over, voor 't geen ze je gekost heeft.’

‘Zoo bootsman,’ hernam de matroos, ‘als je daarmeê tevreden zijt, dan zal ik je wel helpen, want de kip heeft mij niets meer of minder gekost dan een pak slaag.’

Worden de woorden

schoenmaker en schoenlapper tegenwoordig ook al eens als synoniemen gebruikt, onze voorouders maakten er wel degelijk een onderscheid tusschen. Schoenmakers en schoenlappers hadden elk hun afzonderlijk gild en de laatsten mochten zelfs niet lappen vóór zij aan de eersten een zekere som hadden uitbetaald en 't was hun niet geoorloofd nieuwe schoenen ter markt te brengen tenzij er een oude zool en achterlap aan gezet was. Men noemde de schoenlappers ook wel eens ‘pothuismannekes’, dewijl zij in 't pothuis onder den luifel hun woon hadden; doch al was deze hun woning ook vrij nederig en al hadden zij 't ook overigens niet zeer breed, daar zij voor 't herstellen van ‘een naat met een pikdraat’ en 't leggen van ‘een achterlapje aan de polvij’ soms al niet meer dan ‘een soopje brandemoris’ verdienden, toch stonden zij veelal bekend als lustige kwanten, en menig jolig liedje, 't welk zij op den driestal plachten te neuriën, is in de liederenboekjes bewaard; zelfs is er een, de vroolijke schoenlapper genaamd, geheel mede gevuld.

De schoenmakers, gewoonlijk slechts kortaf: ‘baas’ genoemd, achtten zich geenszins in stand en aanzien aan hun confraters: ‘de pothuismannekes’ gelijk. Zij woonden ook niet in pothuizen maar hielden er winkels op na met uithangborden en opschriften als dit:

 
‘Die hier wil comen innen
 
Can naar luste schoenen vinnen.’

De schoenmakers waren ‘deftige’ lui; zij gingen niet de maat nemen maar heeren en dames moesten zelve in den winkel komen om de ‘schoenmaat te laten eggen.’ Rijke dagen beleefde hun gild echter eerst toen de fransche mode meer en meer invloed begon uit te oefenen. Toen immers begonnen de beide seksen nu eens geele, roode of zwarte schoenen te dragen van allerlei stof, zelfs van goud- en zilverlaken, satijn en fluweel, met hooge en lage hakken, dan weer een soort van halve laarzen van allerlei maaksel en kleur doch steeds met een behoorlijke hoeveelheid linten, strikken, rozen, ja zelfs met edelgesteenten versierd. Vele deftige vaderlanders streden tegen dit nieuwmodische schoeisel en bleven bij de ‘oude dragt,’ die hooge vetlederen schoenen met riempjes voorschreef, welke nooit opgepoetst en blinkend gemaakt maar trouw met vet, olie of traan werden ingewreven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken