Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 6 (1873-1874)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 6
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (36.54 MB)

Scans (1480.51 MB)

ebook (33.39 MB)

XML (2.03 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 6

(1873-1874)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 217]
[p. 217]

[Nummer 28]

David Livingstone.

Hoe dikwijls is de naam van Livingstone, sedert eenige jaren, in onze dagbladen voorgekomen! Hoe dikwijls heeft het publiek zich met tegenstrijdige berichten, over dien stouten reiziger, bezig gehouden, zonder eigenlijk veel van hem te vernemen!



illustratie
david livingstone.


Livingstone is eene beroemdheid van onzen tijd, en zijn naam zal tusschen de beroemdste reizigers plaats nemen. Het is immers hij, die een goed deel van Afrika heeft doorkruist, om de bronnen van den Nijl op te sporen - eene poging, welke reeds door anderen werd aangewend, en die met ongehoorde moeielijkheden gepaard gaat.

Inderdaad men reist in Afrika niet gemakkelijk, zelfs niet zoo gemakkelijk als in het minst beschaafde deel van ons werelddeel. Geen gebaande wegen, een voor ons doodelijk klimaat, wilde volksstammen en wilde beesten, de eerste nog dikwijls gevaarlijker dan de laatste - duizende andere moeielijkheden doen zich voor den reiziger op.

Men moet voorwaar iemand zijn met een staalvast karakter, om eene reis van dien aard te ondernemen; het zekerste vooruitzicht dat men heeft, is, dat men in die wilde streek den dood vindt, zoo als ook met David Livingstone het geval is geweest.

Livingstone was een Schotlander; zijn vader, een eenvoudig koopman, bewoonde Blantyr. De zoon werd te Glasgow in eene katoenspinnerij geplaatst en bezocht, in zijne vrije uren, de hoogeschool aldaar. Na jaren lang gepriveerde studiën erlangde de jonge David den graad van doctor.

De zucht om vreemde landen, vooral China, te bezoeken, was in hem, door het lezen van verschillende reisbeschrijvingen, wakker geschud, en als lid der zendelingmaatschappij te Londen aangenomen, zien wij hem ook weldra op weg naar den vreemde. Door zekere omstandigheden gedwongen, toefde Livingstone aan de Kaap de Goede Hoop, trouwde daar met de dochter van een protestantschen zendeling, en nam geruimen tijd de preêkbeurten waar.

Het vreedzame leven was den jongen man echter een gruwel; hij wilde de binnenlanden van Afrika zien, en ving inderdaad die gevaarvolle reis aan. Men leest al de ongevallen en tegenspoeden van den wakkeren reiziger niet zonder ontroering; het werk, waarin hij aan het publiek een denkbeeld van zijne tochten in Afrika poogde te geven, verscheen in 1858 en werd in verschillende talen overgebracht.

Eenigen tijd na zijn terugkeer in Engeland, ondernam Livingstone, nogmaals in gezelschap zijner vrouw, eene tweede reis naar Afrika. In 1862 bezweek echter die kloeke echtgenoote. De reiziger zette zijne tochten nog twee jaar voort, en keerde in 1864 naar Londen terug, waar hij de nieuwe schatten, door hem in de wetenschap verzameld, andermaal aan het vaderland ten offer bracht.

Toen Livingstone voor de derde maal naar Afrika vertrok, besloot hij die gewessen aan te doen, waar nog geen Europeaan den voet had

[pagina 218]
[p. 218]

gezet. Van tijd tot tijd hoorde men een enkel woord van den reiziger, tot dat men eindelijk zijn naam onder de dooden rekende. Was het wel verwonderlijk in eene landstreek, waar de gevaren, om dus te zeggen, bij ieder voetstap oprijzen?

‘Het reizen in Afrika,’ zegt een wetenschappelijk tijdschrift, gaat met vele bezwaren gepaard, die uit den aard van het klimaat en den bodem voortspruiten, zooals de hitte, regen, ontberingen, onhandelbare bedienden, enz.; doch deze moeielijkheden zijn door een sterk gestel, lijdzaamheid en vastberadenheid te overwinnen.

Maar de grootste hinderpalen spruiten uit andere oorzaken voort, waarover geen reiziger meer dan eene beperkte macht bezit. De stammen, die hij bezoekt, kunnen in staat van oorlog verkeeren, de luimen van een despoot zijn in staat om al zijne berekeningen te verijdelen.

Wanneer er onlusten heerschen, is de weg van den eenen naar den anderen stam bijna geheel versperd, en in tijd van vrede wordt de achterdocht van den vorst lichtelijk opgewekt, omtrent de bedoelingen van den reiziger.

't Kan gebeuren dat hij hem voor een spion houdt, dat hij vreest betooverd te zullen worden, dat hij zich overtuigd houdt dat hem van deze of gene zijde kwaad zal overkomen, indien hij den reiziger ongemoeid laat doortrekken.

Geene landreis van eenigen omvang is in Afrika mogelijk, dan wanneer men den gewonen karavaanweg volgt, gelijk Burton en Speke vroeger, op hunnen tocht naar het meir van Tanganika deden, of wanneer men de gunst verworven heeft van een opperhoofd, die zoo machtig of zoo gevreesd is, dat zijn geleide of zijn bloote naam voldoende zijn, om den vreemdeling tegen aanvallen te beschermen.

‘Dit laatste geluk had Livingstone, en het viel ook Speke ten deel, die meer dan eenig reiziger uit den nieuweren tijd, het vermogen schijnt te bezitten om met de inlanders om te gaan en hen gunstig voor zich te stemmen.’

Hoezeer wij zouden wenschen, ons breedvoeriger met bijzonderheden over die reistochten bezig te houden, moeten wij zulks voor het oogenblik achterwege laten: het bestek van dit artikel laat het ons niet toe. Zoowel de reizen van Grant, Burton en Speke, als die van Livingstone en anderen, leveren schatten van wonderen op.

Livingstone, zegden wij, had dus, even als Speke, de meest gunstige zijde van het reizen in Afrika voor zich, en echter ging het op verre na niet voorspoedig. Alle tijdingen bleven uit, tot de Amerikaan Stanley, een der redacteurs of korrespondenten van de New-York Herald verklaarde, den reiziger aan het Tanganika-meir ontmoet te hebben.

Gansch die geschiedenis van Stanley schijnt iets van eene amerikaansche reklame te hebben, om niet ‘puff’ te zeggen. Stanley bevond zich te Madrid, toen de eigenaar van gemeld reusachtig dagblad, hem naar Parijs ontbood, waar deze zich op dat oogenblik bevond. In het ‘grand hôtel’ afgestapt, zoo vertelt Stanley, zegde de heer Bennet, de bedoelde uitgever, hem met eene echt amerikaansche eigenaardigheid:

‘Onze lezeis vragen nieuws over doctor Livingstone! Ik voor mij ben verzekerd dat hij nog leeft, en gij, Stanley, gij moet hem gaan opsporen. Wat zal die reis kosten?’ - Burton's en Speke's reis hebben 200.000 fr. gekost. - ‘Neem nu 1000 pond en zijn deze verteerd, trek dan op mij nogmaals 1000 pond en zoo voort; doch gij moet Livingstone vinden.’ - ‘Welnu,’ was Stanley's laatste woord, ‘ik zal doen wat ik kan. Slaap wel.’

Denzelfden nacht vertrok Stanley, 't Is zeer goed mogelijk dat de ernstigste zaken, zelfs die waarin van honderdduizenden spraak is, in Amerika op eene zoo pleizierige wijze verhandeld worden; in Europa vinden wij dat slechts in de fransche romans à la Monte-Christo of à la Cagliostro. Wij betwisten echter de waarheid van Stanley's verhaal niet.

Twee jaar na zijn vertrek uit Parijs, den 23 Januari 1871, bevond de korrespondent van de New-York Herald zich te Zanzibar, bereikte in November 1871 de stad Ujiji, bij het meir Tanganika. De inlichtingen, die Stanley inwon, maakten veel opschudding en Bennet's courant werd als verslonden, ofschoon velen beweerden, dat Stanley niet in Afrika en de uitgever een kolossale Barnum no. 2 was.

Inderdaad, er was iets van don Quichotte in gansch die geschiedenis.

Te Ujiji had Stanley te kampen met den kwaden wil van den engelschen konsul, doch de Yankee riep heldhaftig uit: ‘Als Livingstone dood is, zal ik zijn lijk ontdekken, en hebben hem de wilden opgegeten, zal ik hem tot in hunne maag gaan opzoeken!’ - en met die woorden, die wij aan de beoordeeling des lezers overlaten, trok Stanley al verder en verder, toen hij eens de opperhoofden van eenen stam tot zich komen zag; een hunner, die echter hetzelfde kleedsel als zijne makkers droeg, bad eene oude muts van officier der engelsche marine op.

Die man sprak Stanley in het engelsch aan en zegde Livingstone te zijn. Hij was op het punt zijne tochten voort te zetten en had de overtuiging de bronnen van den Nijl te zullen bereiken. Men schijnt soms te droomen bij Stanley's mededeelingen.

Sinds dien had men andermaal het spoor van den grooten reiziger verloren, toen men per depêche de tijding van zijnen dood vernam. Hij was aan de dyssenterie gestorven, bij het doortrekken der moerassige streken, tusschen het meir Behuce en de Onmyanyembe. Het lijk van Livingstone is gebalsemd en naar het moederland teruggebracht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken